Home

Rechtbank Den Haag, 01-03-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3524, AWB - 22 _ 332

Rechtbank Den Haag, 01-03-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3524, AWB - 22 _ 332

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
1 maart 2023
Datum publicatie
21 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:3524
Zaaknummer
AWB - 22 _ 332
Relevante informatie
Art. 7 lid 4 Wet OB 1968, Art. 11 lid 1 onderdeel j ten tweede Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

C verleent onder andere IT-diensten aan afnemers in de financiële sector. In geschil is of de diensten met betrekking tot het betalingsverkeer, die C ten behoeve van B verricht, vallen onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel j, ten tweede, van de Wet op de omzetbelasting 1964. De rechtbank concludeert dat de vrijstelling niet van toepassing is.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 22/332

[eiseres 1] BV, [eiseres 2] BV c.s., te [vestigingsplaats] , eiseres (gemachtigde: prof. dr. G.J. van Norden),

en

Procesverloop

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting over het tijdvak december 2020.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023.

Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen samen met [A] MSc,
[B] MSc, [C] , [D] en [E] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [F] ,
mr. [G] , mr. [H] en mr. [I] .

Overwegingen

Geschil 7. In geschil is of de diensten met betrekking tot het betalingsverkeer, die [bedrijfsnaam 1] ten behoeve van [bedrijfsnaam 2] verricht (de betalingsverkeerdiensten), vallen onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel j, ten tweede, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de vrijstelling). Tussen partijen is niet in geschil dat de diensten bedoeld in deelovereenkomst 2 belast zijn voor de omzetbelasting naar het algemene tarief.

8. Eiseres stelt dat de vrijstelling van toepassing is op de betalingsverkeerdiensten en verzoekt om teruggaaf van een bedrag van € 100.640 aan omzetbelasting. Zij voert daartoe onder meer aan dat [bedrijfsnaam 1] de betalingsverkeerdiensten feitelijke en juridisch bindend voor [bedrijfsnaam 2] uitvoert ten behoeve van de klanten van [bedrijfsnaam 2] . De diensten leiden tot overmakingen van geld en tot wijzigingen in de juridische en financiële posities van de rekeninghouders van [bedrijfsnaam 2] . Verder stelt eiseres dat het niet toepassen van de vrijstelling in strijd is met het beginsel van fiscale neutraliteit, aangezien banken die hun betalingsverkeer niet hebben uitbesteed aan een derde in dat geval bevoordeeld worden ten opzichte van banken die dat wel hebben gedaan. Ook beroept eiseres zich op hetgeen is opgenomen in paragraaf 3 van een brief van de Belastingdienst aan de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), gedateerd 23 oktober 2012.

9. Verweerder stelt dat de diensten uit deelovereenkomst 1, net zoals de diensten uit deelovereenkomst 2, niet onder de vrijstelling vallen maar moeten worden gekwalificeerd als technische diensten, belast met omzetbelasting naar het algemene tarief. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader

10. Artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel j, ten tweede, van de Wet op de omzetbelasting 1068 luidt als volgt:

“Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:

j. de volgende diensten:

(…)

2° de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende giro- en rekeningcourantverkeer, deposito's, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren, met uitzondering van de invordering van schuldvorderingen;”

11. In artikel 135, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de Richtlijn) is het volgende opgenomen:
“1. De lidstaten verlenen vrijstelling voor de volgende handelingen:

(…)

d)

handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende deposito's, rekening-courantverkeer, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren met uitzondering van de inning van schuldvorderingen;”

Beoordeling

12. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) dienen de bewoordingen van een vrijstelling strikt te worden uitgelegd. Nu eiseres een beroep doet op de vrijstelling, rust de bewijslast voor toepassing van deze vrijstelling op haar. Dat betekent dat zij aannemelijk dient te maken dat de betalingsverkeerdiensten aan de voorwaarden van de vrijstelling voldoen.

13. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie1 kan verder worden afgeleid dat diensten alleen als handelingen betreffende betalingen/overmakingen in de zin van de Richtlijn kunnen worden aangemerkt, wanneer zij over het geheel genomen een afzonderlijk geheel vormen dat de kenmerkende en essentiële functies van een betaling vervult en derhalve tot een overmaking van geld leidt en juridische en financiële wijzigingen meebrengt. De vrijgestelde dienst in de zin van de Richtlijn moet worden onderscheiden van het verrichten van een louter materiële of technische dienst, zoals het terbeschikkingstelling van een systeem van gegevensverwerking aan de bank.

14. Met betrekking tot de vraag of de betalingsverkeerdiensten van eiseres leiden tot overmaking van geld en juridische en financiële wijzigingen meebrengen, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat [bedrijfsnaam 1] door de uitbesteding van de betalingsverkeerprocessen de plaats van [bedrijfsnaam 2] heeft overgenomen. Zij keurt betalingen goed en debiteert en crediteert bankrekeningen namens [bedrijfsnaam 2] . Dit leidt volgens eiseres tot wijzigingen in de juridische en financiële positie van de rekeninghouders van [bedrijfsnaam 2] . De rechtbank vindt geen steun voor dit betoog in de door eiseres overgelegde stukken. In de SLA BTV staan naar het oordeel van de rechtbank geen diensten vermeld die wijzigingen brengen in de juridische en financiële verhoudingen van de rekeninghouders van [bedrijfsnaam 2] , maar slechts handelingen van louter technische en administratieve aard. Eiseres heeft haar standpunt niet op andere wijze aannemelijk gemaakt. De rechtbank concludeert dat de vrijstelling niet op de betalingsverkeerdiensten van toepassing is.

Fiscaal neutraliteitsbeginsel

15. Eiseres stelt dat het fiscale neutraliteitsbeginsel wordt geschonden aangezien banken die hun betalingsverkeer niet hebben uitbesteed wel onder de vrijstelling kunnen vallen. De rechtbank overweegt dat het fiscale neutraliteitsbeginsel geen regel van primair recht is waaraan de geldigheid van een vrijstelling kan worden getoetst, maar een beginsel, waarmee rekening gehouden dient te worden bij de toepassing van het beginsel dat de vrijstelling strikt moet worden uitgelegd. De werkingssfeer van de vrijstelling kan op grond van het fiscale neutraliteitsbeginsel dus niet worden uitgebreid. Het fiscale neutraliteitsbeginsel staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan de conclusie zoals vermeld onder 14.

NVB brief

16. Eiseres stelt dat uit de bewoordingen van het in paragraaf 3 van de brief van

23 oktober 2012 van de Belastingdienst aan de NVB neergelegde beleid volgt dat de betalingsverkeerdiensten onder de vrijstelling vallen. In die paragraaf is het volgende opgenomen:

“een kenmerkende dienst vervult de functie(s) van een in de vrijstelling genoemde transactie (bijvoorbeeld betaling) waarbij deze functie feitelijk of potentieel tot eigendomsoverdracht van geld leidt (zie SWIFT p. 33-34). Eigendomsoverdracht in potentie is dus voldoende voor een kenmerkende vrijgestelde handeling mits deze van financiële aard is. Dit betekent dat bijvoorbeeld clearing t.b.v. settlement op interbancair niveau of op klantniveau in zijn geheel als vrijgestelde dienst kan worden aangemerkt. De precieze definitie van clearing is afhankelijk van het onderliggende betaalsysteem en het niveau van clearing (c.q. clearing op interbancair niveau of op klant niveau). Onder clearing kan in ieder geval het volgende worden verstaan:

-

In de SEPA Cards Framework (door EPC): Clearing is the process of exchanging financial transaction details between an acquirer and an issuer to facilitate both the posting of transactions to cardholders’ accounts and the reconciliation of an institution’s settlement position

-

In de PE-ACH/CSM Framework (door EPC): Clearing is the process of transmitting, reconciling and confirming payments of different types and the establishment of a final position for settlement either on an individual transaction basis or on a periodic basis for aggregated or netted positions.

-

In de Glossary van de ECB: Clearing is the process of transmitting, reconciling and, in some cases confirming payment orders or security transfer instructions prior to settlement, possibly including de netting instructions and the establishment of final positions for settlement. Sometimes the terms are used (imprecisely) to include settlement.

Handelingen van een gewone materiële, technische of administratieve aard kunnen niet onder de 11-1-j-2 vrijstelling vallen.”

De rechtbank is van oordeel, mede in het licht van wat zij onder 14 heeft overwogen, dat in deze brief niet gelezen kan worden dat de betalingsverkeerdiensten van [bedrijfsnaam 1] onder de vrijstelling vallen. Hetgeen is opgenomen in paragraaf 3 van deze brief betreft slechts datgene, dat verstaan moet worden onder ‘clearing ten behoeve van settlement’. Zo de brief al kan worden aangemerkt als beleid, heeft eiseres onvoldoende geconcretiseerd dat haar handelingen dan wel dienstverlening aan [bedrijfsnaam 2] onder dit beleid vallen. Het beroep van eiseres op de NVB brief faalt derhalve.

Slotsom

17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, voorzitter, en mr. G.J. Ebbeling en

mr. J.J. Arts, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel