Home

Rechtbank Den Haag, 13-04-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5692, AWB - 22 _ 559

Rechtbank Den Haag, 13-04-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5692, AWB - 22 _ 559

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
13 april 2023
Datum publicatie
2 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:5692
Zaaknummer
AWB - 22 _ 559
Relevante informatie
Art. 17 lid 2 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 40 lid 2 Wet WOZ, Art. 6:17 Awb, Art. 7:4 Awb, Art. 10:3 Awb

Inhoudsindicatie

Geen immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden, maar ziet geen aanleiding om compensatie in de vorm van een schadevergoeding toe te kennen.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 22/559

(gemachtigde: B. de Jong LL.B . ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 25 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] [nummer 1] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) voor het jaar 2021 vastgesteld op € 169.000. Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslagen gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen voor het jaar 2021.

Eiser heeft tegen de beschikking en de aanslagen bezwaar gemaakt.

Bij uitspraak op bezwaar van 13 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023.

Namens verweerder zijn mr. [naam 1] en [naam 2] verschenen. Gemachtigde van eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 februari 2023 aan WOZverminderen.nl, t.a.v. de heer B. de Jong LL.B . op het postbusadres Postbus [postbusnummer] te [postcode] [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 28 februari op het PostNL-punt is afgehaald, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is eigenaar en gebruiker van de woning. De woning is een portiekflat met twee balkons en een berging. Het gebruiksoppervlak van de woning is ongeveer 62m².

Geschil 2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum.

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de waarde van de woning op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De naastgelegen flatwoning, nummer [nummer 2] , is gelijkwaardig en heeft een lagere WOZ-waarde, namelijk € 162.000. Bovendien blijkt uit de ‘Meerjarenonderhoudsplanning VVE’ opgesteld door Vereniging Eigen Huis dat voor elke woning in het flatgebouw voor een bedrag van € 21.000 groot onderhoud moet worden uitgevoerd. Verder verwijst eiser naar het e-formulier waaruit onder meer volgt dat het dak in slechte staat is en de woning slecht geïsoleerd is. Verweerder heeft daar onvoldoende rekening mee gehouden. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte in de bezwaarfase geweigerd heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem te zenden. Ook stelt eiser zich op het standpunt dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Tenslotte verzoekt eiser om vergoeding van immateriële schade.

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de waarde van de woning op het juiste bedrag is vastgesteld. Hij verwijst hiertoe naar de door hem overgelegde waardematrix waarbij de waarde van de woning op € 170.828 is getaxeerd. Verweerder verwijst daarbij ook naar het verkoopcijfer van de woning zelf. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat hij geen verplichting heeft om in de bezwaarfase stukken aan eiser te zenden. Eiser heeft bovendien geen gebruik gemaakt van zijn inzagerecht.

Beoordeling van het geschil

Waarde van de woning

5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).

6. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde waardematrix en op hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Naar volgt uit de waardematrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. In de matrix staan de volgende verkopen van woningen in Gouda vermeld: [adres 1] [nummer 3] (verkocht op 29 april 2019 met een transactieprijs van € 142.500), het verkoopcijfer van onderhavige woning (verkocht op 5 maart 2019 voor € 165.250) en [adres 2] [nummer 4] (verkocht op 27 januari 2020 voor € 165.000). De rechtbank oordeelt dat verweerder met het eigen verkoopcijfer van de woning de waarde van de woning, gelet op de prijsstijgingen die in de periode tot de waardepeildatum op de woningmarkt plaatsvonden, reeds aannemelijk maakt. Verder overweegt de rechtbank dat de andere referentieobjecten dezelfde uitstraling hebben, in hetzelfde gebouw dan wel wijk gelegen zijn en hetzelfde bouwjaar hebben. Verweerder maakt met de waardematrix inzichtelijk dat met de verschillen in kwaliteit/luxe, voorzieningen en gebruiksoppervlak voldoende rekening is gehouden. De gemiddelde m2 van de referentiewoningen bedraagt € 2.694. Aan eisers woning is een m2 prijs van € 2.665 toegekend. Uit dat wat hiervoor is overwogen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de vastgestelde waarde van de woning in een juiste verhouding staat tot de verkopen van de referentiewoningen.

7. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. De WOZ-waarde van de naastgelegen flatwoning, nummer [nummer 2] , kan niet dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning aangezien eiser niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat nummer [nummer 2] een woning is met vergelijkbare VLOKS objectkenmerken als eisers woning. Met betrekking tot het te verwachten groot onderhoud aan de woning overweegt de rechtbank dat dit ook geldt voor de andere flatwoningen in het gebouw en dat dit in zoverre dus in de verkoopprijzen tot uitdrukking komt. Aangezien de waardebepaling van de woning mede gebaseerd is op die verkoopprijzen is hiermee reeds rekening gehouden. Hetzelfde heeft te gelden voor de isolatie van de woning en het dak van het flatgebouw dat in slechte staat verkeert.

Toezending stukken

8. De omstandigheid dat niet reeds gedurende de bezwaarfase alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser zijn verstrekt, kan niet leiden tot een gegrond beroep. In de bezwaarfase geldt artikel 7:4, tweede lid, van Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage dient te leggen voor eiser gedurende ten minste een week. Artikel 7:4, tweede lid, van de Awb brengt geen verplichting mee voor verweerder om de op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan de hoorzitting aan eiser te verstrekken. Er heeft voorafgaande aan de uitspraak op bezwaar een hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder heeft eiser per e-mail gewezen op de mogelijkheid tot inzage. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Uit artikel 40 van de Wet WOZ volgt geen verplichting de stukken waar eiser tijdens de bezwaarfase om heeft verzocht voorafgaand aan het horen toe te zenden. De wetgever heeft met artikel 7:4, vierde lid, van de Awb reeds een voorziening getroffen voor deze situatie. Afschriften van op de zaak betrekking hebbende stukken kunnen immers tegen vergoeding worden verkregen door eiser. Ook artikel 7:4, vierde lid, van de Awb verplicht verweerder niet tot toezending van die stukken. De door eiser bepleite toezendplicht kan evenmin worden afgeleid uit artikel 6:17 van de Awb.

Bevoegdheid

9. Eiser heeft het standpunt ingenomen dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Eiser heeft hiertoe aangevoerd dat niet is gebleken dat de invorderingsambtenaar mandaat heeft verleend aan Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland om uitspraak op bezwaar te doen. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de bevoegdheid om te beslissen op bezwaar niet is gemandateerd maar dat sprake is van attributie. Daarmee is de heffingsambtenaar bestuursorgaan geworden. Omdat verweerder heeft weersproken dat sprake is van een mandaat, kan van strijd met artikel 10:3 van de Awb zoals door eiser gesteld geen sprake zijn.

Conclusie

10. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.

Immateriële schadevergoeding

11. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005.1 In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat eiser immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.2 Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. In deze zaak is het bezwaarschrift door verweerder ontvangen op 5 maart 2021 en de uitspraak van de rechtbank is van 13 april 2023. Daarmee is sprake van een geringe overschrijding van de redelijke termijn met 1 maand en 8 dagen.

12. Eiser heeft een machtiging getekend waarin hij ermee instemt dat alle vorderingen uit hoofde van vergoedingen voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, kosten voor een deskundige, dwangsommen en immateriële schadevergoedingen ter zake van overschrijding van de redelijke termijn aan zijn gemachtigde worden gecedeerd en dat de genoemde vergoedingen rechtstreeks op de rekening van gemachtigde worden overgemaakt. Voor zover deze bedragen (vanwege verrekening of anderszins) toch naar eiser worden overgemaakt, dan is hij uit hoofde van de machtiging verplicht de vergoeding over te maken naar gemachtigde. De hiervoor genoemde bepalingen in de machtiging brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat eiser niet persoonlijk gecompenseerd wordt voor veronderstelde spanning en frustratie. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toe te kennen.

Proceskosten

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel