Rechtbank Den Haag, 09-12-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:24085, AWB - 24 _ 7620
Rechtbank Den Haag, 09-12-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:24085, AWB - 24 _ 7620
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 9 december 2025
- Datum publicatie
- 23 december 2025
- Zaaknummer
- AWB - 24 _ 7620
- Relevante informatie
- Art. 66 SW, Art. 66 AWR, Art. 3 BPB
Inhoudsindicatie
Schenkingsrecht - Heeft de schenking van certificaten van aandelen mondeling plaatsgevonden en is de aanslag ten onrechte opgelegd?
Eiser stelt dat de schenking van de certificaten mondeling tot stand is gekomen op 24 januari 2018 en dat dit op juiste wijze in de aangifte is vermeld.
In de inleidende bepalingen van de schenkingsakte is opgenomen dat het aanbod tot schenking op 24 januari 2018 is gedaan en de schenking door begiftigde is aanvaard. In artikel 1 van de schenkingsakte wordt nader gespecificeerd wat er precies op 24 januari 2018 is geschonken. Ook is de notaris voorafgaand aan deze datum per mail geïnstrueerd over de op te stellen stukken door middel van een stappenplan.
De rechtbank oordeelt dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een mondelinge schenking op 24 januari 2018 en heeft dit op juiste wijze in zijn aangifte vermeld. Beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 24/7620
(gemachtigde: mr. F. Wessels en mr. R.C.G. Lindenhof),
en
Procesverloop
Eiser heeft op 19 september 2018 aangifte schenkbelasting gedaan (aangifte 1).
Verweerder heeft met dagtekening 24 juli 2020 voor het jaar 2018 een aanslag schenkbelasting aan eiser opgelegd (aanslag 1).
Op verzoek van verweerder heeft eiser nogmaals een aangifte schenkbelasting (aangifte 2) ingediend.
Met dagtekening 28 december 2023 is naar aanleiding van aangifte 2 een aanslag schenkbelasting (aanslag 2) aan eiser opgelegd.
Tegen aanslag 2 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 augustus 2024 aanslag 2 gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2025.
Namens eiser zijn gemachtigden verschenen vergezeld door [naam] .
Namens verweerder zijn mr. [medewerker belastingdienst 1] , mr. [medewerker belastingdienst 2] , [medewerker belastingdienst 3] , mr. [medewerker belastingdienst 4] en [medewerker belastingdienst 5] verschenen.
Bij het onderzoek ter zitting zijn de beroepen met de zaaknummers SGR 24/7615,
SGR 24/7617, SGR 24/8025, SGR 24/7620, SGR 24/8016 en SGR 24/82731 gelijktijdig behandeld.
Overwegingen
Feiten
1. De vader van eiser, de heer [naam] (B), heeft drie kinderen. B houdt alle certificaten van aandelen in [bedrijfsnaam 1] BV (B BV). B BV hield alle aandelen in [bedrijfsnaam 2] B.V. (F BV) en 50% van de aandelen in [bedrijfsnaam 3] BV (Y BV). De andere helft van de aandelen in Y BV werd door de broer van B gehouden.
2. Op 30 november 2017 heeft B BV haar aandelen in F BV en Y BV aan CV [bedrijfsnaam 4] (CV H) overgedragen. Op 24 januari 2018 heeft CV H haar aandelen in F BV en Y BV verkocht aan [bedrijfsnaam 5] PLC (D), waarbij is overeengekomen dat een deel van de koopprijs uitbetaald wordt in aandelen van D (aandelen D).
3. CV H heeft de aandelen D op 24 januari 2018 doorverkocht aan [stichting] (Stichting F) voor omgerekend € 340 miljoen. De koopprijs van de aandelen blijft Stichting F schuldig. Stichting F is op 22 januari 2018 opgericht. B houdt op dat moment alle certificaten van Stichting F. Vervolgens heeft B de 300 certificaten van Stichting F aan zijn drie kinderen geschonken.
4. Op eveneens 24 januari 2018 neemt B de verplichting op zich om € 8 miljoen
(€ 2,67 miljoen per kind) op de door Stichting F uitgegeven certificaten te storten. B blijft deze stortingsverplichting schuldig. Op 20 maart 2018 keren CV H en B BV een dividend uit aan B van ongeveer € 7,8 miljoen. Deze uitkering bestaat onder andere uit de overdracht van een gedeelte van de vordering die CV H heeft op Stichting F. De dividenduitkering wordt op dezelfde dag verrekend met de stortingsverplichting van B.
5. Met dagtekening 19 september 2018 heeft eiser aangifte 1 ingediend van de schenking van de certificaten van Stichting F ter waarde van € 2.666.767. Als datum van schenking is 24 januari 2018 op het aangifte biljet aangegeven. In de bij aangifte 1 gevoegde notariële “vaststellingsovereenkomst met betrekking tot plaatsgevonden schenking en levering” (de schenkingsakte), die is opgesteld op 17 april 2018, is onder meer het volgende opgenomen:
“De comparante, handelend als gemeld, verklaarde:
Inleiding
A. De Stichting [F] is opgericht bij notariële akte op tweeëntwintig januari tweeduizend achttien verleden, voor mij notaris.
B. Het doel van de Stichting [F] is het ten titel van beheer verkrijgen, houden, beheren alsmede het bewaren en vervreemden van goederen, daaronder mede begrepen geld, effecten en registergoederen, tegen toekenning van certificaten op de wijze als is voorzien in en ter uitvoering van de statuten en de administratievoorwaarden.
C. De administratievoorwaarden van de Stichting [F] zijn vastgesteld bij akte op tweeëntwintig januari tweeduizend achttien verleden, door mij, notaris, (de “Administratievoorwaarden”)
D. [B] is houder van drie honderd (300) certificaten, genummerd 1 tot en met 300, uitgegeven door de Stichting [F] (de “Certificaten”).
E. [B] heeft de Certificaten verkregen bij akte van certificering van vermogen op tweeëntwintig januari tweeduizend achttien verleden, voor mij, notaris.
F. [B] heeft op vierentwintig januari tweeduizend achttien een aanbod tot schenking gedaan aan Begiftigde, waarbij Schenker de Certificaten heeft geschonken aan respectievelijk [eiser], [broer van eiser] en [broer van eiser], welke schenking door Begiftigde is aanvaard.
G. Ter uitvoering van voormelde schenking worden de Certificaten bij deze akte geleverd aan Begiftigde.
H. Partijen wensen in deze akte hun onderlinge rechtsverhouding ter zake van deze schenkingen nader vast te leggen en de levering van het geschonkene plaats te laten vinden.
Schenkingsovereenkomst
Artikel 1
[B] heeft op vierentwintig januari tweeduizend achttien geschonken aan [eiser] één honderd (100) certificaten, genummerd 1 tot en met 100 (de “Certificaten [eiser]”), zulks onder de in deze akte opgenomen voorwaarden en bepalingen.
[B] heeft op vierentwintig januari tweeduizend achttien geschonken aan [broer van eiser] één honderd (100) certificaten, genummerd 101 tot en met 200 (de “Certificaten [broer van eiser]”), zulks onder de in deze akte opgenomen voorwaarden en bepalingen.
[B] heeft op vierentwintig januari tweeduizend achttien geschonken aan [broer van eiser] één honderd (100) certificaten, genummerd 201 tot en met 300 (de “Certificaten [broer van eiser]”), zulks onder de in deze akte opgenomen voorwaarden en bepalingen.”
6. Overeenkomstig de door eiser ingediende aangifte 1 is (geautomatiseerd) de (definitieve) aanslag 1 opgelegd.
7. Verweerder heeft zich, mede naar aanleiding van een onderzoek van de inspecteur vennootschapsbelasting naar de transactie tussen CV H en D, op het standpunt gesteld dat de schenking van de certificaten Stichting F niet op 24 januari 2018 heeft plaatsgevonden maar op 17 april 2018 (de datum van de schenkingsakte).
8. Verweerder heeft eiser op 11 januari 2023 een uitnodiging gestuurd tot het doen van aangifte schenkbelasting ter zake van de schenking van de certificaten Stichting F op 17 april 2018. Eiser heeft op 30 juni 2023 aangifte 2 ingediend en is daarbij uitgegaan van een schenking ter waarde van € 4.233.711. Verweerder heeft vervolgens aanslag 2 opgelegd waarbij is uitgegaan van een vastgestelde waarde van de schenking van € 9.344.098.
9. Eiser heeft tegen aanslag 2 een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard.
Geschil 10. In geschil is of aanslag 2 terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Hierbij is in geschil of de schenking van B aan eiser heeft plaatsgevonden op 24 januari 2018 of 17 april 2018. Ook is in geschil of het schenkingstijdstip een zodanig essentieel onderdeel is van het belastbare feit dat wanneer dit tijdstip onjuist wordt vermeld in een aangifte, dit er toe moet leiden dat er geen aangifte is gedaan. Tot slot is, alleen ten aanzien van aanslag 2, de waarde van de schenking in geschil.
Tussen partijen is niet in geschil dat als de schenking op 24 januari 2018 heeft plaatsgevonden aanslag 2 vernietigd dient te worden.
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat aanslag 2 moet worden vernietigd, omdat de schenking op 24 januari 2018 (mondeling) heeft plaatsgevonden. Indien de rechtbank oordeelt dat de schenking op 17 april 2018 heeft plaatsgevonden stelt eiser dat aangifte 1 kwalificeert als een aangifte, met de vermelding van een onjuist schenkingstijdstip. Deze fout maakt evenwel niet dat er geen aangifte is gedaan. Eiser stelt verder dat de waarde van de schenking door verweerder in aanslag 2 te hoog is vastgesteld.
12. Verweerder stelt dat aanslag 2 terecht en tot het juiste bedrag aan eiser is opgelegd, omdat de schenking op 17 april 2018 heeft plaatsgevonden. Eiser heeft met aangifte 1 bovendien geen aangifte gedaan van het belastbare feit op 17 april 2018.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
13. Artikel 1, eerste lid, onder 2o van de Successiewet 1956 (SW) bepaalt:
“Krachtens deze wet worden de volgende belastingen geheven:
(...)
2° schenkbelasting over de waarde van al wat krachtens schenking wordt verkregen van iemand die ten tijde van de schenking in Nederland woonde.”
14. Artikel 66, eerste lid onder 2o van de SW luidt als volgt:
“De in de artikelen 11, derde lid, en 16, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vermelde termijnen van onderscheidenlijk drie, vijf en twaalf jaren gaan in:
1o (...)
2o voor de schenkbelasting, ingeval geen aangifte is gedaan, na de dag van inschrijving van de akte van overlijden van de schenker of van de begiftigde in de registers van de burgerlijke stand, dan wel ingeval meer dan vier maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de schenking heeft plaatsgevonden aangifte is gedaan, na de dag van die aangifte met dien verstande dat ingeval zowel de schenker als de begiftigde een rechtspersoon is, de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag of navorderingsaanslag twintig jaren na de schenking vervalt;”
15. Eiser stelt dat de schenking van de certificaten Stichting F op 24 januari 2018 mondeling tot stand is gekomen en dat hij dit dan ook op juiste wijze heeft vermeld in aangifte 1. De rechtbank stelt vast dat de bewijslast dat sprake is van een mondelinge schenking op eiser rust, nu verweerder dit betwist. Verweerder heeft er namelijk op gewezen dat, gelet op de akte van 13 april 2018 “Overeenkomst van additionele inbreng op certificaten [Stichting F]” B op 13 april 2018 nog houder was van alle certificaten in Stichting F en derhalve de schenking niet op 24 januari 2018 kan hebben plaatsgevonden. En volgens verweerder is het tevens voor een schenking van deze omvang ongebruikelijk dat deze mondeling plaats vindt.
In de inleidende bepalingen van de schenkingsakte is onder F opgenomen dat het aanbod tot schenking op 24 januari 2018 is gedaan en de schenking door begiftigde is aanvaard. Vervolgens wordt in artikel 1 van de schenkingsakte nader gespecificeerd wat er op 24 januari 2018 precies geschonken is aan eiser. Bovendien is voorafgaand aan de schenking op 18 januari 2018 de notaris per mail geïnstrueerd over de op te stellen stukken door middel van een stappenplan. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de notariële schenkingsakte.
Het door verweerder geschetste houderschap, dat volgens eiser ongelukkig is verwoord in de akte, staat er niet aan in de weg dat reeds op 24 januari 2018 de schenking heeft plaatsgevonden. De ingewikkeldheid dan wel ongebruikelijkheid betekent evenmin dat de schenking niet mondeling kan hebben plaats gevonden op 24 januari 2018.
Eiser heeft dan ook aannemelijk gemaakt dat sprake is van een mondelinge schenking op 24 januari 2018 en heeft dit op juiste wijze in aangifte 1 vermeld. Aanslag 2 is zodoende, gelet op artikel 66, eerste lid van de Awr, ten onrechte opgelegd en zal worden vernietigd. Het beroep is gegrond.
16. Overigens merkt de rechtbank nog op dat wat er ook zij van de datum waarop de schenking heeft plaatsgevonden (24 januari 2018 of 18 april 2018), eiser in aangifte 1 aangifte heeft gedaan van de schenking van de certificaten Stichting F door B aan eiser. In 2018 heeft alleen deze schenking van B aan eiser plaatsgevonden. Het is volkomen duidelijk dat eiser van deze schenking aangifte wilde doen, ook verweerder had geen grond om daaraan te twijfelen. Dat er tussen partijen enkel een verschil van mening bestaat over het tijdstip van schenken in 2018 maakt niet dat geen sprake (meer) is van een aangifte schenkbelasting van de schenking van de certificaten, ook indien toch van het andere schenkingstijdstip moet worden uitgegaan.
Proceskosten
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank merkt onderhavige zaak en de zaken met de zaaknummers SGR 24/7615, SGR 24/7617, SGR 24/8025, SGR 24/8016 en SGR 24/8273 die ter zitting gelijktijdig zijn behandeld aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 4.662 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 647, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1,5 omdat sprake is van vier of meer samenhangende zaken). Daarvan kent de rechtbank gelet op het aantal zaaknummers 1/6 toe aan eiser (€ 777 ).