Home

Rechtbank Gelderland, 15-06-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3583, 288317

Rechtbank Gelderland, 15-06-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3583, 288317

Inhoudsindicatie

Borgtochtovereenkomsten. Vraag of twee van de drie borgtochtovereenkomsten zijn aan te merken als particuliere borgtochten (art. 7:857 BW), in welk geval geen toestemming van de echtgenoot is vereist. Dit is het geval. Niet gebleken dat bank aan haar bijzondere zorgplicht heeft voldaan. De overeenkomsten zijn vernietigbaar wegens wederzijdse dwaling (art. 6:228 lid 1-c BW). De derde borgtochtovereenkomst is eveneens vernietigbaar, op grond van artikel 1:88 lid 1-c BW. De uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW doet zich niet voor. Vordering tot terugbetaling van de geïnde bedragen toegewezen.

Uitspraak

vonnis

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/288317 / HA ZA 15-475

Vonnis van 15 juni 2016

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. I.J.A.J. Hanssen te Boxmeer,

tegen

de coöperatie

COÖPERATIEVE RABOBANK RIJK VAN NIJMEGEN U.A.,

gevestigd te Nijmegen,

gedaagde,

advocaat mr. M.H. Berrevoets te Doesburg.

Partijen zullen hierna [eiser] en de Bank genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het tussenvonnis van 14 oktober 2015

-

het proces-verbaal van comparitie van 17 november 2015

-

de conclusie na comparitie van [eiser] met producties

-

de antwoordconclusie van de Bank.

1.2.

Op verzoek van [eiser] is vervolgens pleidooi bepaald. Ter zitting van 5 april 2016, waar beide partijen vergezeld van hun advocaten zijn verschenen, hebben de advocaten gepleit aan de hand van pleitnota’s die bij de gedingstukken zijn gevoegd.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] is getrouwd met [naam 1] . [naam 1] is de moeder van [naam 2] , [eiser] is zijn stiefvader. [eiser] is ondernemer; hij heeft een [bedrijf] . Dit bedrijf is ondergebracht in een drietal besloten vennootschappen, waaronder [bedrijf] . De vennootschappen hadden vanaf 2006 een rekening-courantkrediet van € 50.000,00 bij de Bank. Tot 2011 had [eiser] deze onderneming samen met zijn broer.

2.2.

[eiser] stiefzoon [naam 2] wilde in 2009 een ‘boerenbondwinkel’ beginnen. Daartoe is op 9 maart 2009 een besloten vennootschap (hierna: de BV) opgericht waarin [eiser] en [naam 2] volgens de oprichtingsakte ieder 50% van de aandelen hielden. [naam 2] werd bestuurder van de BV.

2.3.

Op 13 maart 2009 heeft de Bank aan de BV een financieringsvoorstel gedaan voor een bedrijfskrediet van € 120.000,00, een rekening-courant met een maximale kredietmogelijkheid van € 65.000,00 alsmede een bankgarantie aan een derde van € 4.750,00. Als zekerheid is daartoe door de Bank bedongen een persoonlijke borgtocht van € 100.000,00, te stellen door [eiser] en [naam 2] gezamenlijk voor alle huidige en toekomstige verplichtingen van de BV. Als ‘zekerheid voor de borgtocht’ is tevens bedongen een tweede hypotheek voor € 100.000,00 op het woonhuis van [eiser] en [naam 1] . Ook is door de Bank een pandrecht bedongen op huidige en toekomstige voorraad en inventaris van de BV.

2.4.

De financieringsovereenkomst is door [eiser] en [naam 2] ondertekend op 13 maart 2009, evenals de borgtochtovereenkomst, die hierna ook wordt aangeduid als ‘Borgtocht I’. In de borgtochtovereenkomst is onder het kopje ‘toestemming van de gehuwde partner’ weliswaar de naam van [naam 1] opgenomen in de gedrukte tekst, maar is met pen ingevuld ‘n.v.t. Dhr [eiser] tekent als DGA’.

De hiervóór bedoelde verpanding van voorraden en inventaris is vastgelegd in een onderhandse pandakte die door [naam 2] en [eiser] als vertegenwoordigers van de BV is ondertekend op 17 maart 2009. Deze akte is op 23 maart 2009 geregistreerd.

De tweede hypotheek op de woning van [eiser] en [naam 1] is door hen aan de Bank verleend bij notariële akte van 18 maart 2009.

2.5.

In januari 2010 heeft de BV de Bank verzocht om een tijdelijke verhoging met € 6.500,00 gedurende drie maanden van het kredietmaximum op de rekening-courant. De Bank heeft hierin bewilligd, onder meer onder de voorwaarde dat de door [eiser] en [naam 2] afgegeven borgtocht zou worden verhoogd met € 85.000,00. Op 29 januari 2010 zijn [eiser] en [naam 2] hiermee akkoord gegaan. Zij hebben beiden diezelfde dag een borgtochtovereenkomst ondertekend (hierna ook: Borgtocht II) , die ook door [naam 1] als echtgenote van [eiser] op de voet van artikel 1:88 BW is medeondertekend.

2.6.

In 2011 heeft [eiser] zijn broer uitgekocht uit het [bedrijf] . In verband daarmee heeft hij bij de Bank een krediet van € 225.000,00 afgesloten. In het financieringsvoorstel van de Bank is onder het kopje ‘zekerheden’ opgenomen dat de bestaande zekerheden blijven gehandhaafd. Daarnaast is in de ‘Verdere uitwerking financieringsvoorstel’ bepaald dat er voor € 360.000,00 een eerste hypotheek moet worden verleend op het bedrijfspand dat eigendom was van [eiser] privé, dat er een eerste pandrecht moet worden gegeven op de huidige en toekomstige huurvorderingen in verband met de verhuur van dat bedrijfspand en dat er nieuwe borgtochten door [eiser] moeten worden afgegeven (1) voor € 85.000,00 voor de bestaande en toekomstige verplichtingen van de BV alsmede (2) voor € 50.000,00 voor de bestaande en toekomstige verplichtingen van kort gezegd het [bedrijf] .

2.7.

De borgtocht voor € 50.000,00 ten behoeve van het [bedrijf] is op 1 april 2011 door [eiser] afgegeven (hierna ook: Borgtocht III). Deze borgtocht is niet door [naam 1] ondertekend. Bij notariële akte van 14 april 2011 heeft [eiser] aan de Bank een eerste hypotheek verleend op het bedrijfspand voor in totaal € 486.000,00 (€ 360.000,00 hoofdsom en € 126.000,00 voor rente, vergoedingen, boeten en kosten)

2.8.

Bij brief van 3 mei 2012 heeft de Bank de financiering van de BV opgezegd. Op dat moment stond een bedrag open van € 136.298,62 dat door de Bank werd opgeëist. Daarna heeft de BV haar bedrijfsactiviteiten beëindigd.

2.9.

Op 26 februari 2013 is de BV in staat van faillissement verklaard.

2.10.

Op 6 januari 2014 is [naam 2] om het leven gekomen.

2.11.

In november 2014 is [bedrijf] in staat van faillissement verklaard.

2.12.

Bij brief van 10 februari 2015 heeft de advocaat van [eiser] en [naam 1] aan de Bank medegedeeld dat [naam 1] in verband met het ontbreken van haar toestemming de onder 2.3 en 2.4 bedoelde borgtocht voor € 100.000,00 (Borgtocht I) vernietigde en dat [eiser] de onder 2.5 bedoelde borgtocht voor € 85.000,00 (Borgtocht II) vernietigde wegens dwaling althans misbruik van omstandigheden.

2.13.

Bij brief aan de Bank van 4 maart 2015 is namens [naam 1] ook de op 1 april 2011 door [eiser] voor € 50.000,00 afgegeven borgtocht (Borgtocht III) op de voet van de artikelen 1:88 en 1:89 BW vernietigd.

2.14.

In mei/juni 2015 heeft [eiser] het bedrijfspand verkocht voor € 490.000,00. Op de opbrengst hiervan heeft de Bank op basis van het onder 2.6 en 2.7 bedoelde recht van hypotheek een bedrag van € 191.535,13 (hoofdsom lening € 189.750,00 plus achterstand rente ad € 1.785,13) verhaald.

Daarnaast is uit hoofde van de voor het [bedrijf] gestelde borgtocht ad € 50.000,00 een bedrag van € 931,20 geïnd in verband met de vordering van de Bank in het faillissement van [bedrijf] .

Uit hoofde van de voor de BV gestelde borgtochten van € 100.000,00 en € 85.000,00 is een bedrag van in totaal € 177.163,11 geïnd in verband met de vordering van de Bank in het faillissement van de BV.

Op de drie borgtochten is aldus op 17 juni 2015 een bedrag van in totaal € 178.094,31 geïncasseerd.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert de veroordeling van de Bank tot betaling van € 178,094,31, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 juni 2015, en kosten.

3.2.

[eiser] stelt daartoe kort gezegd dat de borgtochten die hij heeft gesteld voor de BV voor € 100.000,00 en voor het [bedrijf] voor € 50.000,00 zijn vernietigd door zijn echtgenote wegens het ontbreken van haar toestemming. Daarnaast geldt voor alle drie de borgtochten dat zij onder dwaling tot stand zijn gekomen, althans dat de Bank misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Bovendien heeft de Bank niet voldaan aan de artikelen 4.23 en 4.34 van de Wet financieel toezicht (Wft) en is evenmin artikel 6 lid 4 van de Gedragscode hypothecaire financieringen nageleefd. [eiser] meent daarom dat hij onverschuldigd heeft betaald.

3.3.

De Bank voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing