Home

Rechtbank Gelderland, 23-08-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:4628, AWB - 14 _ 627

Rechtbank Gelderland, 23-08-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:4628, AWB - 14 _ 627

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
23 augustus 2016
Datum publicatie
23 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:4628
Zaaknummer
AWB - 14 _ 627

Inhoudsindicatie

WOZ. Gecorrigeerde vervangingswaarde natuurzwembad. Ter bepaling van de vervangingswaarde kan niet worden aangesloten bij de taxatiewijzer sport, omdat het zwembad een uniek object betreft. Daarom voor de herbouwwaarde terecht aangesloten bij een offerte van een aannemer. Eiseres heeft terecht betwist dat de restwaarde van het bad, dat in feite een betonnen bak zonder vloer is, aan het einde van de levensduur op nihil moet worden gesteld. De speeltoestellen op het terrein vallen onder de werktuigenvrijstelling. Beroep gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 14/627

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1] , te [Z] (hierna: het zwembad), per waardepeildatum 1 januari 2012, vastgesteld voor het kalenderjaar 2013 op € 351.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting (OZB) bekend gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2013 de waarde en de daarop gebaseerde aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 22 januari 2014, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2014. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [A] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [B] .

Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen in overleg de vervangingswaarde vast te stellen.

Bij brief van 27 oktober 2014 heeft verweerder nadere stukken ingediend.

Bij brief van 19 november 2014 heeft eiseres gereageerd.

Bij brief van 18 december 2015 heeft eiseres verzocht om vergoeding van immateriële schade.

Bij brief van 24 februari 2016 heeft eiseres desverzocht haar beroep aangevuld.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [A] . Namens verweerder is verschenen [B] .

De Staat heeft afgezien van het voeren van verweer (beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, 20210).

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is eigenaar van het zwembad. Het zwembad is een openluchtzwembad uit 1970 en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 10.650 m². Het zwembad beschikt over een ligweide, kantine en was-/kleedruimte.

2. Verweerder heeft ter onderbouwing van de beschikte waarde een taxatie overgelegd die is opgesteld door [B] , taxateur. Daarin is de gecorrigeerde vervangingswaarde bepaald op € 374.000, onder meer door uit te gaan van een offerte van aannemer [C] , gevestigd te [Q] , ( [C] ) voor de bouw van een natuurbad. Daarnaast zijn waarden toegekend aan de drie bronnen, is op grond van de taxatiewijzer sport de waarde van de kantine en de was/kleedruimten bepaald, is een waarde toegekend aan de speeltoestellen, de verharding van de grond en de grond zelf.

3. Namens eiseres is een taxatie overgelegd van [A] , taxateur, die de gecorrigeerde vervangingswaarde heeft vastgesteld op € 236.479.

Geschil

4. In geschil is de waarde van het zwembadcomplex op de waardepeildatum.

5. Voorts heeft eiseres gesteld dat zij recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Beoordeling van het geschil

WOZ-waarde

6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

7. Ingevolge artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ wordt, in afwijking in zoverre van het tweede lid, de waarde van een onroerende zaak bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het tweede lid. Uit dit artikellid volgt verder dat bij de berekening van de vervangingswaarde rekening wordt gehouden met

a. de aard en de bestemming van de zaak;

b. de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en functionele veroudering,

waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.

8. De bewijslast inzake de juistheid van de aan het zwembad toegekende waarde ligt bij verweerder.

9. Partijen zijn beiden van mening dat in de taxatiewijzer sport geen met het onderhavige natuurbad vergelijkbaar zwembad is opgenomen. Daarom is aan [C] een offerte gevraagd voor de bouw van een vergelijkbaar natuurbad en zijn de herbouwkosten zoals vermeld in die offerte als vervangingswaarde gehanteerd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een goed uitgangspunt.

10. De offerte van [C] vermeldt een bedrag van € 296.267 exclusief omzetbelasting. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat in de offerte ten onrechte posten zijn opgenomen voor afvalbakken en banken, op de grond dat die niet onder de vervangingswaarde van het WOZ-object vallen. Voorts zijn volgens eiseres ten onrechte zeven startblokken gecalculeerd in de offerte, terwijl er slechts vijf staan. Tot slot is in de offerte een te dure trap geoffreerd. Volgens eiseres is de trap die op dit moment in het zwembad zit een stuk goedkoper. Verweerder heeft de op dit punt onderbouwde stellingen van eiseres niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. Gelet hierop, dient de vervangingswaarde van de ruwbouw van het natuurbad op € 278.000 te worden gesteld overeenkomstig het standpunt van eiseres.

11. De door verweerder gehanteerde gecorrigeerde vervangingswaarde van bron 3 is niet in geschil. Ten aanzien van de vervangingswaarde van de bronnen 1 en 2 heeft eiseres echter betwist dat de vervangingswaarde € 40.000 is. Onder verwijzing naar een investeringsoverzicht van 24 september 2014 van de secretaris van eiseres waarin alle investeringen vanaf 2003 zijn opgenomen, moet volgens eiseres de herbouwwaarde van deze twee bronnen worden gesteld op € 11.900. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk, nu uit het investeringsoverzicht volgt dat die kosten zijn opgenomen in een offerte met betrekking tot "2 bronboringen/hydrofoor" en onderdeel zijn van een project uit 2005. Blijkens de taxatiekaarten van de taxateurs van zowel verweerder als eiseres stammen de bronnen 1 en 2 uit 1970 en bron 3 – waarvan de vervangingswaarde niet in geschil is – uit 2006. Daarbij komt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat alleen bron 3 een hydrofoor heeft. Gelet hierop, acht de rechtbank aannemelijk dat de kostenpost van € 11.900 ook op bron 3 betrekking heeft en derhalve niet als uitgangspunt voor de vervangingswaarde van de bronnen 1 en 2 kan worden genomen. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting niet kunnen motiveren waarop de vervangingswaarde van € 40.000 is gebaseerd, zodat de waarde in zoverre niet aannemelijk is gemaakt. Nu beide partijen de vervangingswaarde niet aannemelijk hebben gemaakt, zal de rechtbank deze in goede justitie vaststellen op € 20.000. Voor zover eiseres heeft betoogd dat verweerder de levensduur van deze bronnen ten onrechte heeft verlengd met 22 jaar, is de rechtbank van oordeel dat dit voldoende is gemotiveerd door verweerder door te wijzen op de daadwerkelijke levensduur van de bronnen die kennelijk sinds 1970 in gebruik zijn. Dat in zijn algemeenheid voor installaties de levensduur met niet meer dan vijf jaar wordt verlengd op de waardepeildatum, zoals eiseres heeft gesteld, kan hieraan niet afdoen nu in de onderhavige zaak, zoals hiervoor al is geoordeeld, sprake is van een uniek object. Dat geldt ook voor de bronnen.

12. Eiseres heeft voorts betoogd dat de door verweerder gehanteerde restwaarde van 25 respectievelijk 20 procent van de ruwbouw en de afbouw (een kunstof rand om het bad) van het natuurbad te hoog is. Deze moet volgens eiseres op nihil worden gesteld op de grond dat redelijkerwijze niet kan worden verwacht dat aan het einde van de levensduur van het zwembad er nog een waarde zal worden toegekend aan de betonnen bak zonder bodem en de kunstof rand. Voorts dient de kunststofrand volgens eiseres in 20 jaar te worden afgeschreven in plaats van 30 jaar. Ter onderbouwing van de restwaarde heeft verweerder verwezen naar de taxatiewijzer sport. De daarin vermelde percentages kunnen naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet zonder nadere toelichting, die ontbreekt, worden gebruikt voor het natuurbad, nu dit een uniek object is. Verweerder heeft, tegenover het betoog van eiseres, niet aannemelijk gemaakt dat nog een functionele gebruikstoepassing denkbaar is na het einde van de levensduur. Gelet hierop, acht de rechtbank een restwaarde van nihil redelijk voor zowel de ruwbouw als de afbouw. Wat de levensduur van de kunststof rand betreft, heeft verweerder het betoog van eiseres onvoldoende gemotiveerd weersproken. Gelet hierop, acht de rechtbank een levensduur korter dan die van de betonnen rand redelijk.

13. Volgens eiseres dient ook de restwaarde van de ruwbouw en afbouw van de kantine en de kleedruimten op nihil te worden gesteld op de grond dat aannemelijk is dat er geen gebruiksmogelijkheden meer zullen zijn aan het einde van de levensduur. Met verweerder is de rechtbank evenwel van oordeel dat op dit punt de taxatiewijzer sport kan worden gevolgd, nu het gaat om standaard opstallen waarvan voorstelbaar is dat zij nog nuttig kunnen worden gebruikt ook nadat hun technische en functionele levensduur is beëindigd.

14. Eiseres heeft gesteld dat verweerder ten onrechte een bedrag heeft opgenomen van € 10.311 voor de speeltoestellen op het terrein. Volgens eiseres is daarop, zo al sprake is van onroerende zaken, de werktuigenvrijstelling van toepassing. Ter zitting heeft eiseres een foto getoond van de klim- en klautertoestellen. Niet is in geschil dat de speeltoestellen aard- en nagelvast in beton in de bodem zijn bevestigd. Eiseres heeft evenwel betoogd dat de toestellen desondanks relatief eenvoudig weer kunnen worden verwijderd. De rechtbank ziet in hetgeen over en weer is gesteld geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Gelet hierop, moeten de speeltoestellen, die zelf niet als gebouwde eigendommen kunnen worden aangemerkt, binnen de inrichting van eiseres worden aangemerkt als werktuigen die kunnen worden afgescheiden van de onroerende zaak zonder beschadiging van betekenis, als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ, gelezen in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling Wet WOZ. Dit betekent dat de waarde van de speeltoestellen buiten aanmerking moet worden gelaten.

15. Met betrekking tot de verharding met een oppervlakte van 1.500 m² heeft eiseres, onder verwijzing naar de hoogte van de investeringen die door haar zelf zijn gepleegd, betoogd dat de vervangingswaarde van de verharding op € 14/m² moet worden gesteld. Verweerder heeft de waarde gesteld op € 37,50/m² overeenkomstig de taxatiewijzer algemeen. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat de in eigen beheer gedane investering niet kan worden gecontroleerd, bijvoorbeeld op basis van een uitgebrachte offerte, zodat niet kan worden vastgesteld of wellicht een deel als zelfwerkzaamheid of bij wijze van gunst door een sponsor is uitgevoerd. Verweerder heeft gekozen voor een zeer eenvoudige verharding, de goedkoopste uit de taxatiewijzer algemeen. Gelet hierop ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiseres om te onderbouwen dat het door haar opgevoerde bedrag dat nog zo veel lager ligt dan dat van verweerder, de volledige bouwkosten dekken. Eiseres heeft een dergelijke onderbouwing niet kunnen geven, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet van het door haar voorgestane lagere bedrag uit te gaan.

16. De conclusie moet zijn dat verweerder de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt. Het beroep is derhalve gegrond.

17. Op grond van het vorenoverwogen zal de rechtbank de gecorrigeerde vervangingswaarde als volgt vaststellen:

zwembad ruwbouw (cf eiseres)

48.955

zwembad afbouw (cf eiseres)

22.486

zwembad installaties/bron 3 (cf verweerder)

72.971

zwembad installaties/bronnen 1 en 2

8.400

kantine (totaal cf verweerder)

11.677

was-/kleedruimte (totaal cf verweerder)

9.029

verharding/infrastructuur (cf verweerder)

60.645

grond (cf verweerder)

50.539

totale waarde inclusief omzetbelasting

284.702

Afgerond komt dit neer op een WOZ-waarde van € 284.700. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en de WOZ-waarde verlagen en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderen.

Redelijke termijn

18. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ter tweede zitting heeft zij haar verzoek beperkt tot de overschrijding die is toe te rekenen aan de rechtbank.

19. De rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel, dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt, brengt mee dat belastinggeschillen binnen een redelijke termijn behoren te worden berecht. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. In gevallen waarin de bezwaar- en de beroepsfase tezamen zo lang hebben geduurd dat de redelijke termijn is overschreden, dient de rechter met het oog op toekenning van een vergoeding voor immateriële schade vanwege dat tijdsverloop te beoordelen op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase. Daardoor wordt immers bepaald in hoeverre de immateriële schade is toe te rekenen aan het bestuursorgaan respectievelijk de rechter. De veroordeling tot vergoeding van die schade moet naar evenredigheid daarmee worden uitgesproken ten laste van het bestuursorgaan respectievelijk de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie). Bij deze toerekening heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Dit geldt ook in gevallen waarin de termijn waarbinnen een heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar moet doen, als gevolg van het bepaalde in artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet of artikel 30, negende lid, van de Wet WOZ, langer is dan een half jaar (Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252).

20. De redelijke termijn is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift op 19 maart 2013 en eindigt met deze uitspraak. Dat betekent dat de redelijke termijn met ongeveer een jaar en vijf maanden is overschreden. De overschrijding door de rechtbank is voor een deel het gevolg van een misverstand; eiseres had in haar brief van 19 november 2014 aangekondigd een taxatiekaart toe te sturen. Niettemin had het op de weg van de rechtbank gelegen om bij het uitblijven daarvan eerder actie te ondernemen. Dit is echter nagelaten. Op grond hiervan dient een schadevergoeding van (afgerond naar boven drie keer een half jaar à € 500) € 1.500 te worden vastgesteld. Omdat voor de rechtbank op grond van de jurisprudentie een termijn van anderhalf jaar redelijk is, bedraagt de door de rechtbank veroorzaakte overschrijding een jaar en iets minder dan een maand. Aan verweerder is een overschrijding van bijna drie maanden toe te rekenen op een termijn van zes maanden. Gelet hierop, brengt een redelijke toedeling in dit geval naar het oordeel van de rechtbank mee dat de Minister van Veiligheid en Justitie dient te worden veroordeeld tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000.

Proceskostenveroordeling

21. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep heeft moeten maken. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.486 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter eerste zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter tweede zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). De rechtbank stelt onder verwijzing naar Richtlijn van de Belastingkamers van de Gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (Stcrt. 2012, nr. 26039) de vergoeding van de taxatiekosten die eiseres heeft gemaakt vast op de gefactureerde kosten, nu het een incourante niet-woning betreft. Die kosten bedragen volgens opgave van eiseres € 556,60 inclusief omzetbelasting. Voorts worden de kosten van het bijwonen van een deskundige ter tweede zitting vastgesteld op € 116. In totaal worden de proceskosten vastgesteld op € 2.158,60.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

stelt de WOZ-waarde vast op € 284.700;

-

vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;

-

veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;

-

veroordeelt verweerder in de vergoeding van proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.158,60;

-

gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 318 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 23 augustus 2016

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.