Home

Rechtbank Gelderland, 23-08-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:4774, AWB - 15_4248

Rechtbank Gelderland, 23-08-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:4774, AWB - 15_4248

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
23 augustus 2016
Datum publicatie
6 september 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:4774
Zaaknummer
AWB - 15_4248

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag loonheffingen. Afdrachtvermindering onderwijs (artikel 14 WVA). De praktijkovereenkomst voldoet niet aan de wettelijke vereisten voor wat betreft een deugdelijke vastlegging van de inhoudelijke rechten en plichten van alle betrokkenen. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Team belastingrecht

zaaknummers: ARN 15/4248

(gemachtigden mr. drs. [gemachtigde] en mr. drs. [A] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen, kantoor Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 16 december 2013 een naheffingsaanslag loonheffingen (met heffingsrente en belastingrente) over de jaren 2008 tot en met 2012 opgelegd ten bedrage van € 2.259.322.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag alsmede de beschikkingen heffings- en belastingrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres en verweerder hebben voor de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigden, bijgestaan door [B] , en vergezeld door [C] , [D] en [E] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [gemachtigde] en mr. [F] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is een instelling die zorg aanbiedt aan mensen met een matige tot zeer ernstige verstandelijke beperking.

2. Werknemers van eiseres hebben gedurende het naheffingstijdvak onderwijstrajecten gevolgd. Voor de betreffende werknemers is het maatwerkprogramma “ [G] ” ontwikkeld waarbij het uitgangspunt is geweest om het opleidingsniveau van een individuele medewerker te verhogen. Het betreft bij- en nascholingstrajecten van een aantal beroepsbegeleidende leerweg (BBL)-opleidingen die in het centraal register beroepsopleidingen (crebo) zijn opgenomen. De opleidingen hebben doorgaans een opleidingsduur van 3 jaar.

3. Gedurende het naheffingstijdvak heeft eiseres de vermindering afdracht onderwijs, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva), toegepast voor de categorie BBL.

4. Naar aanleiding van een in 2012 bij eiseres ingesteld boekenonderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres ten onrechte voormelde afdrachtvermindering heeft toegepast en heeft hij de hiervoor genoemde naheffingsaanslag aan eiseres opgelegd. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een tot de gedingstukken behorend definitief controlerapport van 6 december 2013.

5. Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden heeft verweerder [H] (hierna: de werknemer), representatief geacht voor de door de werknemers gevolgde diverse opleidingen. De rechtbank zal, met eisers, dit uitgangspunt eveneens hanteren. De werknemer heeft deelgenomen aan een deel van de crebo-opleiding verzorgende, crebo-nummer 10427, niveau 3-opleiding van de BBL.

6. Tot de stukken van het geding behoort voorts de onderwijs- en praktijkovereenkomst van het [I] inzake de werknemer (hierna: de POK). Volgens de POK is van deze opleiding 1 maart 2008 de begindatum en 28 februari 2011 de einddatum. De studiebelastingsuren (SBU) bedragen volgens de POK 2112 klokuren gedurende de looptijd van het studieprogramma. De omvang van de beroepspraktijkvorming (BPV) bedraagt volgens 16 klokuren per week.

7. De praktijkovereenkomst van de werknemer is ondertekend door de Stichting [J] , de praktijkorganisatie en door de werknemer als onderwijsdeelnemer.

8. In de POK is tevens opgenomen dat de praktijkovereenkomst rechtsgeldig is, indien een MedeOndertekeningVerklaring van het Kenniscentrum Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven Calibris gevestigd te Bunnik (hierna: het Kenniscentrum) is bijgevoegd.

9. Door het Kenniscentrum is schriftelijk verklaard dat zij kennis heeft genomen van de POK.

10. Voor de gevolgde deelkwalificaties met de codes 51568, 51577 en 51580 zijn certificaten afgegeven.

Geschil

11. In geschil is of eiseres recht heeft op de afdrachtvermindering onderwijs voor het voor de onderhavige deelkwalificaties gevolgde onderwijs. Daarnaast is in geschil of voldaan is aan de formele eisen om in aanmerking te komen voor de afdrachtvermindering.

12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Volgens eiseres is voldoende dat de BPV van de deelkwalificaties is gevolgd. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat het niet volledig voldoen aan de formele eisen niet kan leiden tot een algehele weigering van de afdrachtvermindering.

13. Verweerder neemt het standpunt in dat bij een deeltraject in elk geval de totale BPV van een (volledige) beroepsopleiding dient te worden gevolgd. Daarnaast stelt verweerder dat niet is voldaan aan de voor toepassing van de afdrachtvermindering geldende formele eisen.

Beoordeling van het geschil

14. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op eiseres de bewijslast rust om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die kunnen leiden tot het oordeel dat zij recht heeft op de afdrachtvermindering onderwijs. De afdrachtvermindering is immers een belasting verlagende maatregel.

15. De rechtbank ziet geen aanleiding om op verzoek van verweerder toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 27ga van de Algemene wet inzake rijksbelastingen met betrekking tot reikwijdte van het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:38), mede gelet op het navolgende.

16. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voormeld arrest dat voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs die is voorzien in artikel 14, lid 1, aanhef en letter a, van de Wva, niet is vereist dat een werknemer een volledige beroepsopleiding volgt.

17. Ingevolge dat artikel is vereist dat de beroepspraktijkvorming wordt gevolgd op de grondslag van een in artikel 7.2.8 van de WEB bedoelde overeenkomst. Uit voormeld arrest volgt dat een schriftelijke overeenkomst is vereist. De Belastingdienst moet immers bij beoordeling van de afdrachtsvermindering met voldoende zekerheid kunnen vaststellen of in het desbetreffende tijdvak alle in artikel 7.2.9 van de WEB genoemde partijen zich hadden verbonden aan de in artikel 7.2.8. van die wet bedoelde inhoud van de overeenkomst.

18. In de onderhavige POK is niet vermeld en beschreven voor welk deelcertificaat een opleiding zal worden gevolgd. Volstaan is met de vermelding dat - een deel van - een opleiding met een bepaalde crebo-code, met (bijvoorbeeld) de code 10427, wordt gevolgd. Die code heeft betrekking op de volledige opleiding. De vermelde opleidingsduur van drie jaar en de studielast hebben eveneens betrekking op de volledige opleiding. Ook met betrekking tot de vermelding van de omvang van 16 klokuren per week beroepspraktijkvorming heeft verweerder bij herhaling en gemotiveerd uiteengezet dat en waarom niet duidelijk is of die betrekking heeft op de te volgen (deel)opleiding en of de omvang daarvan wel in overeenstemming is met het vereiste wettelijke onderwijsprogramma. Evenmin is vermeld welke personen zijn aangewezen als praktijkopleider dan wel –begeleider.

19. Nog daargelaten wat er zij van de verschillende momenten waarop de overeenkomst is ondertekend dan wel van verschillen tussen de in de POK vermelde aanvangsdatum en de feitelijke aanvang van de opleiding (zie daarover onder meer de Beknopte scan van [2009] van [K] ) onderschrijft de rechtbank het standpunt van verweerder dat de onderhavige overeenkomst niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor wat betreft het deugdelijk vastleggen van de inhoudelijke rechten en plichten van alle betrokkenen bij de onderhavige overeenkomst (zoals dat wel het geval is in de casuspositie die heeft geleid tot het voorrmelde arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2016; zie voor de uiteenzetting van die feiten de conclusie, ECLI:NL:PHR:2015:2196).

De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat in de onderhavige POK ten onrechte niet is opgenomen, zoals in artikel 7.2.8 van de WEB voorts is vereist, dat deel van de eindtermen dat de deelnemer tijdens de praktijkperiode dient te realiseren en de beoordeling daarvan.

Hieraan kan niet afdoen dat ten aanzien van een aantal overige werknemers in de POK - op enig moment - met de hand nog een naam is bijgeschreven en evenmin de omstandigheid dat in de verklaring van het Kenniscentrum alsnog een naam van een praktijkleider/contactpersoon is vermeld. Nog daargelaten dat twijfel bestaat over de juistheid van die vermelding, omdat niet aannemelijk is te achten dat een en dezelfde persoon in staat is om daadwerkelijk van alle betrokken werknemers de praktijkopleider te zijn.

20. Op grond van deze - formele - tekortkomingen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de door haar toegepaste afdrachtsvermindering. Al hetgeen eiseres overigens heeft ingebracht kan niet leiden tot een ander oordeel.

21. De rechtbank ziet overigens in het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres op grond van een belangenafweging in aanmerking zou behoren te komen voor een gedeeltelijke afdrachtsvermindering.

22. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd, evenals de heffings- en belastingrente. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

23. De rechtbank ziet geen grond voor het toekennen van een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan mr. M.C.J.A. Huijgens, voorzitter, en mr. M.A. Dirks en mr. E.E. Schotte, leden, in aanwezigheid van mr. J. van der Plas, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2016.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op: 6 september 2016

Rechtsmiddel