Home

Rechtbank Gelderland, 15-11-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6038, AWB - 16 _ 1424

Rechtbank Gelderland, 15-11-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6038, AWB - 16 _ 1424

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
15 november 2016
Datum publicatie
15 november 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:6038
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1424

Inhoudsindicatie

Wet omzetbelasting. Tabel I post b.12. Verlaagd tarief voor restaurantdiensten. Uitsluiting van alcoholische dranken van het verlaagde tarief. Juiste implementatie in Nederlandse wet van de in de Btw-richtlijn gegeven mogelijkheid tot uitsluiting van alcoholische dranken (bijlage III, 12bis).

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 16/1424

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Eiseres heeft over de maand december 2014 op aangifte omzetbelasting naar het algemene tarief voldaan ter zake de verstrekking van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen haar eigen voldoening op aangifte. Verweerder heeft dit bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 14 januari 2016 afgewezen.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 23 februari 2016, ontvangen door de rechtbank op 24 februari 2016, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2016.

Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [A] .

Overwegingen

Feiten

  1. Eiseres exploiteert een restaurant onder de naam [B] te [Z] . Zij heeft in de aangifte omzetbelasting over december 2014 de verstrekking van alcoholhoudende dranken tegen het algemene tarief van de omzetbelasting (21 percent) aangegeven en de verschuldigde omzetbelasting ten bedrag van € 6.072 op aangifte voldaan. In haar bezwaarschrift van 11 maart 2015 heeft eiseres verzocht een teruggaaf omzetbelasting te verlenen van € 5.083. Dit bedrag betreft het verschil tussen het algemene tarief en het lage tarief met betrekking tot de alcoholhoudende dranken die bij de maaltijden zijn verstrekt.

    Geschil

  2. In geschil is of op de alcoholhoudende dranken die eiseres bij de maaltijden serveert het verlaagde tarief van 6 percent omzetbelasting van toepassing is (standpunt eiseres) of het algemene tarief van 21 percent (standpunt verweerder).

3. Beide partijen zijn het er over eens dat het in deze zaak gaat om restaurantdiensten, waarop Tabel I, post b.12, bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) van toepassing is. Ook zijn zij het erover eens dat bij restaurantdiensten sprake is van één onsplitsbare prestatie (gelet op HvJ EU 2 mei 1996, ECLI:EU:C:1996:184, zaak Faaborg-Gelting). Volgens eiseres betekent dit dat ook op de alcoholhoudende dranken het verlaagde tarief van toepassing is, omdat het verstrekken van de alcoholhoudende dranken als bijkomend bij de hoofddienst (de maaltijd) moet worden beschouwd. Volgens verweerder zijn in deze tabelpost de alcoholhoudende dranken juist van het verlaagde tarief uitgesloten, hetgeen mogelijk is gemaakt in de Btw-richtlijn. Dit kan volgens verweerder ondanks het feit dat sprake is van één onsplitsbare prestatie. Eiseres heeft aangevoerd dat die uitsluiting van alcoholhoudende dranken volgens de Btw-richtlijn niet mogelijk is, omdat de tekst van Bijlage III bij de Btw-richtlijn zo moet worden gelezen dat die uitsluitingsmogelijkheid er alleen is als de alcoholhoudende dranken geen deel uitmaken van een onsplitsbare prestatie. Indien de rechtbank van oordeel is dat de Btw-richtlijn die uitsluiting wel mogelijk maakt, is eiseres van mening dat de Btw-richtlijn niet op de juiste wijze in de Nederlandse wet is geïmplementeerd. Volgens eiseres is de verwijzing in post b.12 naar post a.1 van Tabel I een omweg die onvoldoende is om alcoholhoudende dranken uit te sluiten van de restaurantdienst, aangezien het gaat om één onsplitsbare prestatie.

4. Artikel 98 van de Btw-richtlijn luidt, voor zover hier van belang:

“1. De lidstaten kunnen een of twee verlaagde tarieven toepassen.

2. De verlaagde tarieven zijn uitsluitend van toepassing op de goederenleveringen en de diensten die tot de in bijlage III genoemde categorieën behoren.

(…)”

5. Bijlage III bij de Btw-richtlijn luidt, voor zover hier van belang:

“12bis) restaurantdiensten, restauratie en cateringdiensten, waarbij het mogelijk is de levering van (alcoholhoudende en/of niet-alcoholhoudende) dranken uit te sluiten;”.

6. Artikel 9 van de Wet OB luidt, voor zover hier van belang:

“1. De belasting bedraagt 21 percent.

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting:

a. 6 percent voor leveringen van goederen en diensten, genoemd in de bij deze wet behorende tabel I; (…)”

7. Tabel I bij de Wet OB luidt, voor zover hier van belang:

“a.

1. voedingsmiddelen, te weten:

a. eet- en drinkwaren die plegen te worden aangewend voor menselijke consumptie;

b. produkten die kennelijk zijn bestemd om te worden aangewend voor de bereiding van de onder a bedoelde eet- en drinkwaren en daarin geheel of ten dele opgaan;

c. produkten die zijn bestemd om te worden aangewend als aanvulling op dan wel ter vervanging van de onder a bedoelde eet- en drinkwaren; met dien verstande dat tot de voedingsmiddelen niet worden gerekend alcoholhoudende dranken;

(…)

b.

(…)

12. het verstrekken van voedingsmiddelen als bedoeld in post a 1, voor gebruik ter plaatse binnen het kader van het hotel-, café-, restaurant-, pension- en aanverwant bedrijf;”.

8. Evenals de rechtbank Zeeland-West-Brabant (uitspraak van 23 augustus 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5236), leest de rechtbank de Btw-richtlijn en Bijlage III daarbij zo dat uitdrukkelijk is toegestaan om in het kader van één restaurantdienst twee verschillende tarieven te hanteren en de levering van alcoholhoudende dranken in het kader van die dienst van het verlaagde tarief uit te sluiten. De uitsluiting is immers opgenomen in onderdeel 12bis van Bijlage III, dat over de restaurantdienst gaat. Gelet daarop faalt het betoog van eiseres over de uitleg van de Btw-richtlijn. De regeling in de Nederlandse wet is naar het oordeel van de rechtbank voorts in overeenstemming met hetgeen krachtens de Btw-richtlijn is geoorloofd, ook al is de uitsluiting in de Nederlandse wet iets anders geformuleerd dan in de Btw-richtlijn. De door eiseres bedoelde “omweg” die is gebruikt door in post b.12 voor het begrip voedingsmiddelen te verwijzen naar de definitie daarvan in post a.1 is een juridisch technisch juiste wijze van definiëren die naar het oordeel van de rechtbank sluitend en duidelijk is. Anders dan eiseres aanvoert, is het voor een juiste implementatie van de door de Btw-richtlijn gegeven mogelijkheid niet nodig om de uitsluiting voor alcoholhoudende dranken met zoveel woorden op te nemen in post b.12 van Tabel I (zie in gelijke zin ook de uitspraak van deze rechtbank van 11 oktober 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5305). Ook in dat opzicht treffen de stellingen van eiseres dus geen doel.

9. De rechtbank ziet overigens evenals de rechtbank Zeeland-West-Brabant geen reden om de zaak aan te houden in verband met de prejudiciële vraag die de Hoge Raad op 12 augustus 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1866) heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de EU. Die vraag heeft immers betrekking op een geval waarin de Btw-richtlijn niet uitdrukkelijk de toepassing van verschillende omzetbelastingtarieven op onderdelen van één dienst mogelijk maakt.

10. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 15 november 2016

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.