Rechtbank Gelderland, 12-12-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6688, 05/780056-14
Rechtbank Gelderland, 12-12-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6688, 05/780056-14
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 12 december 2016
- Datum publicatie
- 13 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:6688
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:598, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 05/780056-14
Inhoudsindicatie
De rechtbank Gelderland veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor medeplichtigheid aan brandstichting en een poging tot het wegmaken van het lijk, beiden in vereniging gepleegd.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/780056-14
Datum uitspraak : 12 december 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. J. van Wijk, advocaat te Eindhoven.
Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 1, 15 en 29 februari 2016, 25 mei 2016, en 21 en 28 november 2016 en de tussenbeslissingen van 11 maart 2016 en 8 juni 2016.
1 De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in
de gemeente Ermelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (te weten een [chalet 1]
, gelegen op chaletpark/bungalowpark De Strokel),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen
aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine(damp),
althans met een of meer brandbare stof(fen) in die woning, ten gevolge waarvan
die benzine(damp) en/of een of meer brandbare stof(fen) in die woning geheel
of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goed(eren) en/of (een
deel van) (de inboedel van) die woning, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
zich op dat moment in de belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te
weten de buren [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of een of meer aldaar aanwezige
kind(eren)), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 13 maart
2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft/hebben gesticht, hierin bestaande dat die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2]
en/of een of meer ander(en) opzettelijk brand hebben/heeft gesticht in een
woning (te weten een [chalet 1] , gelegen op chaletpark/bungalowpark De
Strokel), in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met
benzine(damp), in elk geval met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan
brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning
aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de
belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te weten de buren [getuige 1]
en/of [getuige 2] en/of voor de aldaar aanwezige een of meer kind(eren)), in elk
geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of
anderen, te duchten was,
tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door
opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, immers heeft
hij, verdachte, zijn auto ter beschikking gesteld om die [medeverdachte 1] en/of die
[medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zich te verplaatsen naar/van voornoemde
woning en/of heeft hij, verdachte, een jerrycan gevuld met benzine, althans
gevuld met een brandbare stof, klaar gezet en/of beschikbaar gesteld aan die
[medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] ;
art 157 sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in
de gemeente Ermelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te
verbranden, te vernietigen en/of weg te maken, met het oogmerk om het feit of
de oorzaak van het overlijden te verhelen,
een brandbare stof (te weten benzine) over/bij/in de omgeving van het
stoffelijk overschot heeft/hebben gesprenkeld/gegooid/gebracht en/of
(vervolgens) die benzine/brandbare stof heeft/hebben aangestoken danwel tot
ontbranding heeft/hebben gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 13 maart
2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn/haar/hun
mededader(s) en/of verdachtes voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het
stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te verbranden, te vernietigen en/of weg
te maken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te
verhelen,
een brandbare stof (te weten benzine) over/bij/in de omgeving van het
stoffelijk overschot heeft/hebben gesprenkeld/gegooid/gebracht en/of
(vervolgens) die benzine/brandbare stof heeft/hebben aangestoken danwel tot
ontbranding heeft/hebben gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door
opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, immers
heeft hij, verdachte, zijn auto ter beschikking gesteld om die [medeverdachte 1] en/of
die [medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zich te verplaatsen naar/van de
plaats waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] zich bevond (te weten in
een [chalet 1] , gelegen op chaletpark/bungalowpark De Strokel), en/of heeft
hij, verdachte, een jerrycan gevuld met benzine, althans gevuld met een
brandbare stof, klaar gezet en/of beschikbaar gesteld aan die [medeverdachte 1] en/of die
[medeverdachte 2] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op vrijdag 14 maart 2014 heeft [benadeelde 1] omstreeks 03.42 uur melding gedaan van vermissing van haar echtgenoot [slachtoffer] . [slachtoffer] was op 13 maart 2014 met zijn auto naar een zakelijke bijeenkomst in Kerk-Avezaath gegaan en daarvan niet teruggekeerd. Op donderdag 13 maart 2014 omstreeks 19.30 uur had de oudste zoon [benadeelde 2] nog telefonisch contact met zijn vader, die op dat moment in zijn auto reed. Via de site van T-Mobile is nagegaan welke contacten [slachtoffer] met zijn telefoon had.2
De politie (Amersfoort) heeft op vrijdag 14 maart 2014 omstreeks 19.00 uur contact opgenomen met het contact [naam 1] met het telefoonnummer eindigend op [nr] uit de contactenlijst van de telefoon van [slachtoffer] . Een vrouw nam de telefoon op en stelde zich voor als [naam 1] . Daarnaar gevraagd verklaarde zij dat een man genaamd [slachtoffer] regelmatig bij haar op bezoek kwam, dat hij de vorige avond bij haar was geweest en op 14 maart omstreeks 00.30 uur was vertrokken. De vrouw gaf verder aan dat [naam 1] haar werknaam was, dat ze [medeverdachte 3] heette en dat ze verbleef op camping De Strokel in [chalet 1] te Ermelo.3
De politie in Ermelo is vervolgens omstreeks 21.01 uur gevraagd bij voormeld adres langs te gaan om te kijken of [slachtoffer] daar aanwezig was.4
Bij de Meldkamer Oost-Nederland kwam op vrijdag 14 maart 2014 omstreeks 21.21 uur de melding binnen dat er brand was in [chalet 1] op chaletpark De Strokel, gelegen aan [chalet 1] te Ermelo.5 In de woning trof de brandweer het stoffelijk overschot aan van een persoon.6 Uit sectie is gebleken dat die persoon door geweld om het leven is gekomen.7 Het stoffelijk overschot is op maandagavond 17 maart 2014 door [benadeelde 1] en door [benadeelde 2] herkend als het lichaam van haar man [slachtoffer] respectievelijk zijn vader.8
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten. Wel achten zij bewezen het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde, te omschrijven als:
feit 1: medeplichtigheid aan het medeplegen van brandstichting met gevaar voor goederen en levensgevaar;
feit 2: medeplichtigheid aan het medeplegen van een poging tot het verbranden van een lijk.
Ter terechtzitting hebben de officieren van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Ten aanzien van het levensgevaar voor personen hebben de officieren van justitie gesteld dat de ruimte tussen de verschillende chalets klein is, dat de brand zich had kunnen uitbreiden naar de belendende percelen en dat in ieder geval in de woning op [chalet 2] , gelegen tegenover de woning van verdachte, bewoners aanwezig waren waaronder de meldster die met haar kind de woning is ontvlucht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak voor de feiten 1 en 2 bepleit. Hij heeft daartoe betoogd dat sprake is van een alternatief scenario. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft aan verdachte gezegd dat er naar aanleiding van drugshandel ruzie in haar woning was geweest, dat er veel bloed was en dat dat bloed moest worden opgeruimd. Ze heeft hem gevraagd of ze zijn, verdachtes, auto daarbij mocht lenen. Verdachte heeft dit geweigerd en toen [medeverdachte 3] vroeg of ze de woning in de fik moest steken, heeft hij geantwoord dat hij er niets mee te maken wilde hebben. Toen verdachte te horen kreeg dat er brand in het huisje was geweest, bleek zijn auto weg te zijn en concludeerde hij dat [medeverdachte 3] dat moest hebben gedaan.
De raadsman heeft verder betoogd dat de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tegenstrijdigheden bevatten en niet overeenkomen met het scenario dat door hen en door het Openbaar Ministerie wordt geschetst.
De raadsman meent dat de verklaringen van [medeverdachte 2] gelet op hun inconsistentie op zichzelf en in samenhang met elkaar onvoldoende zijn om als wettig en overtuigend bewijs te kunnen gelden. De raadsman heeft in dit verband naar voren gebracht dat [medeverdachte 2] over de vraag of er iemand in het huis lag, tegenstrijdig heeft verklaard. Ook ten aanzien van de jerrycan heeft [medeverdachte 2] tegenstrijdige verklaringen afgelegd. De raadsman stelt op basis van de verklaringen van [medeverdachte 2] vast dat [medeverdachte 2] de volgorde van de gebeurtenissen niet meer helder voor ogen heeft. Hij doelt hierbij op haar verklaringen over het tijdstip dat ze bij verdachte thuis zijn geweest en het moment dat [medeverdachte 3] het idee van de brand naar voren heeft gebracht. Voor zover [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] met het idee van de brandstichting kwam nadat de politie had gebeld en dat ze daarna naar verdachte zouden zijn gegaan en het met hem zouden hebben besproken, kan dat feitelijk niet kloppen. Met name haar eerste verklaringen dat verdachte de auto, de autosleutel en de brandstof niet heeft gegeven en dat verdachte niet bij de brandstichting betrokken was, ondersteunen juist het door verdachte geschetste scenario.
Ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte 1] heeft de raadsman opgemerkt dat [medeverdachte 1] niet heeft verklaard dat verdachte wist van de dode man in de woning van [medeverdachte 3] . Volgens [medeverdachte 1] is het plan om brand te stichten ontstaan nadat de politie had gebeld en dat verdachte toen al bij de voetbalclub was. Dat verdachte bij de voetbalclub naar buiten is gekomen en hen de autosleutel en € 10,- heeft gegeven, wordt niet door [medeverdachte 2] bevestigd. Volgens de raadsman moet op basis van de verklaringen van [medeverdachte 1] worden geconcludeerd dat ook hij de volgorde van de gebeurtenissen niet meer helder heeft.
Volgens de raadsman komt de verklaring van [medeverdachte 3] overeen met het door verdachte geschetste scenario en wordt het scenario niet weerlegd door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak voor het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde bepleit. Hij heeft hiertoe betoogd dat geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. Verdachtes bijdrage aan het geheel van uitvoeringshandelingen was niet zodanig dat sprake was van medeplegen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan brandstichting, die gevaar voor goederen opleverde en in vereniging werd gepleegd, en aan medeplichtigheid aan een poging tot het wegmaken van een lijk, welk feit eveneens in vereniging werd gepleegd. Gelet op de verwevenheid tussen de feiten zal de rechtbank beide feiten tegelijk behandelen, waarbij de inhoud van ieder bewijsmiddel slechts wordt gebruikt voor het feit waarop het blijkens de inhoud betrekking heeft.
- Onderzoek op de plaats delict
Uit onderzoek dat op en naar aanleiding van bevindingen op de plaats delict is uitgevoerd, blijkt het volgende.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gingen op 14 maart 2014 naar het bungalowpark De Strokel te Ermelo vanwege een brandmelding. Bij aankomst (omstreeks 21.32 uur) bij bungalow [chalet 1] (naar de rechtbank begrijpt: [chalet 1] ) roken zij een brandlucht. Ze voelden dat het glas van de voordeur warm was en ze zagen roetaanslag op ruitjes. De verbalisanten zagen geen vuur in de woning. Bij het betreden van de woning door de brandweer kwam er een grote hoeveelheid donkere rook door de voordeur naar buiten. Verbalisant [verbalisant 1] trof in de woning het stoffelijk overschot van een man aan.9
Getuige [getuige] van de brandweer zag buiten bij het chalet een klein beetje rook uit kieren van het dakbeschot aan de voorzijde. Bij binnenkomst in het chalet zag hij recht voor zich een vuurhaard, naar zijn zeggen eigenlijk een klein rotbrandje. Hij concludeerde daaruit dat het vuur min of meer gestikt was vanwege tekort aan zuurstof. Het vuur laaide op nadat de voordeur open ging. Toen [getuige] het vuur wilde uitmaken, ontstond er een steekvlam, wat het gevolg kan zijn van het spuiten met water op bijvoorbeeld benzine. [getuige] heeft de brandende voorwerpen in de hal, te weten resten van een matras en van een dekbedovertrek, naar buiten gegooid.10
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zagen dat de woning door het vuur was aangetast en hierdoor was bedekt met een roetlaag. Ook zagen zij dat twee deuren door het vuur waren aangetast en dat een scheidingswand was beschadigd. De verbalisanten troffen resten van ontbrandbare vloeistof aan op het matras naast de woning en op en onder de tegels bij de deurposten van de slaapkamers 1 en 2. Volgens de verbalisanten kan worden gesteld dat er in de woning open vuur is bijgebracht of achtergelaten.11
Op de bemonsterde brandresten AAAL2238NL, AABW5617NL en AAGX2182NL zijn vluchtige stoffen aangetoond die volgens het NFI afkomstig zijn van motorbenzine.12
- Het brandstichtingsplan
Uit de hierna weergegeven verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat en waarom op vrijdag 14 maart 2014 het plan is gemaakt om het chalet in brand te steken: zij wisten op dat moment dat er in het door [medeverdachte 3] bewoonde chalet een man lag die door geweld om het leven was gekomen. Een man bovendien, van wie zij sinds het telefoontje van de politie op de vroege vrijdagavond van 14 maart 2014 wisten dat men in verband met zijn vermissing naar hem op zoek was. Er moesten sporen worden gewist.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [slachtoffer] in de avond/nacht van donderdag 13 maart 2014 in een slaapkamer van haar chalet lag, dat hij tape bij zijn mond had en bloedvegen bij zijn hoofd. Hij zei niets meer.13 Verder heeft zij verklaard dat er op vrijdag 14 maart 2014 werd gezegd “de fik erin” of iets dergelijks en dat het kan dat zij degene is geweest die dat heeft gezegd.14 [medeverdachte 1] wilde het niet alleen doen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden naar het chalet gaan om de fik erin te steken.15
Volgens [medeverdachte 1] hakte [medeverdachte 3] op donderdagavond 13 maart 2014, toen hij haar chalet in liep, met een bijl richting een man die opgehurkt en vastgebonden op de grond van de slaapkamer bleek te liggen.16 Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en hijzelf op vrijdag 14 maart 2014 naar de broer van [medeverdachte 3] (verdachte) zijn gegaan, omdat [medeverdachte 3] van die broer wilde weten wat ze moest doen en of hij haar wilde helpen. Daarbij is verteld dat er een dode was in de woning van [medeverdachte 3] . Na het telefoontje van de politie is besloten dat de brand erin moest. Dat hebben [medeverdachte 3] en die broer besloten. De broer zei dat de auto van [medeverdachte 3] te veel zou opvallen en dat ze zijn auto moesten gebruiken. Ook is er gezegd dat er een jerrycan met benzine in de schuur van die broer zou staan. [medeverdachte 3] bedacht dat [medeverdachte 1] het chalet in de brand moest steken. [medeverdachte 2] was erbij toen besproken werd dat de brand erin moest. Volgens [medeverdachte 3] kon zij niet bij de woning worden gezien en hem, [medeverdachte 1] , kenden ze toch niet. [medeverdachte 1] wilde het niet doen, maar [medeverdachte 2] zei dat ze wel met hem meeging. [medeverdachte 3] vertelde waar in het schuurtje van haar broer een jerrycan met benzine stond en zij had contact met haar broer. Die broer gaf bij het voetbalveld zijn autosleutel aan [medeverdachte 1] en tien euro om te tanken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn naar de woning van [verdachte] gereden en hebben de jerrycan gepakt en in een tas gedaan die [medeverdachte 2] bij zich had. Daarna hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] rondgereden. [medeverdachte 1] wist niet waar [medeverdachte 3] op dat moment was, zij zou de rest van de spullen dumpen. Na drie kwartier zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar het chalet gegaan. [medeverdachte 2] had de sleutel van het chalet. [medeverdachte 1] heeft benzine gesprenkeld in de woonkamer en terug de hal in. [medeverdachte 2] heeft een andere kamer gedaan, in de hoek. [medeverdachte 2] was in shock, daarom heeft [medeverdachte 1] de jerrycan van haar afgepakt. Ze zeiden tegen elkaar dat er niets was dat kon branden. Ze hebben een matras versleept, zodat die dichter bij de ingang lag en er benzine over gegooid. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden allebei een aansteker. Na het aansteken van de benzine zijn ze naar binnen gezogen en is hun haar verbrand. Ze zijn weggegaan, hebben [medeverdachte 3] ontmoet, waarna [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 3] is ingestapt en [medeverdachte 1] de auto heeft teruggebracht naar [verdachte] .17
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] haar op vrijdag 14 maart 2014 vertelde over een seksdate die ze had en met wie ze ruzie kreeg, dat ze die man is aangevallen met een bijl, dat ze daarbij zichzelf verwond had en dat er overal bloed lag omdat ze had lopen inhakken op de man.18 Verder heeft verdachte verklaard dat ze naar [verdachte] (verdachte), de broer van [medeverdachte 3] , zijn geweest. [medeverdachte 3] zat met een probleem, namelijk een dode man in haar huis. Ze had een jerrycan en een andere auto nodig. Ze (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ) wilden het huisje in de fik steken om de sporen weg te maken.19 Bij het bezoek aan verdachte waren [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en zij, [medeverdachte 2] , aanwezig. Daar is gesproken over het bloed en het schoonmaken.20 [medeverdachte 3] vertelde dat die man er nog lag en dat er heel veel bloed was.21 Verdachte, [medeverdachte 3] en een beetje [medeverdachte 1] , aldus [medeverdachte 2] , kwamen toen met de oplossing dat de brand erin moest. Toen [medeverdachte 3] gebeld was door de politie werd het serieus, er moest iets gebeuren. [medeverdachte 2] heeft op dat moment besloten om actief mee te werken.22 Het initiatief om benzine te regelen kwam van [medeverdachte 3] .23 Nadat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de auto van verdachte hadden opgehaald bij het sportterrein, heeft [medeverdachte 1] de jerrycan opgehaald bij het schuurtje van verdachte.24 Verdachte had gezegd dat er een jerrycan in de schuur was die opgehaald kon worden.25 [medeverdachte 1] zei dat er sporen van hen lagen in het chalet, schoensporen van hem, en dat die weg moesten. [medeverdachte 2] is met [medeverdachte 1] meegereden naar het chalet, om hem emotionele steun te geven.26 [medeverdachte 2] denkt dat zij de deur van het huisje met de sleutel heeft opengedaan.27 In het chalet zei [medeverdachte 1] ’geef me die jerrycan’ en hij ging sprenkelen.28 In de woonkamer was het een grote teringzooi, [medeverdachte 2] zag een soort bed, [medeverdachte 1] ging sprenkelen, [medeverdachte 2] stond erbij en keek ernaar.29 In een kamer zag ze iets met een vloerkleed.30 De jongen (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) heeft benzine gesprenkeld in de woonkamer en in de slaapkamers. De jongen stak het aan met een aansteker.31
Op basis van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 14 maart 2014 opzettelijk brand hebben gesticht in [chalet 1] op De Strokel in Ermelo. [medeverdachte 3] heeft daarbij geen uitvoeringshandelingen verricht, maar uit haar verklaring en de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 3] de brandstichting heeft beraamd, via verdachte een auto en brandstof heeft geregeld en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft aangezet tot de brandstichting zelf.
- Medeplegen of medeplichtigheid?
De vraag is of verdachte op grond van vorenstaande bewijsmiddelen kan worden aangemerkt als een medepleger van de brandstichting of dat hij daaraan medeplichtig is of dat hij dient te worden vrijgesproken.
Voor het antwoord op die vragen komt betekenis toe aan de voor verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Feit is, dat door de verschillende verdachten in dit dossier uiteenlopend is verklaard en op verschillende momenten is verklaard. Anders dan door de raadsman bepleit, acht de rechtbank de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen, zoals hiervoor samengevat, betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] komen op het niveau van de relevante bijzonderheden overeen, ook al is door de verschillende verdachten niet eensluidend verklaard over het moment waarop het brandstichtingsplan voor het eerst besproken werd en wie daarbij aanwezig waren. De omstandigheid dat [medeverdachte 2] tijdens haar tweede verhoor, op dezelfde dag afgenomen als het eerste door de verdediging bedoelde verhoor, meer of anders heeft verklaard over het aandeel van verdachte, doet aan de betrouwbaarheid van haar uiteindelijke verklaring niet af; ook over haar eigen aandeel is [medeverdachte 2] immers later nader gaan verklaren. De enkele omstandigheid dat een verdachte verklaringen uit een eerder verhoor wijzigt, aanvult om een vergissing recht te zetten (zoals bijvoorbeeld over het ophalen van de jerrycan), iets te verduidelijken of een eerder verzwegen aandeel toch te onthullen (wel in chalet geweest bij brandstichting), maakt die verklaringen daarmee als zodanig nog niet onbetrouwbaar.
De verklaringen van [medeverdachte 2] stemmen op belangrijke punten overeen met wat verdachte heeft verklaard over wat hem door [medeverdachte 3] is verteld, namelijk over een drugsgerelateerde vechtpartij waarbij veel bloed was ontstaan dat opgeruimd moest worden. Alleen op het meest springende punt, namelijk dat [medeverdachte 3] tegen verdachte heeft gezegd dat er daardoor een dode in haar woning lag, een omstandigheid die zowel voor zijn zus als voor verdachte belastend is, heeft verdachte een ontkennende verklaring afgelegd.
Door [medeverdachte 1] is, anders dan door de verdediging is aangevoerd, wel degelijk verklaard over een dode (p. 1038). Dat dit niet op een en dezelfde pagina van het politieverhoor is uitgewerkt, kan hieraan niet afdoen.
De vraag wanneer precies voor het eerst en verder over het brandstichtingsplan is gesproken, verliest aan betekenis. Verdachte heeft in dit verband en voor zover hier relevant verklaard dat ze rond 17.30 à 17.45 uur bij hem waren. Bij het gesprek waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en hij. Verdachte wist dat er veel bloed was en dat ze (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ) zei dat er de fik in moest.32 Uit verdachtes verklaring volgt dat hij - volgens hem sinds de vrijdagnamiddag - wist van het brandstichtingsplan.
De rechtbank overweegt verder dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met hun verklaringen ook zichzelf hebben belast. Daarbij is niet gebleken dat zij motieven hadden om verdachte ten onrechte aan te wijzen als medebetrokkene bij de brandstichting.
Het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank dan ook mee, dat verdachte wist dat er in het chalet van zijn zus een dode man lag als gevolg van geweld, dat de brandstichting diende om sporen weg te maken en dat verdachte die brandstichting mogelijk heeft gemaakt door zijn auto en benzine als brandversneller ter beschikking te stellen.
Verdachtes eigen verklaring dat hij weliswaar wist dat er in het chalet iets was gebeurd, een vechtpartij, waardoor er veel bloed lag en dat zijn zus haar chalet in brand wilde steken, maar dat hij zich daarvan gedistantieerd heeft, acht de rechtbank mede gezien het vorenstaande niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft verder verklaringen afgelegd die weersproken worden door onderzoeksresultaten in het dossier, zodat de rechtbank zijn verklaringen over een alternatieve toedracht ook om die reden niet aannemelijk acht.
Zo heeft verdachte verklaard dat hij pas merkte dat zijn auto, die bij de voetbalclub stond, was verdwenen nadat hij van zijn toenmalige vriendin rond 21.30 uur had gehoord dat de woning van zijn zus [medeverdachte 3] in brand stond en dat er iemand lag. Verdachte heeft ook verklaard dat hij door zijn zus [medeverdachte 3] werd gebeld om 21.41 uur en dat hij haar toen afbekte omdat ze zijn auto ongevraagd had meegenomen, dat hij haar zei dat haar huisje in de brand stond en dat er iemand lag en dat [medeverdachte 3] toen zei dat ze dat al wist. Deze verklaringen zijn strijdig met objectieve onderzoeksgegevens. Zo blijkt uit het dossier dat verdachte pas rond 22:11 uur telefonisch contact heeft gehad met zijn toenmalige vriendin33 (en dat het laatste gesprek daarvoor met zijn toenmalige vriendin om 20.08 uur was34) en dat hij om 22.15 uur uitbelt met zijn zus (gespreksduur 35 seconden)35. Verdachtes toenmalige vriendin was pas door een telefoontje rond 21.58 uur op de hoogte van de brand.36 Verdachte heeft verder geen afdoende verklaring gegeven voor de 14 contacten van zijn telefoon met die van [medeverdachte 3] tussen 19.30 en 21.41 uur op 14 maart 2014, welke dateren van na het telefoongesprek met de politie kort na het Mc Donaldsbezoek, en wat daarbij dan aan de orde is geweest. Belangrijker is nog dat de brandweer na de melding rond 21.32 uur bij het chalet aankwam.37 De rechtbank acht derhalve het niet mogelijk dat verdachte al rond 21.30 uur van de brand en een dode wist en dat om 21.41 uur een gesprek tussen verdachte en zijn zus heeft plaatsgevonden met de door verdachte beweerde inhoud.
Verdachte heeft evenmin een verklaring kunnen geven voor het feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de jerrycan uit zijn schuur konden halen, terwijl volgens verdachte zijn schuur altijd op slot is. Daarnaast heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd over de reservesleutel van zijn auto.
Verdachte heeft verder geen bevredigende verklaring kunnen geven voor het feit dat hij op geen enkel moment vragen aan zijn zus heeft gesteld; niet toen zij hem vrijdag overdag belde met de mededeling dat zij over iets belangrijks wilde praten, evenmin toen zij korte tijd later hem opzocht op zijn werk en evenmin bij verdachte thuis aan het einde van de middag toen verdachtes zus volgens verdachte sprak over een groot probleem dat zij had.
Het alternatieve scenario van verdachte, dat hij geen enkele medewerking heeft verleend aan de brandstichting en zich daarvan gedistantieerd heeft, is derhalve niet aannemelijk.
Steun voor verdachtes verklaring kan evenmin gevonden worden in de verklaring van [medeverdachte 3] , voor zover die inhoudt dat het plan om het chalet in brand te steken is gemaakt toen zij, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met zijn drieën in de auto zaten na het telefoontje op de vrijdagavond van de politie en dat zij daarna geen contact meer heeft gehad met verdachte, alsmede dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op aanwijzingen van [medeverdachte 3] de benzine hebben opgehaald bij verdachte en dat [medeverdachte 3] de reservesleutel had van verdachtes auto. Vaststaat immers dat verdachte op de hoogte was van het brandstichtingsplan en dat kan hij alleen zijn geweest als er nog wel contact is geweest tussen hem en (tenminste) zijn zus. Bovendien valt de verklaring van [medeverdachte 3] niet te rijmen met de verklaringen van verdachte over de toegang tot zijn schuur en de autosleutel. Zo heeft verdachte verklaard dat de schuur op slot zit, dat verdachte dat altijd controleert en dat alleen zijn vriendin, als ze thuis is, hem af en toe openlaat. Verder heeft verdachte verklaard dat niemand zijn autosleutel wist te liggen, dat hij zijn eigen sleutel bij zich had en dat de reservesleutel in zijn eigen auto lag.
De rechtbank stelt vast dat verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en dat hij evenmin bij de brandstichting aanwezig was. De bijdrage van verdachte bestond uit het beschikbaar stellen van zijn auto en een jerrycan benzine als brandversneller. Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte niet worden aangemerkt als een nauwe en bewuste samenwerking ter uitvoering van een gezamenlijke plan om brand te stichten, hetgeen is vereist voor een bewezenverklaring van medeplegen van brandstichting. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte medeplichtig is geweest aan de brandstichting door te zorgen voor het vervoersmiddel en de brandstof die door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ook zijn gebruikt bij de feitelijke brandstichting. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de brandstichting dan ook bewezen.
- Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel?
De vraag is gerezen, of de brandstichting alleen gevaar voor goederen heeft opgeleverd, of ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
Het dossier bevat op dit punt de volgende informatie.
Het stamproces-verbaal forensische opsporing beschrijft dat de in het dossier gevoegde luchtfoto’s een reëel beeld weergeven van de gevaarzetting voor personen en goederen die bij deze brand te duchten was, waarbij is geverbaliseerd dat op de foto’s te zien is dat rechts aan de voorzijde van het chalet een houting schutting staat tussen het huis en de coniferenhaag en links aan de achterzijde een opslagplek voor hout en andere goederen, grenzend aan de woning en de coniferenhaag. Verder is geverbaliseerd dat coniferenhagen bekend zijn om de groene buitenkant en de verdorde binnenzijde die bij brand snel kan uitbreiden. Aan de hand daarvan is door verbalisant geconcludeerd dat er voldoende brandbare elementen aanwezig zijn die de gevaarzetting van het gemeen gevaar voor goederen en personen ondersteunen (p. 5406).
Het proces-verbaal van brandonderzoek forensische opsporing bevat de passage dat (om daar genoemde redenen) kan worden gesteld dat er in de woning al dan niet opzettelijk open vuur is bijgebracht of achtergelaten waarbij gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was. Door de geringe afstand en de begroeiing rond de woning was een overslag bij een uitslaande brand niet uit te sluiten waardoor er gevaar voor de omgeving te duchten was (p. 5646).
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze processen-verbaal te summier dan wel te weinig concreet voor de conclusie dat sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Die begrippen worden in die processen-verbaal ook niet gebruikt.
Ook andere informatie uit het dossier is onvoldoende concreet en specifiek om levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel aan te nemen. Zo blijkt niet uit het procesdossier dat de bewoners van de naastgelegen chalets thuis waren op het moment van de brandstichting. Wel was ten tijde van de brand aanwezig de bewoonster van een tegenovergelegen [chalet 2] met haar baby. Deze bewoonster en meldster van de brand heeft bij ontdekking van de brand haar baby opgepakt en de woning verlaten. Volgens haar zag zij toen eigenlijk ook geen vlammen meer.
De rechtbank heeft op grond hiervan niet kunnen vaststellen dat er voor deze bewoonster en haar kind (voorzienbaar) gevaar is geweest ten tijde van de brandstichting. Uit het dossier blijkt namelijk niet voldoende wat de afstand is tussen de [chalet 1] en [chalet 2] . Getuige [getuige 1] , bewoner van [chalet 2] , schat die afstand op een meter of 10. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier onvoldoende dat een brand als hier aan de orde een zodanig risico veroorzaakt dat bewoners van een chalet gelegen op ongeveer 10 meter afstand aan de overkant van de weg door de brand direct in gevaar zouden kunnen komen; dit is in de hiervoor genoemde processen-verbaal niet verder uitgewerkt. De enkele verwijzing naar luchtfoto’s in combinatie met de aanwezigheid van een coniferenhaag achter [chalet 1] en schuttingen en een passage over brandbaarheid van coniferen, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende, te minder omdat de in de tenlastelegging bedoelde personen zich aan de overzijde van de weg bevonden en er geen coniferenhaag is die over die weg loopt.
De rechtbank is – anders dan de officieren van justitie – van oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat door de brandstichting levensgevaar voor personen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten de in de tenlastelegging genoemde personen, is ontstaan. De verdachte zal derhalve ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Gelet op de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 maart 2014 medeplichtig is geweest aan de brandstichting in [chalet 1] op De Strokel in Ermelo. Door de brand is gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest, namelijk voor het chalet en de zich daarin bevindende goederen.
- Poging wegmaken lijk (feit 2)
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank ook bewezen dat de brand is gesticht met het doel om het stoffelijk overschot van [slachtoffer] te laten verdwijnen dan wel zodanig te verbranden dat de oorzaak van zijn overlijden niet meer was te achterhalen en dat verdachte daarvan op de hoogte was. Nu het stoffelijk overschot niet geheel is verbrand en evenmin onherkenbaar is geworden, is er sprake van een poging, in vereniging gepleegd, en niet van een voltooid delict, waaraan verdachte zoals hem subsidiair ten laste is gelegd, medeplichtig is.
De gevoerde verweren worden verworpen op dezelfde gronden als hiervoor bij de brandstichting geformuleerd, welke overwegingen als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Op dezelfde gronden als hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van medeplegen, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
3 Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
feit 1 subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, hierin bestaande dat die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en) opzettelijk brand hebben/heeft gesticht in een woning (te weten een [chalet 1] , gelegen op chaletpark/bungalowpark De Strokel), in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking hebben gebracht met benzine(damp), in elk geval met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te weten de buren [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of voor de aldaar aanwezige een of meer kind(eren)), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was,
tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, immers heeft hij, verdachte, zijn auto ter beschikking gesteld om die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zich te verplaatsen naar/van voornoemde woning en/of heeft hij, verdachte, een jerrycan gevuld met benzine, althans gevuld met een brandbare stof, klaar gezet en/of beschikbaar gesteld aan die
[medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] ;
feit 2 subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn/haar/hun mededader(s) en/of verdachtes voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het
stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te verbranden, te vernietigen en/of weg te maken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, een brandbare stof (te weten benzine) over/bij/in de omgeving van het stoffelijk overschot heeft/hebben gesprenkeld/gegooid/gebracht en/of (vervolgens) die benzine/brandbare stof heeft/hebben aangestoken dan wel tot ontbranding heeft/hebben gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, immers heeft hij, verdachte, zijn auto ter beschikking gesteld om die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zich te verplaatsen naar/van de plaats waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] zich bevond (te weten in een [chalet 1] , gelegen op chaletpark/bungalowpark De Strokel), en/of heeft
hij, verdachte, een jerrycan gevuld met benzine, althans gevuld met een brandbare stof, klaar gezet en/of beschikbaar gesteld aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
Medeplichtigheid tot opzettelijk brandstichten terwijl daarvan gevaar voor goederen te duchten is, in vereniging gepleegd;
feit 2 subsidiair:
Medeplichtigheid tot een poging tot het verbranden of wegmaken van een lijk met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, in vereniging gepleegd.