Home

Rechtbank Gelderland, 07-03-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1140, AWB - 14 _ 1011 t/m 14/ 1014

Rechtbank Gelderland, 07-03-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1140, AWB - 14 _ 1011 t/m 14/ 1014

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
7 maart 2017
Datum publicatie
7 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:1140
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1011 t/m 14/ 1014

Inhoudsindicatie

Wet Omzetbelasting 1968, verhuurstructuur met jachten, geen strijd met verdedigings- en motiveringsbeginsel, er is sprake van misbruik van recht, geen beroep op vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel in geval van misbruik van recht, herdefiniëring, IMS

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 14/1011, 14/1012, 14/1013 en 14/1014

in de zaken tussen

de fiscale eenheid [X] B.V., [A] B.V. c.s. (voorheen de fiscale eenheid [B] B.V., [C] B.V. c.s.), te [Z] , eiseres

(gemachtigde: prof. dr. [gemachtigde] ),

en

en

de Staat der Nederlanden, Ministerie van Veiligheid en Justitie, hierna: de Staat.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 24 december 2008 over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting met nummer [000] .F.01.5502 (hierna: naheffingsaanslag 1) opgelegd van € 250.319. Tevens is bij beschikking € 47.698 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 24 december 2008 over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting met nummer [000] .F.01.5503 (hierna: naheffingsaanslag 2) opgelegd van € 8.558.197. Tevens is bij beschikking € 1.632.491 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 24 december 2008 over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting met nummer [000] .F.01.5504 (hierna: naheffingsaanslag 3) opgelegd van € 4.427.815. Tevens is bij beschikking € 1.002.919 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 24 december 2008 over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting met nummer [000] .F.01.5505 (hierna: naheffingsaanslag 4) opgelegd van € 1.354.720. Tevens is bij beschikking € 306.613 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2014 de naheffingsaanslag met nummer [000] .F.01.5502 verminderd tot € 193.319 en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 36.848.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 17 januari 2014 de overige naheffingsaanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft tegen voornoemde uitspraken op bezwaar per faxbericht van 7 februari 2014 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2016. Namens eiseres zijn verschenen prof. dr. [gemachtigde] , mr. [D] , dr. [E] en mr. [F] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , mr. [G] en mr. [H] .

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

De Staat der Nederlanden heeft afgezien van het voeren van verweer (Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 20210).

Overwegingen

Feiten

De verhuurstructuur

1. [I] en [J] , werkzaam bij [K] (hierna: [K] ), hebben een verhuurstructuur voor luxe zeiljachten bedacht. De verhuurstructuren werden opgezet om na het vervallen van de douanegrenzen op 1 januari 1993 de extra btw-druk als gevolg van de beperking van de tijdelijke invoervrijstelling te mitigeren. De verhuurstructuur werd in de in geding zijnde jaren aangeboden door dezelfde adviseurs, die toen werkzaam waren bij [L] B.V. (hierna: [L] ) en [M] B.V. (hierna: [M] ).

2. De verhuurstructuur ziet er als volgt uit. Een particulier, dan wel zijn buiten de Europese Unie (hierna: EU) gevestigde yacht owning company (hierna: YOC), waarvan de particulier direct of indirect aandeelhouder (de benificial owner) is, besluit een jacht te laten bouwen bij een werf in Europa. Zodra het jacht gereed is, wordt het overgevaren naar een plek buiten de Europese Unie (EU). De eigendom van het jacht wordt door de werf overgedragen aan de YOC. De YOC verhuurt het jacht op haar beurt aan een onafhankelijk charterbedrijf, in eerste instantie was dat van [N] ( [O] Ltd., hierna: [O] ) en later van [a] ( [b] A.V.V., hierna [b] ). Het charterbedrijf verhuurt het jacht vervolgens aan eiseres. Na invoer in de EU verhuurt eiseres het jacht aan de particulier.

3. Bij aankomst van het jacht in Nederland geeft eiseres het jacht onder haar eigen naam ten invoer aan. Eiseres beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De verschuldigde omzetbelasting wegens invoer en de daarbij behorende aftrek worden door eiseres aangegeven op dezelfde btw- aangifte. Eiseres voldoet de over de huursom van het jacht verschuldigde omzetbelasting op aangifte.

4. Om deel te mogen nemen aan de verhuurstructuur is de YOC eenmalig een zogenaamde ‘initial fee’ verschuldigd. De hoogte van deze fee is in beginsel 5% van de door de particulier of YOC bespaarde btw. Deze fee wordt door het advieskantoor dat de klant heeft aangebracht in rekening gebracht aan de YOC. Eiseres stuurt vervolgens een factuur ter hoogte van 42,5% van de aan de YOC berekende initial fee aan het aanbrengende advieskantoor, met vermelding van omzetbelasting. Ook het andere advieskantoor stuurt een factuur (15% van de berekende initial fee) aan het aanbrengende advieskantoor.

5. Ieder kwartaal betaalt de particulier een ‘charterfee’ aan eiseres. Hierover wordt omzetbelasting berekend. De hoogte van deze fee is in beginsel 1% van de waarde van het jacht, exclusief omzetbelasting. De fee is een zogenaamde ‘bare-boat’ charterfee, dat wil zeggen dat het huurbedrag één bedrag exclusief liggeld, brandstof en bemanning is. Eiseres betaalt op haar beurt aan het charterbedrijf ( [O] of [b] ) een charterfee. Dit charterbedrijf betaalt vervolgens, onder aftrek van € 500 op jaarbasis voor administratiekosten, de charterfee door aan de YOC.

6. Zolang de particulier van de structuur gebruik maakt, is een ‘annual administration fee’ aan eiseres verschuldigd van in beginsel 3% van de bespaarde omzetbelasting. Deze fee is begrepen in de charterfee die door eiseres aan de particulier in rekening wordt gebracht. Aan het eind van het jaar wordt de annual fee ofwel de charterdifference (de ontvangen charterfee van de particulier -/- de betaalde fee aan de YOC) verdeeld tussen eiseres en de twee betrokken advieskantoren. De opbrengst wordt als volgt verdeeld: 42,5% voor eiseres, 42,5% voor het aanbrengende advieskantoor en 15% voor het andere advieskantoor.

7. Eiseres maakt de ‘charterparty-agreements’ op voor zowel de verhuur van het jacht door eiseres aan de particulier als de inhuur door eiseres van de chartermaatschappijen.

8. Tot de gedingstukken behoort een e-mail van 6 december 2004 van [d] (hierna: [d] ), destijds werkzaam bij de [B] B.V. aan een potentiële klant. In de e-mail is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“(…) gelieve u hierbij aan te treffen dokumentatie met betrekking tot de BTW verleggings structuur welke wij, in nauwe samenwerking met [L] en [M] , sedert 1993, met sukses implementeren. (…)”

9. In de daarbijgevoegde documentatie is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

VAT Deferment Structure for Luxury Yachts

The Solution!

This memorandum provides you with an outline of the mechanics of the VAT deferment structure. Developed by and implemented in close cooperation with international tax experts from two of the four leading accounting firms, this structure has a longstanding record of successful implementations on behalf of many EU- resident yacht owners.

(…)

[B] ’s VAT structure, however, enables EU-resident yacht owners to reduce the VAT due on the private use of the yacht within the EU territory to a minimal amount. This is achieved by implementing the following structure (see also attached diagram).

(…)”

10. Tot de gedingstukken behoort een e-mail van 25 mei 2005 van [e] van [f] , één van de bedrijven van Sir [g] , eigenaar van het jacht [h] , aan [d] . In de e-mail is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“(…) I have instructed our bank to transfer to you today € 68,425 in payment of

invoice 505.001.

Will you ensure that the return payment process is started as soon as you

receive it, and ensure that [b] pays to [Q] a lot quicker than it did

last time.

If they send a letter saying it is proof that they have sent the bank

transfer, please ask them to send the proof of sending the letter to the

bank, or an acknowledgement from the bank that the transfer has been made,

as they obviously did not send the letter they sent to us as proof of payment

last time. (…).”

11. Tot de gedingstukken behoort een e-mail van 27 mei 2005 van [d] aan twee medewerkers van [a] , met als onderwerp:

“ [h] period 150305/140605”. In de e-mail is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“(…) Today we paid an amount of EURO 50.125 into the bankaccount of [b] relating to the charter of [h] (period 150305/140605)

After receipt on your account please pay immediately an amount of EURO 50.000 to [j] Ltd, bankdetails of [j] Ltd in your possession. (…)”

12. Tot de gedingstukken behoort een e-mail van 7 september 2005 van [d] aan een potentiele klant. In de e-mail is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“In vervolg op telefonisch onderhoud van hedenmorgen hierbij opgaaf voor deelname aan

charterconstructie met een BTW betaald schip.

Wij hanteren in prinicipe een minimum fee van € 7500 (1e jaar) en € 4000 (vervolgjaren) voor deelname aan de charterkonstructie.

In het voorliggende geval, waarbij geen invoer hoeft plaats te vinden en het een BTW betaald schip betreft kan ik u direkt een fee aanbieden van € 4000 (vervolgjaren fee)

Praktisch gezien komt dat neer op het volgende rekenvoorbeeld:

Uitgaande van een schip met een waarde van € 500000 wordt aan u (in prive) gefaktureerd

€ 5000 + BTW 19% = € 5950 per jaar

[B] huurt het schip van uw Yacht Owning Company in voor € 1000 per jaar.

De charterdifference (€ 5000 -/- € 1000) is dan gelijk aan de overeengekomen fee.

Bij aanvang van de charter (1e jaar) faktureren wij u de € 4000,= (faktuur aan de Yacht Owning Company), de fees voor de vervolgjaren zijn in de charterdifference begrepen.”

Onderzoek Belastingdienst

13. Bij brief van 26 maart 1998 heeft [k] , werkzaam bij de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen Hilversum, aangekondigd een boekenonderzoek in te stellen bij [C] B.V., [l] B.V. en [m] B.V., rechtsvoorgangers van eiseres. Het doel van het onderzoek was de aanvaardbaarheid vast te stellen van drie intracommunautaire leveringen/diensten gedurende de jaren 1995 tot en met 1997 verricht door genoemde vennootschappen. Daarnaast richtte het onderzoek zich ten aanzien van [C] B.V. op de volledigheid van de opbrengstverantwoording met betrekking tot de verhuur van schepen, de daarmee samenhangende kosten en de correcte toepassing van artikel 23 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).

14. Op 28 april 1999 is een bespreking gehouden tussen een medewerker van de Belastingdienst, een medewerker van de FIOD en [I] en [J] van [K] .

De doelstelling van de bespreking was inzicht krijgen in het hoe en waarom van de door [K] bedachte “constructie” om luxe plezierjachten btw-vrij in de EU te krijgen. In het bijzonder ging het erom meer informatie te verzamelen over de routing en relatie tussen [O] Ltd – eiseres – [K] . Van de bespreking is door een medewerker van de Belastingdienst een verslag opgemaakt.

15. Het rapport van het boekenonderzoek heeft als dagtekening 20 juli 1999. Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“4.3 Verhuur van jachten

Door belastingplichtige worden jachten verhuurd aan particulieren. Aan de particulieren wordt huur in rekening gebracht. De huur wordt belast met omzetbelasting. Belastingplichtige huurt de jachten in de meeste gevallen van [n] te [S] . In alle gevallen worden er standaard huur- en verhuurcontracten opgemaakt.

De charterfee (huur) die in rekening wordt gebracht, bedraagt in principe 1% van de waarde van het jacht. Dit is een zogenaamd “bare-boat” charterfee, dat wil zeggen het huurbedrag exclusief liggeld, brandstof en crew. Een huuropbrengst van 1% van de waarde kan nauwelijks rendabel zijn, maar de belastingplichtige realiseert een positief rendement op de verhuurtransacties, omdat haar tevens een laag huur in rekening wordt gebracht. Omdat de omzetbelastingwetgeving niet voorziet in at arm’s length transacties, kan de huur- en verhuurprijs laag worden gehouden.

De over de verhuuropbrengst verschuldigde omzetbelasting wordt juist berekend.”

16. Op 15 mei 2002 heeft [d] een e-mail gestuurd aan een drietal medewerkers van [K] naar aanleiding van een derdenonderzoek van [o] van de Belastingdienst/Grote ondernemingen te [T] . De e-mail is tevens c.c. gestuurd aan [p] (hierna: [p] ), general manager van [AA] B.V. In deze e-mail staat, voor zover van belang, het volgende:

“Dhr. [o] vertelde me dat de BTW konstructie er een is waar de Belastingdienst in het geheel niet blij mee is, en dat de Belastingdienst ( [o] ) er alles aan zou doen om deze konstructie om zeep te helpen. Ik heb hem daarop een kopie gegeven van het onderzoek van de Belastingdienst uit 1999 door zijn collega’s uit [U] .”

17. In 2005 is wederom een boekenonderzoek aangevangen bij eiseres. Onderzocht is de juistheid van de afgedragen belasting ter zake van geleverde goederen en verleende diensten, de juistheid van de in aftrek gebrachte belasting ter zake van geleverde goederen en verleende diensten en de tijdigheid van de op de aangiften vermelde belasting over de jaren 2001 tot en met 2004. In het rapport van het boekenonderzoek van 28 juni 2006 is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“6.Conclusie

Beslissing