Rechtbank Gelderland, 17-08-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4398, 324459
Rechtbank Gelderland, 17-08-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4398, 324459
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 17 augustus 2017
- Datum publicatie
- 24 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:4398
- Zaaknummer
- 324459
Inhoudsindicatie
Vordering opheffing beslag ex artikel 479 Rv afgewezen. De uitbetaling van loon boven het vrij te laten bedrag komt toe aan de boedel.
Uitspraak
vonnis
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/324459 / KZ ZA 17-192
Vonnis in kort geding van 17 augustus 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam B.V.] ,
gevestigd te [plaatsnaam] ,
eiseres,
advocaat mr. O.R. van Hardenbroek van Ammerstol te 's-Gravenhage,
tegen
CORNELIS VAN DEN BERGH
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [naam bestuurder B.V.] ,
kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C. van den Bergh te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [B.V.] en de curator genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding
- -
-
de mondelinge behandeling
- -
-
de pleitnota van [B.V.]
- -
-
de pleitnota van de curator.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
[naam bestuurder B.V.] (hierna: [bestuurder B.V.] ) is bestuurder en werknemer van [B.V.] Op 17 oktober 2013 heeft [bestuurder B.V.] de door hem gehouden aandelen in [B.V.] overgedragen aan de Stichting Administratiekantoor Fysiotherapie [B.V.] (hierna: de STAK). De zoon van [bestuurder B.V.] , [naam zoon] , is bestuurder van de STAK.
[bestuurder B.V.] en zijn echtgenote [naam echtgenote] (hierna: [echtgenote] ) zijn met mevrouw [naam] een huurovereenkomst aangegaan uit hoofde waarvan [bestuurder B.V.] en [echtgenote] met ingang van 15 maart 2016 de woning staande en gelegen aan de [woonadres] (hierna: de woning) huren tegen een maandelijks te betalen huurprijs van € 2.050,00.
Bij vonnis van 12 juli 2016 van de rechtbank Rotterdam zijn [bestuurder B.V.] en [echtgenote] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. V.M. de Winkel tot rechter-commissaris en met benoeming van de curator.
[B.V.] heeft in de periode van juli 2016 tot en met maart 2017 de huur van de woning betaald. Vanaf maart 2017 betaalt [naam zoon] de huur aan de verhuurder van de woning.
De curator heeft de huurovereenkomst met toestemming van de rechter-commissaris opgezegd. Bij vonnis in kort geding van 12 mei 2017 van de rechtbank Rotterdam heeft de voorzieningenrechter, kort gezegd, de vordering van [bestuurder B.V.] en [echtgenote] om de curator te veroordelen tot het herroepen van de huuropzegging, afgewezen.
Uit de door [bestuurder B.V.] verstrekte loonspecificaties blijkt dat het netto-inkomen van [bestuurder B.V.] over de periode van januari tot en met juni 2016 en oktober tot en met december 2016 € 1.408,26 (bruto € 1.727,26) per maand bedraagt. Daarnaast geldt vanaf mei 2016 een bijtelling van de leaseauto van € 734,92 per maand.
De rechter-commissaris heeft op basis van de door [bestuurder B.V.] verstrekte informatie een vrij te laten bedrag van € 1.417,11 per maand vastgesteld.
Bij voordracht van 28 februari 2017 heeft de rechter-commissaris de rechtbank Rotterdam in overweging gegeven dat [bestuurder B.V.] in een huis van bewaring in verzekerde bewaring wordt gesteld omdat de rechter-commissaris heeft geconstateerd dat [bestuurder B.V.] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen ex artikel 105 van de Faillissementswet tot het verstrekken van inlichtingen aan de curator en de rechter-commissaris. De voordracht is op 30 mei 2017 door de rechtbank Rotterdam behandeld. De curator is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld de vragen van de curator alsnog te beantwoorden. Op 31 augustus 2017 zal de voortzetting van de behandeling van de voordracht plaatsvinden.
Bij verzoekschrift van 17 juli 2017 heeft de curator de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om (onder meer) verlof te verlenen om ten laste van [B.V.] conservatoir (derden)beslag te leggen onder de ING Bank en zeventien zorgverzekeraars en factoringmaatschappijen. In het verzoekschrift heeft de curator zijn vorderingen op [B.V.] als volgt weergegeven:
1. een door [B.V.] te betalen bedrag van € 73.648,20 bestaande uit een redelijke vergoeding als bedoeld in artikel 479a Rv,
2. een door [B.V.] te betalen bedrag van € 33.312,84 + p.m. bestaande uit loon dat door [B.V.] in weerwil van het faillissementsbeslag aan [bestuurder B.V.] is betaald.
De curator heeft na een op 17 juli 2017 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank conservatoir beslag doen leggen onder de ING Bank en de zeventien zorgverzekeraars en factoringmaatschappijen. Op 19 en 26 juli 2017 zijn de conservatoire derdenbeslagen gelegd. De voorzieningenrechter heeft bij de verlofverlening de vorderingen op [B.V.] begroot op € 139.149,00 inclusief rente en kosten.
3 Het geschil
[B.V.] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met onmiddellijke ingang de gelegde beslagen zal opheffen en
de curator zal veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van de gelegde beslagen en de nakosten.
[B.V.] legt, kort gezegd, aan zijn vordering ten grondslag dat [bestuurder B.V.] geen inkomsten heeft genoten die in de boedel hadden moeten vloeien. Daarnaast komt de curator geen vordering op grond van artikel 479a Rv toe. Voor zover toch voldoende aannemelijk mocht zijn dat de boedel gerechtigd is tot ontvangst van een betaling door [B.V.] , dan heeft te gelden dat de thans gelegde beslagen een te vergaand middel zijn, om welke reden de gelegde beslagen dienen te worden opgeheven. Door de beslagen is [B.V.] verstoken van haar bron van inkomsten waardoor een faillissement niet te vermijden zal zijn.
De curator voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.