Home

Rechtbank Gelderland, 18-03-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1163, AWB - 18 _ 459

Rechtbank Gelderland, 18-03-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1163, AWB - 18 _ 459

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
18 maart 2019
Datum publicatie
21 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:1163
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 459

Inhoudsindicatie

Wet omzetbelasting 1968. Eiser is ondernemer voor de omzetbelasting. Hij heeft een woning laten bouwen en daarop een aantal zonnepanelen laten plaatsen. De omzetbelasting op de aanschaf en installatie van de zonnepanelen is in aftrek toegelaten. In geschil is de aftrek op de woning zelf in verband met de exploitatie van de zonnepanelen. De rechtbank oordeelt dat de zonnepanelen roerende zaken zijn en geen bestanddelen van de woning. Het beroep van eiser op het Besluit van 8 december 2016 wordt verworpen omdat de goedkeuring uitsluitend geldt voor de investeringsaftrek. Door het gebruik van de zonnepanelen is het gebruik van de woning gewijzigd. Eiser kan geen vertrouwen ontlenen aan het Besluit van 7 november 2013 omdat dit over zonnepanelen zelf gaat. De rechtbank sluit voor de berekening van het zakelijk gebruik aan bij de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017. Verweerder heeft geen berekening overgelegd die de omvang van het zakelijk gebruik nauwkeuriger benadert dan de door het hof gehanteerde methode. Beroep gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/459

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 6 januari 2017 bij beschikking een teruggaaf over het vierde kwartaal 2016 verleend.

Bij uitspraak op bezwaar van 4 januari 2018 is het bezwaar gegrond verklaard en een aanvullende teruggaaf verleend van € 901.

Eiser heeft daartegen bij brief van 16 januari 2018, ontvangen door de rechtbank op 17 januari 2018, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018.

Namens eiseres zijn verschenen [A] en de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [B] .

Het beroep is behandeld en de rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen om eiser in de gelegenheid te stellen zijn meer subsidiaire standpunt te onderbouwen.

Eiser heeft bij brief van 12 november 2018 gereageerd en verweerder heeft daarop vervolgens bij brief van 26 november 2018 gereageerd.

Partijen hebben desgevraagd ingestemd met het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek daarop op 9 januari 2019 opnieuw gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser verricht onder de naam [C] adviesdiensten op het gebied van aerospace en defensiemarkt. Voor deze activiteiten is eiser aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting. Eiser heeft een (mantelzorg)woning gebouwd (hierna: de woning) en deze in 2016 in gebruik genomen. Het totale oppervlak van de woning is (12x6=) 72m². Op het dak van de woning zijn 12 niet-geïntegreerde zonnepanelen geplaatst. De afmeting van een zonnepaneel is (in meters) 1,652x0,994x0,0045. Voor de exploitatie van deze zonnepanelen is eiser aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting.

2. Tot de gedingstukken behoort een overzicht van kosten over de periode juni tot en met december 2016 voor de bouw van de woning. In dit overzicht telt de in rekening gebrachte omzetbelasting voor de bouw van de woning op tot € 14.636. Verweerder heeft bij de uitspraak op bezwaar van 4 januari 2018 de omzetbelasting die betrekking heeft op de aanschaf en installatie van de zonnepanelen in aftrek toegelaten en teruggegeven. Verweerder heeft de omzetbelasting die drukt op de bouw van de woning niet in aftrek toegelaten.

Geschil

3. In geschil is de aftrek van omzetbelasting voor de bouw van de woning van € 14.636.

4. Eiser heeft aangevoerd dat de gehele woning wordt gebruikt voor de exploitatie van de zonnepanelen. Zonnepanelen zijn bestanddelen van de onroerende zaak (de woning). Eiser leidt dit af uit het Besluit van 8 december 2016 (nr. 2016-101667, Staatscourant,

nr. 9109), waarin de Staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris) goedkeurt dat (onder meer) zonnepanelen voor de toepassing van de investeringsaftrek als zelfstandig bedrijfsmiddelen zijn aan te merken. Primair heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat 2/3e deel van de omzetbelasting op de bouwkosten (€ 9.757) aftrekbaar is. Hij verwijst daarvoor naar Vragen en antwoorden van de staatssecretaris over btw-heffing bij particulieren met zonnepanelen van 7 november 2013, waarin de staatssecretaris voor geïntegreerde zonnepanelen van een zakelijk gebruik van 2/3e deel uitgaat. Subsidiair betoogt eiser dat van een zakelijk gebruik van 50% (€ 7.318) moet worden uitgegaan. Meer subsidiair betoogt eiser dat van een zakelijk gebruik van 46,66% moet worden uitgegaan, omdat de zonnepanelen 70 m2 van het dak innemen. Het nuttig woonoppervlak bedraagt volgens eiser 80 m2, zodat recht zou bestaan op een aftrek van 70/150 van € 14.636 (€ 6.830).

5. Verweerder heeft aangevoerd dat de zonnepanelen als roerende goederen moeten worden aangemerkt, zodat enkel de omzetbelasting op de kosten voor de aanschaf en installatie van de zonnepanelen aftrekbaar is en niet ook de omzetbelasting op de bouwkosten van de woning. Subsidiair heeft verweerder aangevoerd dat een deel van het dak wordt gebruikt ter ondersteuning van de zonnepanelen, waarbij op eiser de bewijslast rust de omvang van het zakelijk gebruik nader te onderbouwen.

Beoordeling van het geschil

6. Voor de beantwoording van de vraag of de zonnepanelen van eiser roerend of onroerend zijn en of zij bestanddelen van de woning zijn, acht de rechtbank niet van belang dat de zonnepanelen onlosmakelijk met de woning zijn verbonden maar wel of deze niet gemakkelijk te demonteren en te verplaatsen zijn (vgl. Hof van Justitie Europese Unie 16 januari 2003, Maierhofer, ECLI:EU:C:2003:23). Nu de zonnepanelen van eiser op het dak zijn aangebracht en niet zijn geïntegreerd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zonnepanelen die relatief eenvoudig zijn te demonteren en te verplaatsen. De zonnepanelen zijn geen bestanddelen van de woning (vgl. ook: Hof van Justitie van 17 mei 2001, Fischer en Brandenstein, ECLI:EU:C:2001:280). De zonnepanelen dienen derhalve als roerende, zelfstandige goederen aangemerkt te worden.

7. De rechtbank verwerpt het beroep van eiser op het Besluit van 8 december 2016 reeds vanwege de omstandigheid dat daarin uitdrukkelijk is aangegeven dat de goedkeuring geldt voor de toepassing van de investeringsaftrek.

8. Nu de zonnepanelen door de rechtbank als roerende goederen zijn aangemerkt dient derhalve voor de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) onderscheid gemaakt te worden tussen twee afzonderlijke goederen, enerzijds de woning met kantoorruimte en anderzijds de zonnepanelen. Dit laat echter onverlet dat door de bevestiging van de zonnepanelen aan de woning het gebruik van de woning is gewijzigd. Een deel van het dak staat niet alleen ten dienste van de nuttige ruimtes in de woning, maar wordt ook gebruikt voor de ondersteuning van de zonnepanelen en heeft dus een zakelijke functie gekregen (vergelijk: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10387). De omvang van het privé- en zakelijk gebruik van de woning moet met inachtneming van alle omstandigheden van het geval in redelijkheid worden bepaald (vgl. Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:713).

9. De rechtbank is van oordeel dat voor het vaststelling van de verhouding privé- en zakelijk gebruik van de woning niet kan worden aangesloten bij het besluit van de staatssecretaris van 7 november 2013. Eiser kan aan dit besluit geen vertrouwen ontlenen, omdat het besluit over het gebruik van zonnepanelen gaat, maar niet over het gebruik van de woning waarop de zonnepanelen zijn geplaatst.

10. De rechtbank zal voor de berekening van het zakelijk gebruik van de woning in verband met de plaatsing van de zonnepanelen aansluiten bij hierboven aangehaalde en door eiseres genoemde uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat op basis van de uitspraak van het hof een deel van het dak een zakelijke functie heeft maar hij heeft tevens gesteld dat hij op basis van het dossier het zakelijk gebruik niet kan vaststellen. Hij heeft dus geen berekening overgelegd die de omvang van het zakelijk gebruik nauwkeuriger benadert dan de door het hof gehanteerde methode.

11. Het zakelijk gebruik van de woning dient alsdan te worden berekend aan de hand van de oppervlaktes van de nuttige ruimtes van de woning. De rechtbank is van oordeel dat het gebruik in de woning door de plaatsing van de zonnepanelen niet is gewijzigd. Ten aanzien van de in de woning gelegen nuttige ruimtes geldt het in de brief van eiser van 12 november 2018 genoemde oppervlakte van 72m². Bij deze wijze van berekening worden die onderdelen van de woning die dienstig zijn aan de nuttige ruimtes (bijvoorbeeld de muren, de fundering en het dak) naar evenredigheid aan de nuttige ruimtes toegerekend. De plaatsing van de zonnepanelen op het dak heeft tot gevolg dat het deel van het dak waar de zonnepanelen daadwerkelijk zijn bevestigd niet meer alleen ten dienste staat van de nuttige ruimtes in de woning, maar ook van de energie-opwekking. Dat deel van het dak heeft door dit gewijzigde gebruik een extra functie verkregen en dient daarom te worden aangemerkt als nuttige ruimte. De rechtbank zal daarbij aansluiten bij de totale oppervlaktes van de zonnepanelen. De nuttige ruimtes met zakelijk gebruik beslaan dus (1,652×0,994x12 zonnepanelen=) 19,7 m². Het totale oppervlakte van de nuttige ruimtes van de woning bedraagt dan (72+19,7=) 91,7 m². Het zakelijk gebruik van de woning is dan 21,5% (19,7m² / 91,7 m² × 100%). De voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting ter zake van de bouw van de woning bedraagt (21,5% van € 14.636 =) € 3.146. De beschikking teruggaaf moet nader worden vastgesteld op (€ 902+€ 3.146=) € 4.048.

11. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.

12. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

stelt de beschikking teruggaaf vast op € 4.048;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

-

veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.024;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, rechter, in aanwezigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 18 maart 2019

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel