Home

Rechtbank Gelderland, 08-04-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1503, AWB - 18 _ 4242

Rechtbank Gelderland, 08-04-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1503, AWB - 18 _ 4242

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
8 april 2019
Datum publicatie
10 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:1503
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4242

Inhoudsindicatie

WOZ. Proceskostenvergoeding. Wegingsfactor 0,25.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/4242

in de zaak tussen

(gemachtigde: drs. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1] te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2017, vastgesteld voor het kalenderjaar 2018 op € 121.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting (hierna: ozb) bekend gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2018 de waarde verminderd tot € 113.000 en de daarop gebaseerde aanslag ozb dienovereenkomstig verminderd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 19 juli 2018, ontvangen door de rechtbank op 25 juli 2018, beroep ingesteld.

De rechtbank heeft partijen bij brief van 4 oktober 2018 medegedeeld dat zij van oordeel is dat het niet nodig is om een zitting te houden, omdat zij voldoende informatie heeft om een uitspraak te doen. In die brief is medegedeeld dat een zitting achterweg zal blijven, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord (artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht).

Partijen hebben niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

Feiten

1. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2018 de waarde verminderd tot € 113.000 en de daarop gebaseerde aanslag ozb dienovereenkomstig verminderd. Verweerder heeft een kostenvergoeding toegekend van € 249 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 249 en een wegingsfactor 0,5).

Geschil

2. In geschil is de gehanteerde wegingsfactor bij de kostenvergoeding in de bezwaarfase.

3. Eiser heeft gesteld dat hij recht heeft op een kostenvergoeding van € 498. Hij heeft een volwaardig bezwaarschrift ingediend en bij de hoorzitting de waarde nader onderbouwd met de eigen koopsom van de woning en de verbouwingskosten. Volgens eiser is er geen aanleiding uit te gaan van een lagere wegingsfactor dan 1.

4. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar opgenomen dat een wegingsfactor 0,5 volstaat omdat een eigen verkoopcijfer van de woning voorhanden is.

Beoordeling van het geschil

5. In geschil is uitsluitend de gehanteerde wegingsfactor. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de beoordelende instantie zelfstandig – op grond van een eigen waardering – dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt (Hoge Raad 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293).

6. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak in de bezwaarprocedure in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld (wegingsfactor 1), tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. Een andere wegingsfactor dan 1 wordt slechts gehanteerd bij een naar juridische en/of feitelijke complexiteit van het gemiddelde afwijkende zaak. De wegingsfactor kan variëren van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot wegingsfactor 2 voor een zeer zware zaak, afhankelijk van de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandsverlener. Indien naar het oordeel van het bestuursorgaan sprake is van de categorie licht of zeer licht, dient het bestuursorgaan dit te motiveren.

7. Verweerder heeft wegingsfactor 0,5 toegepast omdat een eigen verkoopcijfer voorhanden is. De rechtbank begrijpt de stelling van verweerder zo dat het voor eiser op voorhand duidelijk moest zijn dat de enkele verwijzing naar het eigen verkoopcijfer voldoende zou zijn om verweerder te overtuigen van een lagere waarde dan de beschikte waarde van € 121.000.

8. Naar het oordeel van de rechtbank kan het door verweerder aangedragen argument de wegingsfactor 0,5 in dit geval niet dragen. In een geval als dit, waarin het tegen de beschikking of aanslag ingestelde bezwaar (mede) de toepassing van het materiële recht (Wet WOZ) betreft, gaat de rechtbank in de regel uit van een gemiddeld gewicht van de zaak (wegingsfactor 1), tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die tot een (hogere of) lagere wegingsfactor leiden. Aan verweerder kan worden toegegeven dat het bezwaarschrift van de gemachtigde beknopt is en naast de verwijzing naar een, niet nader genoemd, eigen verkoopcijfer in wezen niet meer omvat dan enkele min of meer algemene bezwaargronden. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat het voor eiser op voorhand duidelijk moest zijn dat de enkele verwijzing naar het eigen verkoopcijfer voldoende zou zijn om verweerder te overtuigen van een lagere waarde dan de beschikte waarde. Het stond eiser ook vrij om meer en andere gronden in te dienen ter onderbouwing van zijn bezwaar. In dat licht ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot een lager dan gemiddeld gewicht van de zaak. De rechtbank zal de kostenvergoeding voor de bezwaarfase daarom vaststellen op € 498 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 249 en een wegingsfactor 1).

9. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

10. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 128 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 512 en een wegingsfactor 0,25 omdat het beroep uitsluitend gaat over de wegingsfactor van de kostenvergoeding voor bezwaar). De totale (proces)kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase komt daarmee op € 626. Hierop kan verweerder in mindering brengen hetgeen hij reeds aan eiser heeft betaald. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de kostenvergoeding betreft;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 626;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 8 april 2019

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.