Home

Rechtbank Gelderland, 18-01-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:169, AWB - 18 _ 4041

Rechtbank Gelderland, 18-01-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:169, AWB - 18 _ 4041

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
18 januari 2019
Datum publicatie
22 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:169
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4041

Inhoudsindicatie

Zuiveringsheffing. Begrip bedrijfsruimte. Als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte.

Rechtbank oordeelt dat de praktijkruimte aan de woning in dit geval als een bedrijfsruimte moet worden aangemerkt, zodat er een aparte aanslag zuiveringsheffing voor kan worden opgelegd.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/4041

in de zaak tussen

[X] , handelend onder de naam [A], te [Z] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2018 een aanslag (aanslagnummer [000] ) zuiveringsheffing bedrijven opgelegd van € 161,22.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 juni 2018 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 juli 2018, ontvangen door de rechtbank op 11 juli 2018, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Eiseres heeft ter zitting nadere stukken overgelegd. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van deze nadere stukken.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2018.

Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres drijft sinds 1985 een onderneming waarin zij het beroep van schoonheidsspecialiste en pedicure uitoefent.

2. Eiseres is volgens de inschrijving van de Kamer van Koophandel sinds [2011] ingeschreven op het adres aan de [A-straat 1] te [Z] .

3. Eiseres woont in het pand gelegen aan de [A-straat 1] te [Z] (hierna: het pand) en drijft haar onderneming vanuit de praktijkruimte van dit pand.

4. Verweerder heeft eiseres per [2011] als gebruiker in de zuiveringsheffing voor afzonderlijke bedrijfsruimte betrokken.

5. De praktijkruimte is in een aanbouw aan de rechterzijde van de woning gevestigd. De praktijkruimte is gelegen op de begane grond en is voorzien van een aparte ingang, een toilet, twee behandelruimtes met elk een kraan met afvoerpunt en een aparte ruimte met daarin een wasmachine en droger. De praktijkruimte en de woonruimte zijn volledig van elkaar afgescheiden.

6. De centrale verwarming (die in de aanbouw staat) is in gebruik voor zowel de woonruimte als de aanbouw. De wasmachine is eveneens in gebruik voor de woonruimte en de aanbouw.

7. Aan eiseres is in 2018 zowel een aanslag zuiveringsheffing woningen opgelegd als een aanslag zuiveringsheffing bedrijven. De aanslag zuiveringsheffing bedrijven is berekend op drie vervuilingseenheden (hierna: vve). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag zuiveringsheffing bedrijven (hierna: de aanslag).

Geschil

8. In geschil is of de aanslag terecht door verweerder is opgelegd. In bijzonder is in geschil of de praktijkruimte van eiseres is aan te merken als een afzonderlijke bedrijfsruimte.

9. Verder heeft eiseres onder meer aangevoerd dat zich in de directe omgeving van de praktijkruimte andere praktijkruimtes aan huis bevinden die niet in de zuiveringsheffing voor bedrijven worden betrokken. Dit heeft volgens eiseres tot gevolg dat sprake is van ongelijke behandeling.

Beoordeling van het geschil

Bedrijfsruimte

10. In artikel 3, eerste lid, van de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Rivierenland 2017 zoals op enkele kleine punten aangepast in 2018 (hierna: de Verordening) is het volgende bepaald:

“Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap”.

11. Het begrip bedrijfsruimte wordt in artikel 1, onder i, van de Verordening als volgt gedefinieerd:

“een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte of terrein, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringstechnisch werk of een riolering.”

Deze definitie komt overeen met de definitie in artikel 122c, onder i, van de Waterschapswet.

12. Hof Amsterdam heeft voor de uitleg van het begrip bedrijfsruimte op 27 mei 2004 een richtinggevende uitspraak gedaan (ECLI:NL:GHAMS:2004:AQ6732), die de rechtbank tot richtsnoer neemt. Het Hof heeft in die uitspraak het volgende overwogen.

“Uit de woorden ‘als afzonderlijk geheel te beschouwen’ leidt het Hof af dat van een bedrijfsruimte eerst sprake is indien de ruimte, voor wat betreft zijn bedrijfsfunctie, voldoende zelfstandigheid bezit. Die zelfstandigheid dient naar het oordeel van het Hof te worden afgeleid uit de aard en inrichting van de ruimte, waarbij bepalend is of de gebruiker bij het gebruik van de bedrijfsruimte op een wijze waarvoor deze naar aard en inrichting is bestemd, meer dan bijkomstig afhankelijk is van buiten de ruimte aanwezige voorzieningen. Is dat laatste het geval dan bezit de ruimte onvoldoende zelfstandigheid. (…) Voor het gebruik als bedrijfsruimte acht het Hof de aanwezigheid van sanitaire voorzieningen in het algemeen van wezenlijk belang, aangezien de in het bedrijf werkzame personen niet zonder deze voorzieningen zullen kunnen.”

13. Gelet op de situatie zoals deze blijkt uit de weergegeven feiten, met name het in de aanbouw aanwezige toilet en de twee kraanpunten met elk een afvoerpunt, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte. Daarbij weegt ook mee dat de praktijkruimte van de woonruimte volledig is afgescheiden door een muur met daartegen een kast. Dat het gas, water en licht van de praktijkruimte worden gevoed vanuit de woonruimte is niet doorslaggevend. Het gaat hier namelijk om een zuiveringsheffing die ziet op het afvoeren van water. De omstandigheid dat de Beheersverordening van de gemeente Papendrecht het verhuren of in gebruik geven aan derden van de praktijkruimte verbiedt, maakt dit niet anders. De Waterschapswet heeft namelijk een andere toets dan de Beheersverordening van de gemeente Papendrecht, waardoor deze Beheersverordening niet van toepassing is bij de beoordeling van de aanslag waar het hier om gaat.

Gelijkheidsbeginsel

14. Eiseres heeft met haar verwijzing naar andere praktijkruimtes in de buurt kennelijk bedoeld een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Verweerder heeft namelijk verklaard dat haar niet bekend is dat er vergelijkbare situaties zijn die niet in de heffing zijn betrokken. Indien na onderzoek blijkt dat de door eiseres genoemde praktijkruimtes ook als afzonderlijk geheel zijn te beschouwen, dan zullen deze mensen ook een aanslag zuiveringsheffing voor bedrijven krijgen.

Overige stellingen eiseres

15. Eiseres heeft in haar nadere stukken naar diverse wetteksten verwezen. Dit baat haar echter niet, omdat deze wetteksten niet van toepassing zijn in deze zaak. Ook de samenstelbepaling van artikel 118 van de Waterschapswet is niet van toepassing op de zuiveringsheffing, omdat de zuiveringsheffing is geregeld in de Waterschapswet vanaf artikel 122c. Artikel 118 van de Waterschapswet gaat over de watersysteemheffing.

16. De hoogte van de aanslag 2018 is terecht berekend op drie vervuilingseenheden, gelet op de toelichting van verweerder hierover ter zitting. Er is dus geen aanleiding om de aanslag te verlagen.

17. Over de juistheid van de hoogte van de aanslag voor jaar 2011 kan de rechtbank niet beslissen, omdat het beroep alleen gaat over de aanslag over belastingjaar 2018.

18. De enkele stelling van eiseres dat verweerder bij de voorbereiding van de op te leggen aanslag onvoldoende kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard, kan niet leiden tot vernietiging van de aanslag.

Conclusie

19. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B.A.A. Pieters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 18 januari 2019

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.