Home

Rechtbank Gelderland, 04-01-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:19, 344835

Rechtbank Gelderland, 04-01-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:19, 344835

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
4 januari 2019
Datum publicatie
4 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:19
Zaaknummer
344835

Inhoudsindicatie

Burenrecht. Erfdienstbaarheid van overpad. Verjaring. Kort geding. Gerede kans dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de erfdienstbaarheid is verkregen. Verbod om het dienende erf te bebouwen voor zover dit in strijd komt met de erfdienstbaarheid, zolang de aanspraak op de erfdienstbaarheid en gebruik van het pad niet in een bodemprocedure is ontzegd.

Uitspraak

vonnis

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/344835 / KG ZA 18-472 / 172 / 512

Vonnis in kort geding van 4 januari 2019

in de zaak van

1 [eiser sub 1] ,

2. [eiser sub 2],

beiden wonende te [woonplaats] ,

eisers,

advocaat mr. N.L. Kuipers te Ede Gld,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

VEILIGHEIDS- EN GEZONDHEIDSREGIO GELDERLAND-MIDDEN,

gevestigd te Arnhem,

gedaagde,

vertegenwoordigd door [naam 1e gemachtigde] en mrs. A. Diependaal en P. van Leeuwen,

en

de publiekrechtelijke rechtspersoon

GEMEENTE EDE,

zetelend te Ede,

derde die eisers op de voet van art. 118 Rv in het geding hebben geroepen,

vertegenwoordigd door [namen van gemachtigden] .

Partijen zullen hierna enerzijds [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en anderzijds VGGM en de gemeente worden genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding met producties

-

de brief met bijlage van VGGM van 22 november 2018

-

de brieven met bijlagen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 28 en 29 november 2018

-

de mondelinge behandeling

-

de pleitnota van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]

-

de pleitnota van de gemeente

-

de brief van VGGM van 18 december 2018

-

de brief van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 19 december 2018.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

VGGM exploiteert een brandweerkazerne aan de [adres A] . De gemeente is eigenaar van het perceel grond waarop deze kazerne staat. [eiser sub 2] is sinds 3 juli 2003 eigenaar van het woonhuis aan de [adres B] , gelegen op het zuidelijke buurperceel. Zij woont daar met [eiser sub 1] , haar partner.

2.2.

De vorige eigenaren van het woonhuis waren sinds 1974 de ouders van [eiser sub 2] . Zij hebben in 1994 een uitbouw gerealiseerd. Er is toen gebouwd tot op de grens met het perceel van de gemeente. Tussen de muren van de uitbouw en het kazernegebouw ligt een smalle strook bestrate grond, die (grotendeels) is gelegen op het perceel van de gemeente. Dit pad is op het smalste punt 81 centimeter breed.

2.3.

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] gebruiken het pad om vanaf hun achtertuin naar de [straatnaam] te gaan en omgekeerd, onder andere met hun fietsen, vuilniscontainers en de kruiwagen. De achtertuin is verder alleen via de woning bereikbaar.

2.4.

Bij besluit van 20 november 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente aan VGGM een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van uitbreiding van de kazerne. De zuidgevel van het kazernegebouw zal in deze bouwplannen worden verplaatst in de richting van de uitbouw van het woonhuis. Het hiervoor bedoelde pad zal bij realisatie van de plannen op het smalste punt nog 58 centimeter breed zijn. Deze doorgang is te smal voor de fiets, de kruiwagen en de vuilniscontainer van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .

2.5.

Het tegen het besluit gerichte bezwaar en beroep van [eiser sub 1] is ongegrond verklaard bij besluit van 14 februari 2018 respectievelijk bij uitspraak van 22 augustus 2018. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de bestuursrechter. Daarop is nog niet beslist.

2.6.

Een schriftelijke verklaring van hun voormalige overburen, die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in het geding hebben gebracht, luidt:

Ondergetekenden zijn van 1976 tot 2016 woonachtig geweest op de [adres C] , gelegen recht tegenover de woning aan de [adres B] .

In die periode woonde eerst de familie [eiser sub 2] aan de [adres B] , en later de familie [eiser sub 1] [eiser sub 2] .

Wij kunnen bevestigen dat de bewoners van de [adres B] zeker vanaf 1994, maar ook voordien al, gebruik hebben gemaakt van de doorgang tussen hun toen uitgebouwde woning en de brandweer, bijvoorbeeld voor het aan de straat plaatsen van de kliko’s op de daartoe aangewezen dagen.

Vaak hebben wij dit zelf gedaan, bijvoorbeeld in vroeger jaren als dhr. en mevr. [eiser sub 2] met de caravan op vakantie waren en later wanneer zij hun dochter en schoonzoon in Tanzania of Zambia bezochten. Ook na het overlijden van dhr. [eiser sub 2] in 2002 tot aan onze verhuizing in 2016 zijn wij mevr. [eiser sub 2] en de familie [eiser sub 1] op geregelde tijden blijven helpen met de kliko’s.

Tot de verbouwing van het woonhuis in 1994 en de plaatsing van een carport stond de caravan van de familie [eiser sub 2] altijd terzijde van de toen nog aanwezige garage. Later stond de caravan meer naar voren gestald, voldoende ruimte latend om nog steeds de auto op de oprit te kunnen parkeren.

Tenslotte hebben wij met eigen ogen kunnen zien dat dhr. [eiser sub 1] zeer regelmatig, soms wel meerdere keren per dag, met zijn fiets van het pad tussen woning en brandweer gebruik maakte.

2.7.

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben VGGM verzocht de bouwplannen zo te wijziging dat tussen de woning en de kazerne een doorgang van ten minste 70 centimeter breed zal resteren. Daarop heeft VGGM afwijzend gereageerd. Zij wenst te bouwen zoals haar is vergund.

3 Het geschil

4 De beoordeling

5 De beslissing