Rechtbank Gelderland, 29-07-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:3440, 355996
Rechtbank Gelderland, 29-07-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:3440, 355996
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 29 juli 2019
- Datum publicatie
- 29 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2019:3440
- Zaaknummer
- 355996
Inhoudsindicatie
Kort geding. Arbeidsrecht. In stand houden slapend dienstverband in strijd met goed werkgeverschap.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens 355996 \ CV EXPL 04-6034, 1508
Uitspraak van 29 juli 2019
vonnis in kort geding
in de zaak van
[naam eiseres] ,
wonende te [woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
advocaat mr. L.H. Haarsma te Paterswolde,
tegen
STICHTING MENZIS BEHEER,
statutair gevestigd te Wageningen,
gedaagde partij,
advocaat mr. R.P. Scherer, in dienst van Menzis.
Partijen worden hierna [naam eiseres] en Menzis genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 17 juli 2019;
- de bij brief van 19 juli 2019 namens [naam eiseres] toegezonden producties 16 tot en met 20;
- de mondelinge behandeling van 22 juli 2019 waar de advocaten van partijen hebben gepleit overeenkomstig hun pleitaantekeningen. Van hetgeen verder is besproken heeft de griffier aantekening bijgehouden.
2 De feiten
[naam eiseres] , geboren op [geboortedatum eiseres] , is op 4 mei 1984 in dienst getreden van Menzis. [naam eiseres] was laatstelijk werkzaam in de functie van receptioniste tegen een salaris van laatstelijk € 2.001,89 bruto per maand exclusief toeslagen.
[naam eiseres] heeft zich op 5 augustus 2015 ziek gemeld. [naam eiseres] , lijdend aan de ziekte dystonie, is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wegens ziekte. Bij beslissing van het UWV van 1 augustus 2017 is aan haar een IVA-uitkering toegekend op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Van enig zicht op verbetering of herstel is geen sprake.
[naam eiseres] heeft brief van 29 januari 2019, 14 februari 2019, 21 maart 2019 en 21 mei 2019 werkgever verzocht de arbeidsovereenkomst met haar op te zeggen onder toekenning van de transitievergoeding. Menzis heeft in haar reacties van 8 februari 2019, 15 februari 2019 en 23 mei 2019 laten weten niet bereid te zijn om het dienstverband met [naam eiseres] op te zeggen.
Als de arbeidsovereenkomst niet eerder wordt beëindigd zal deze van rechtswege eindigen op 18 november 2019, de datum waarop [naam eiseres] de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub b BW zal bereiken.
3 De vordering
[naam eiseres] vordert, samengevat, bij wijze van voorlopige voorziening bij vonnis en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Menzis te bevelen de arbeidsovereenkomst met [naam eiseres] op te zeggen op grond van artikel 7:669 lid 3 sub b BW in dier voege dat Menzis, binnen een dag na betekening van het te wijzen vonnis, een verzoek indient bij het UWV om de arbeidsovereenkomst met [naam eiseres] wegens langdurige arbeidsongeschiktheid op te zeggen, onder toezegging van de transitievergoeding - na vermindering van eis ter zake - ten bedrage van € 46.664,30 dan wel een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat Menzis na betekening van het in deze te wijzen vonnis nalaat aan de inhoud daarvan te voldoen, met veroordeling van Menzis in de kosten van de procedure.
[naam eiseres] voert ter onderbouwing aan, samengevat, dat zij het dienstverband, dat volledig inhoudsloos is geworden, als knellend ervaart en het voortbestaan daarvan haar veel stress geeft. Voorts stelt [naam eiseres] dat zij belang heeft bij opzegging door Menzis zodat zij aanspraak kan maken op de transitievergoeding, waar zij groot belang bij heeft. Menzis handelt door niet op te zeggen onder uitbetaling van de transitievergoeding, in strijd met artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [naam eiseres] verwijst ter onderbouwing naar de wettelijke regeling van de transitievergoeding in artikel 7:673 e.v. BW en in het bijzonder de totstandkoming van de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Wet van 11 juli 2018, Stb 2018, 234, verder: de Wet Compensatieregeling Transitievergoeding (WCT)) en de daarbij behorende parlementaire geschiedenis. Daaruit blijkt, aldus [naam eiseres] , dat het de bedoeling van de wetgever is dat werkgevers slapende dienstverbanden niet (onnodig) laten voortduren maar opzeggen, zodat de betreffende werknemers aanspraak kunnen maken op de transitievergoeding. De WCT die op 1 april 2020 in werking treedt heeft terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 (Stcrt. 28 februari 2019, nr. 10547). Menzis heeft daarmee de zekerheid dat zij de transitievergoeding, berekend op basis van beëindiging van het dienstverband dat Menzis verschuldigd zou als zij direct na afloop van de duur van het opzegverbod wegens ziekte, in dit geval 1 augustus 2017, na 1 april 2020 van het UWV terugbetaald zal krijgen. Voor Menzis is het, gelet op haar financiële draagkracht, geen enkel probleem is de transitievergoeding tot laatstgenoemde ‘voor te financieren’, aldus [naam eiseres] .