Home

Rechtbank Gelderland, 30-08-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:3935, 7741737

Rechtbank Gelderland, 30-08-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:3935, 7741737

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
30 augustus 2019
Datum publicatie
13 september 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:3935
Zaaknummer
7741737

Inhoudsindicatie

ontbinding arbeidsovereenkomst; heimelijk opnemen van gesprekken met leidinggevenden en HR-manager in dit geval niet (ernstig) verwijtbaar in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub e BW; wel een verstoorde arbeidsverhouding artikel 7:669 lid 3 sub g BW

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Nijmegen

zaakgegevens 7741737 \ HA VERZ 19-30 \ 610 \ 636

beschikking van de kantonrechter van 30 augustus 2019

in de zaak van

de besloten vennootschap De Hamer Beton B.V.

gevestigd te Dodewaard

verzoekster

gemachtigde mr. A.M.P.J.H. Sauvé

tegen

[verweerder]

wonende te [woonplaats ]

verweerder

gemachtigde mr. S.A. van Snippenburg

Partijen worden De Hamer en [verweerder] genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met producties, door de griffie ontvangen op 3 april 2019

- het verweerschrift met producties, door de griffie ontvangen op 14 juni 2019

- de aanvullende producties van De Hamer, door de griffie ontvangen op 25 juni 2019

- de mondelinge behandeling van 27 juni 2019 mede inhoudende de pleitnotitie van de gemachtigde van De Hamer en de aantekeningen van de griffier;

- het wrakingsverzoek van de gemachtigde van [verweerder] op 27 juni 2019;

- de beslissing van de wrakingskamer van 25 juli 2019 waarbij het verzoek tot wraking is afgewezen.

2 De feiten

2.1.

De Hamer exploiteert een productiebedrijf dat zich bezighoudt met de vervaardiging van betonproducten voor de bouw. Het bedrijf van De Hamer kent drie productielocaties, te weten in Nijmegen, Heumen en Waspik. De Hamer is onderdeel van het BTE-concern, tot welk concern tevens De Meteoor B.V. te Rheden behoort.

2.2.

[verweerder] is sinds 1 augustus 1991 werkzaam voor De Hamer op de productielocatie in Heumen, in de periode tot 1 juni 1992 via een uitzendbureau en per die datum in dienst van De Hamer. Vanaf 1 januari 2000 is hij werkzaam in de functie van machinevoerder.

2.3.

In Heumen beschikt De Hamer over vier machines voor het vervaardigen van betonproducten: de MASA 1, de MASA 2, de Henke en de Hydromat. Er zijn in totaal vijf machinevoerders werkzaam in Heumen. [verweerder] is machinevoerder van de MASA 2.

2.4.

In de loop van de tijd hebben verschillende zaken gespeeld tussen partijen, zoals een mediationtraject in 2016 ter verbetering van de werkrelatie tussen [verweerder] en zijn toenmalige leidinggevende, een schriftelijke waarschuwing op 28 november 2017 wegens onbehoorlijk gedrag, een tijdelijke tewerkstelling op de locatie in Nijmegen vanaf

10 januari 2018, een volledige arbeidsongeschiktheid van [verweerder] rond januari 2018 en tot slot re-integratiewerkzaamheden vanaf juni 2018 bij De Meteoor B.V. in Rheden. Ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] heeft de verzekeringsarts van het UWV op 19 juni 2018 geoordeeld dat [verweerder] geschikt is voor het eigen werk als machinevoerder.

2.5.

Na een verzoek van [verweerder] aan De Hamer om toe te worden gelaten in zijn eigen functie als machinevoerder op de locatie Heumen is tussen partijen een geschil ontstaan over de vraag of [verweerder] terug kon keren in zijn functie als machinevoerder op de locatie in Heumen. Volgens De Hamer bleek uit een in haar opdracht uitgevoerd onderzoek dat [verweerder] niet kon terugkeren naar de werkvloer in Heumen omdat sprake was van een verstoorde werkverhouding met zijn collega’s en leidinggevenden. Bij brief van

21 september 2018 heeft De Hamer [verweerder] bericht dat hij niet kon terugkeren op zijn werkplek in Heumen en heeft zij hem drie alternatieve werkplekken aangeboden; twee als machinevoerder op de locaties te Nijmegen en Waspik en de andere op de werkplek waar [verweerder] werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie heeft uitgevoerd. [verweerder] is niet akkoord gegaan met dit aanbod.

2.6.

[verweerder] heeft bij dagvaarding in kort geding gevorderd dat hij onmiddellijk, dan wel binnen twee dagen na betekening van het vonnis, dan wel op een door de rechtbank te bepalen termijn zou worden toegelaten tot zijn werkzaamheden als machinevoerder op de locatie aan de Oosterkanaaldijk 3 in Heumen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.

2.7.

In het vonnis in kort geding van deze rechtbank van 11 oktober 2018

(zaaknummer C/05/341340 / KG ZA 18-339) zijn, voor zover voor de beoordeling van belang, de volgende overwegingen en veroordelingen opgenomen:

“4.9 Nu [verweerder] gemotiveerd heeft weersproken dat hij niet meer in Heumen kan terugkeren en uit het voorgaande volgt dat De Hamer bij het oplossen van het conflict niet de voortvarendheid heeft betracht die van haar verwacht had mogen en uit de onderzoeksresultaten niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat onvoldoende draagvlak onder de collega’s bestaat voor een terugkeer van [verweerder] , is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat thans sprake is van gewijzigde omstandigheden die nopen dat de bedongen functie van [verweerder] moet worden gewijzigd dan wel dat het gedane voorstel tot wijziging van de overeenkomst in het licht van alle omstandigheden van het geval redelijk is. Dit betekent dat op dit moment van [verweerder] niet verwacht behoeft te worden dat hij het door De Hamer gedane voorstel accepteert. Aan een verdere belangenafweging wordt niet toegekomen. Dit betekent dat de vordering van [verweerder] wordt toegewezen als hierna te melden.

(…)

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

beveelt De Hamer binnen één week na betekening van het vonnis [verweerder] toe te laten tot zijn werkzaamheden als machinevoerder op de locatie aan de Oosterkanaaldijk 3 in Heumen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat De Hamer daarmee in gebreke is tot een maximum van € 25.000,00;

(…)”

2.8.

Bij exploot van 12 oktober 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder in opdracht van [verweerder] het vonnis aan De Hamer betekend.

2.9.

De Hamer heeft [verweerder] vervolgens voorgesteld om op 22 oktober 2018 zijn werkzaamheden op de locatie in Heumen te hervatten, nadat zij eerst met [verweerder] een gesprek zou voeren om de terugkeer in goede banen te leiden en verdere afspraken te maken.

2.10.

Op 22 oktober 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden in Dodewaard tussen [de heer X] , CEO van BTE, mevrouw L. [mevrouw Z] , HR manager van BTE, en [verweerder] , die op zijn verzoek werd vergezeld door zijn echtgenote en zijn gemachtigde,

mr. Van Snippenburg. Van dit gesprek hebben beide partijen apart een gespreksverslag opgesteld. Tijdens dit gesprek is een nieuwe werkinstructie besproken ten aanzien van de bevoegdheden omtrent de centrale computer van de MASA 2. Diezelfde dag heeft [verweerder] een gesprek gehad met [mevrouw Z] en [de heer Y] , Plantmanager bij De Hamer locatie Heumen over zijn terugkeer. Ook van dit gesprek hebben partijen apart een gespreksverslag opgesteld. Tijdens dit gesprek is in ieder geval de veranderde werkinstructie met betrekking tot de MASA 2 besproken en is de afspraak gemaakt dat [verweerder] zelf geen contact op zal nemen met de technische dienst indien er storingen zijn aan de machine, dit in verband met een conflict van [verweerder] met het hoofd van de technische dienst. Na dit gesprek is [verweerder] aan het werk gegaan bij de MASA 2.

2.11.

In de ochtend van 23 oktober 2018 heeft [verweerder] in de werkhal een gesprek gevoerd met [de heer X] , waarbij [verweerder] als zijn mening te kennen heeft gegeven dat hij niet meer zijn eigen werk als machinevoerder mag uitvoeren.

2.12.

In vervolg daarop heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [mevrouw Z] , [de heer Y] en [verweerder] over de nieuwe werkinstructies. Van dit gesprek hebben beide partijen een gespreksverslag opgesteld. In het gespreksverslag zoals dit is opgesteld door [verweerder] staat, (onder meer):

“(…)

Ik vraag [de heer Y] of ik gewoon mijn eigen werk kan doen, hij antwoord hierop dat ik behalve recepten invoeren, stickers uitprinten en de afzetklem programmeren ik alles mag doen onder supervisie van [de heer Q] ( [de heer Q] , toevoeging rechter). Wanneer er water moet worden bijgevuld dan mag dat in overleg. Ik zou volgens hem geen beperking hebben op de machine.

(…)

[de heer Y] zegt dat ik de computer niet mag aanzetten en opstarten, dat mag alleen [de heer Q] .

(…)”.

2.13.

Bij brief van 24 oktober 2018 heeft (de gemachtigde van) [verweerder] (de gemachtigde van) De Hamer als volgt, voor zover hier van belang, bericht:

“Afgelopen maandag heeft [verweerder] zich begeven naar de locatie aan de Oosterkanaaldijk 3 in Heumen om weer aan de slag te gaan. Daar heeft hij instructies ontvangen over de feitelijk door hem uit te voeren werkzaamheden. Deze wijken in hoge mate af van die welke voortvloeien uit de taken en verantwoordelijkheden die behoren bij zijn functie van machinevoerder.

Hoewel mijn cliënt weliswaar feitelijk wordt toegelaten tot zijn werkplek, zijn hem niettemin tal van restricties en beperkingen opgelegd bij en in het vervullen van zijn taken, en wel aldus dat geen sprake is van toelating tot zijn werkzaamheden als machinevoerder, verre van dat. Cliënt heeft moeten vaststellen dat hij door uw cliënte de facto niet in staat wordt gesteld om zijn werkzaamheden als machinevoerder uit te voeren.

Daarmee is, én wordt, niet voldaan aan het bevel uit het kort geding vonnis van 11 oktober 2018. Dit vonnis werd op 12 oktober 2018 aan uw cliënte betekend. Uw cliënte verbeurt momenteel dan ook de opgelegde dwangsommen.

Cliënt maakt jegens uw cliënte met ingang van afgelopen maandag 22 oktober 2018 aanspraak op de verbeurde dwangsommen van € 500,- per dag en voorts voor iedere dag of gedeelte van een dag dat niet wordt voldaan aan het onderhavige rechterlijk bevel.

(…)

Zolang uw cliënte niet voldoet aan het bevel van de kort geding rechter zal mijn cliënt - met ingang van morgen 25 oktober 2018 - niet op zijn werk verschijnen. Hij houdt zich daarentegen voor uw cliënte beschikbaar om de werkzaamheden uit te voeren die behoren bij de functie van machinevoerder.

(…)”.

2.14.

Op 25 oktober 2018 is [verweerder] niet op zijn werk verschenen. De Hamer heeft per die datum de loonbetaling aan [verweerder] stopgezet.

2.15.

Tussen (de gemachtigden van) partijen is over en weer uitvoerig gecorrespondeerd, hetgeen niet tot een oplossing heeft geleid. De Hamer heeft [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek, maar [verweerder] wilde niet met De Hamer in gesprek.

2.16.

[verweerder] heeft zich per 12 november 2018 ziek gemeld. Bedrijfsarts [arts U] heeft geconcludeerd dat sprake is van spanningsklachten vanwege een arbeidsconflict.

2.17.

Partijen bleven van mening verschillen over de vraag of [verweerder] wel of niet was toegelaten tot zijn werkzaamheden als machinevoerder in Heumen en [verweerder] bleef van mening dat De Hamer per dag dwangsommen verbeurde. Daarom heeft De Hamer [verweerder] in kort geding gedagvaard en gevorderd dat het [verweerder] zou worden verboden om de dwangsommen te executeren.

2.18.

Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 21 december 2018 (zaaknummer C/05/345588 / KG ZA 18-498) zijn, voor zover voor de beoordeling van belang, de volgende overwegingen en veroordelingen opgenomen:

“(…)

4.8.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat De Hamer de functie van [verweerder] zodanig heeft gewijzigd dat op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat hij niet is toegelaten tot zijn werkzaamheden. Daarvoor dient meer duidelijkheid te komen over de mate waarin de werkzaamheden behorend tot de functie van machinevoerder worden beïnvloed door de ingevoerde wijzigingen met betrekking tot (het bedienen van) de centrale computer. Vooralsnog lijken de wijzigingen summier van aard en vallend onder het instructierecht van de werkgever. Aldus heeft De Hamer, naar het zich thans laat aanzien, overeenkomstig doel en strekking van het vonnis gehandeld met de toelating van [verweerder] tot de locatie te Heumen zoals zij heeft gedaan.

4.9.

Het voorgaande betekent dat De Hamer terecht heeft gesteld dat zij het vonnis heeft nageleefd, zodat op basis van de nu door [verweerder] betrokken stellingen en bij de huidige stand van zaken geen dwangsommen zijn verbeurd.

(…)

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

verbiedt [verweerder] de in het vonnis van 11 oktober 2018 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank met rolnummer C/05/341340 / KG ZA 18-339 opgelegde dwangsommen te executeren, totdat in een gerechtelijke procedure anders is beslist.

(…)”

2.19.

Op 17 januari 2019 heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding van 21 december 2018. [verweerder] heeft De Hamer daarbij gedagvaard tegen 18 februari 2020.

2.20.

Op 20 februari 2019 heeft op uitnodiging van De Hamer een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en zijn echtgenote enerzijds en zijn leidinggevende en de HR-medewerker van De Hamer anderzijds. De bedoeling was om inzicht te krijgen in de actuele situatie (na het laatste vonnis van de voorzieningenrechter) en te praten over hoe het nu verder zou moeten gaan. Tijdens dit gesprek zijn (onder meer) het maken van geluidsopnames door [verweerder] aan de orde gekomen en het gebrek aan vertrouwen van partijen in elkaar. Partijen zijn na dat gesprek uit elkaar gegaan met de afspraak dat de leidinggevende en de HR-medewerker de situatie intern binnen De Hamer zouden gaan overleggen.

2.21.

Bij brief van 13 maart 2019 heeft De Hamer onder meer het volgende aan [verweerder] geschreven:

“(…) Dit executie kort geding heeft op 11 december 2018 plaatsgevonden en de uitkomst daarvan is kort gezegd dat wij geen dwangsommen verschuldigd zijn.

Tijdens deze procedure kwam naar voren dat je heimelijk geluidsopnames hebt gemaakt van je gesprek met je leidinggevende [de heer Y] , je aanvaring met [de heer X] , alsmede een gesprek tussen jou en twee collega’s. Niemand was van deze opnames op de hoogte en je hebt daarvoor ook geen toestemming gevraagd. Dat vinden we zeer kwalijk. Ook van de overige door jou in het geding gebrachte stukken, zijn we geschrokken. Deze stukken bevatten niet alleen tal van onjuistheden en onwaarheden, maar laten tevens zien dat jij De Hamer als de kwade genius beschouwt en je geen enkel vertrouwen in je werkgever hebt.

(…)

Na diverse e-mailtjes over en weer heb je uiteindelijk ingestemd met een gesprek op 20 februari 2019 in aanwezigheid van je echtgenote [mevrouw R] . Namens De Hamer waren [de heer Y] en ik aanwezig. Een verslag van dit gesprek tref je aan in de bijlage bij deze brief.

(…)

Tijdens ons gesprek werd wel duidelijk dat er enorm veel boosheid en frustratie bij je zit over de afgelopen jaren en je geen enkel vertrouwen meer hebt in De Hamer. Ik heb aangegeven dat de stukken die je in het geding hebt gebracht en de heimelijke geluidsopnames vanzelfsprekend ook veel impact hebben op de vertrouwensrelatie vanuit De Hamer. Jij en je echtgenote hebben aangegeven geen enkele behoefte te hebben hierin iets te repareren omdat jullie van mening zijn volledig in je recht te staan.

(…)

Inmiddels heb ik intern overleg gevoerd en wij hebben geen vertrouwen meer in de voortzetting van je dienstverband. Er is sprake van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie. Sterker nog, wij vinden het onvoorstelbaar dat je heimelijk alle gesprekken opneemt, zowel met je leidinggevende, HR, de CEO van BTE, alsmede je collega’s. Dit doe je niet alleen zonder hun toestemming, maar ook zonder hun medeweten, hetgeen wij zien als een grove inbreuk op de privacy van iedereen. Dit heb je bovendien niet één keer gedaan, maar je hebt zelf aangegeven dat je alle gesprekken opneemt. (….)”

2.22.

Partijen hebben geprobeerd om tot een regeling te komen over een beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden. Dat is niet gelukt.

3 Het verzoek

4 Het tegenverzoek

5 De beoordeling

6 De beslissing