Home

Rechtbank Gelderland, 05-11-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4954, ARN 18/4351, 18/4353, 18/4354 en 18/4355

Rechtbank Gelderland, 05-11-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4954, ARN 18/4351, 18/4353, 18/4354 en 18/4355

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
5 november 2019
Datum publicatie
9 april 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:4954
Formele relaties
Zaaknummer
ARN 18/4351, 18/4353, 18/4354 en 18/4355

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft voor de jaren 2011 tot en met 2016 verzocht om een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds (het compensatiefonds) voor de btw-kosten die zij heeft gemaakt bij de re-integratietrajecten. Eiseres en verweerder hebben overstemming bereikt over de afwikkeling van de bezwaarschriften. Partijen hebben afgesproken dat eiseres een bijdrage uit het compensatiefonds krijgt ter hoogte van 80% van haar btw-kosten. Eiseres heeft naar aanleiding van de uitspraak van rechtbank Den Haag van 24 november 2017 het standpunt ingenomen dat de volledige btw-kosten voor de re-integratiekosten compensabel is. In geschil is of eiseres voor de jaren 2013 tot en met 2016 recht heeft op een hogere bijdrage uit het compensatiefonds. Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres is gebonden aan de gemaakte afspraak over de hoogte van de bijdrage uit het compensatiefonds. Naar het oordeel van de rechtbank is er een bindende afspraak tussen partijen, waarin is afgesproken dat eiseres recht heeft op een bijdrage uit het compensatiefonds van 80% van haar btw-kosten. Niet is gebleken dat eiseres een voorbehoud heeft gemaakt voor een hoger compensabel bedrag. Eiseres is gehouden aan de met verweerder gemaakte overeenkomst. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 18/4351, 18/4353, 18/4354 en 18/4355

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde],

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking de bijdragen uit het BTW-compensatiefonds (hierna: het compensatiefonds) voor eiseres voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 vastgesteld.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 20 juni 2018 vier beschikkingen over de jaren 2013 tot en met 2016 afgegeven.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 25 juli 2018, ontvangen door de rechtbank op 27 juli 2018, beroepen ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2019.

Namens eiseres zijn verschenen [persoon A] en [persoon B], bijgestaan door de gemachtigde en mr. [persoon C]. Namens verweerder zijn verschenen

mr. [persoon D], [persoon E] en [persoon F]

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft in de jaren 2013 tot en met 2016 kosten gemaakt om werkzoekenden met afstand tot de arbeidsmarkt via re-integratietrajecten te ondersteunen bij het zoeken naar werk.

2. Eiseres heeft verzocht om een bijdrage uit het compensatiefonds voor de btw-kosten die zij heeft gemaakt bij de re-integratietrajecten.

3. Verweerder heeft de bijdragen voor eiseres uit het compensatiefonds voor de jaren 2013 tot en met 2016 bij beschikkingen vastgesteld op respectievelijk € 5.637.427, € 5.110.762, € 4.959.170 en € 5.187.149.

4. Op 9 oktober 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en verweerder. Tussen partijen is overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de door eiseres ingediende bezwaarschriften voor de jaren 2011 tot en met 2016. 5. In een brief van 23 oktober 2017 van verweerder aan eiseres is onder meer het volgende opgenomen:

“(…).

Op 31 augustus 2017 heb ik de motivering van het bezwaarschrift ten aanzien van de re-integratietrajecten ontvangen. Als gevolg hiervan heeft er op 9 oktober 2017 een bespreking plaatsgevonden op het gemeentehuis in [plaats].

Tijdens dit gesprek is de behandeling van de kosten ten aanzien van re-integratietrajecten besproken. Duidelijk is geworden dat nog steeds niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de uitsluitingen op een correcte wijze zijn toegepast. Voor de jaren 2011 en 2012 is de afspraak gemaakt dat 80% van het gevraagde bedrag zal worden teruggegeven.

Verder zijn de volgende afspraken gemaakt:

-

de verzoeken voor de jaren 2013 t/m 2016 zullen op een zelfde wijze worden ingediend;

-

voor de verzoeken 2013 t/m 2016 zal dezelfde afspraak gelden, dus ook 80% compensabel;

-

vanaf het jaar 2017 zal de gemeente e.e.a. juist in haar administratie verantwoorden.

(…).”

6. In een brief van 9 januari 2018 van eiseres aan verweerder stelt eiseres zich – onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 november 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:15969) – op het standpunt dat de volledige omzetbelasting die ziet op de re-integratietrajecten compensabel is.

9. Verweerder heeft dit in de uitspraak op bezwaar van 20 juni 2018 afgewezen en de bijdragen uit het compensatiefonds voor de jaren 2013 tot en met 2016 vastgesteld op respectievelijk € 5.648.680, € 5.138.318, € 4.982.374 en € 5.200.826.

10. In een e-mail van de gemachtigde aan verweerder van 20 juli 2018 is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)In november 2017 en juni 2018 zijn vervolgens door rechtbank en Hof nieuwe uitspraken gepubliceerd over de btw-compensatie mogelijkheden van re-integratietrajecten. Deze uitspraken stellen dat de btw op re-integratie een ruimere mogelijkheid tot compensatie biedt dan het besluit van de Staatssecretaris. In het licht van deze uitspraken is er dus meer recht op compensatie van de btw inzake re-integratie trajecten dan bekend was op het moment van het ingediende teruggaveverzoek en deels goedgekeurde teruggaveverzoek.

Er wordt dus niet teruggekomen op gemaakte afspraken maar in het kader van nieuwe jurisprudentie wordt een aanvullend verzoek gedaan op recht tot compensatie van btw.

(…).”

Geschil en standpunten

11. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres voor de jaren 2013 tot en met 2016 recht heeft op hogere bijdragen uit het compensatiefonds dan door verweerder toegekend. Meer in het bijzonder is tussen partijen in geschil of eiseres is gebonden aan de gemaakte afspraak over de hoogte van de compensabele omzetbelasting.

12. Eiseres betwist het bestaan van de afspraak over de terugbetaling van 80% van de kosten van de niet-individuele verstrekkingen op re-integratie niet. Wel betwist eiseres dat daarmee sprake zou zijn van het vervallen van rechten op een volledige teruggave. Op grond van de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 24 november 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:15969) en het gerechtshof Den Haag van 15 juni 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:1474) is sprake van een recht op compensatie van het volledige bedrag aan omzetbelasting dat ziet op de re-integratietrajecten. Volgens eiseres zien alle gemaakte kosten voor individuele en groepsgewijze begeleiding op het algemeen belang. Eiseres stelt recht te hebben op een aanvullende betaling van € 142.167 (2013: € 7.536, 2014: € 36.383, 2015: € 67.641 en 2016: € 30.607).

13. Verweerder bestrijdt het standpunt van eiseres. Primair is eiseres volgens verweerder gebonden aan de gemaakte afspraak over de hoogte van de compensabele omzetbelasting. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de door eiseres geclaimde kosten voor de re-integratietrajecten niet gecompenseerd kunnen worden uit het compensatiefonds omdat deze kosten op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het BTW-compensatiefonds zijn uitgesloten.

Beoordeling van het geschil

14. Eiseres bestrijdt niet dat zij en verweerder afspraken hebben gemaakt over compensatie van 80% van de omzetbelasting. Niet is gebleken dat eiseres tijdens de bespreking van 9 oktober 2017 een voorbehoud heeft gemaakt voor het meerdere. Ook heeft eiseres niet gereageerd op de schriftelijke vastlegging van de gemaakte afspraken door verweerder in de brief van 23 oktober 2017 waarin is opgenomen dat voor de jaren 2013 tot en met 2016 80% van de omzetbelasting compensabel is. Pas op 9 januari 2018 – na de uitspraak van de rechtbank Den Haag – heeft eiseres contact opgenomen met verweerder.

15. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat op

9 oktober 2017 een groter bedrag aan compensatie van omzetbelasting dan tussen partijen is overeengekomen niet aan de orde was. Dit wordt bevestigd door hetgeen eiseres in haar e-mailbericht van 20 juli 2018 heeft vermeld, namelijk dat niet wordt teruggekomen op gemaakte afspraken maar dat in het kader van nieuwe jurisprudentie een aanvullend verzoek wordt gedaan voor meer compensatie van omzetbelasting. Dat – zoals door eiseres wordt gesteld – geen afspraak is gemaakt over het opgeven van rechten voor de resterende 20% compensatie doet hieraan niet af. Het maken van de afspraak dat 80% van gevraagde bedrag wordt teruggegeven behelst automatisch dat de resterende 20% is prijsgegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door partijen op 9 oktober 2017 een overeenkomst is gesloten waar eiseres aan is gebonden.

15. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. R.A. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Roosma, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.