Home

Rechtbank Gelderland, 06-11-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4994, AWB - 19 _ 731

Rechtbank Gelderland, 06-11-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4994, AWB - 19 _ 731

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
6 november 2019
Datum publicatie
9 april 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:4994
Zaaknummer
AWB - 19 _ 731

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. Gelet op artikel 6:17 Awb en de parlementaire geschiedenis is de griffierechtnota terecht op naam gesteld van de gemachtigde. Redelijkerwijs kan geen sprake zijn van verwarring of onduidelijkheid over de verschuldigdheid van het griffierecht. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 19/731

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde] ),

en

Bij uitspraak van 6 juni 2019 heeft de rechtbank het beroep van opposante (met bovengenoemd procedurenummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijk verklaard.

Opposante heeft daartegen tijdig verzet gedaan als bedoeld in artikel 8:55, eerste lid, van de Awb.

Opposante is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.

De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 25 oktober 2019.

Opposante is met berichtgeving vooraf niet ter zitting verschenen. Namens verweerder is niemand verschenen.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten en gronden van het verzet

1. De gemachtigde heeft namens opposante een beroepschrift ingediend. Het beroepschrift is bij de rechtbank binnengekomen op 4 oktober 2018.

2. Bij aangetekende brief van 2 maart 2019 heeft de griffier van de rechtbank opposante eraan herinnerd dat zij ter zake van het instellen het beroep een griffierecht van € 338,00 is verschuldigd. In de brief is vermeld dat het griffierecht uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van de brief betaald moet zijn, en dat bij niet tijdige betaling het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De brief is geadresseerd aan de gemachtigde van opposante en is op 5 maart 2019 afgehaald.

3. Het griffierecht is niet door de rechtbank ontvangen.

4. Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van opposante vereenvoudigd afgedaan en kennelijk niet-ontvankelijk verklaard vanwege de niet tijdige betaling van het griffierecht.

5. Opposante stelt in haar verzetschrift dat (een deel van) het verschuldigde griffierecht op tijd is betaald. Opposante voert tevens aan dat de griffierechtnota ten onrechte op naam van de gemachtigde is gesteld en niet op naam van opposante onder vermelding van het betreffende object. In het verzetschrift verzoekt opposante tevens om vergoeding van de immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Beoordeling van het verzet

6. In deze verzetprocedure dient enkel de vraag te worden beantwoord of de rechtbank zonder zitting de uitspraak heeft kunnen doen dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, dat wil zeggen zonder dat daarover in redelijkheid twijfel mogelijk was. Hierbij zal de rechtbank rekening houden met de gronden die in verzet zijn aangevoerd.

7. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb heft de griffier van de indiener van het beroepschrift griffierecht. Op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb is een beroep niet-ontvankelijk indien het griffierecht niet tijdig is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of ter griffie is gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

8. In hetgeen door opposante is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen dan is gedaan in de uitspraak van 6 juni 2019.

9. Opposante voert aan dat (een deel van) van het verschuldigde griffierecht wel is betaald, maar zij heeft geen bewijsstukken overgelegd. Uit de administratie van de rechtbank is gebleken dat het griffierecht niet is voldaan.

10. Opposante voert tevens aan dat de griffierechtnota ten onrechte op naam van de gemachtigde is gesteld en niet op naam van opposante. De rechtbank begrijpt uit hetgeen opposante heeft aangevoerd dat zij van mening is dat, omdat de griffierechtnota niet naar opposante zelf is verzonden, maar naar haar gemachtigde, zij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.

11. Op grond van artikel 6:17 van de Awb stelt de rechtbank de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval ter beschikking aan de gemachtigde. Gelet op de wetsgeschiedenis hebben ook formeelprocesrechtelijke stukken, zoals de uitnodiging ter zitting, te gelden als op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 6:17 van de Awb (Kamerstukken II 1988/89, 21221, nr. 3, p. 136). Niet valt in te zien dat voor de griffierechtnota iets anders heeft te gelden.

12. In de onderhavige zaak is de griffierechtnota in overeenstemming met artikel 6:17 van de Awb toegezonden aan de gemachtigde van opposante. Op de griffierechtnota is het zaaknummer vermeld, alsmede het nummer van het aanslagbiljet waar in het beroepschrift van opposante naar is verwezen. Redelijkerwijs kan geen sprake zijn geweest van verwarring of onduidelijkheid over de verschuldigdheid van het griffierecht door opposante voor het onderhavige beroep. Na de ontvangst van de griffierechtnota had de gemachtigde ervoor zorg moeten dragen dat de betaling van het griffierecht zou plaatsvinden, al dan niet door opposante zelf.

13. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van een situatie dat opposante redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.

14. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep in de zin van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat de rechtbank terecht tot sluiting van het onderzoek is overgegaan.

15. In het verzetschrift heeft opposante verzocht om vergoeding van de immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

16. De niet-ontvankelijkverklaring van opposante in haar beroep vanwege het niet betalen van het griffierecht brengt in zijn algemeenheid mee dat ook geen uitspraak meer behoeft te worden gedaan ten aanzien van het verzoek van opposante om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit is alleen anders in het geval dat de rechtbank uitspraak doet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar zou zijn verstreken. Indien de rechtbank op de voet van artikel 8:54 van de Awb na vereenvoudigde behandeling uitspraak heeft gedaan en daartegen verzet is gedaan als bedoeld in artikel 8:55 Awb, eindigt deze termijn met de uitspraak waarbij het verzet ongegrond is verklaard (vgl. HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712).

17. Het beroepschrift van opposante met dagtekening 1 oktober 2018 is door de rechtbank ontvangen op 4 oktober 2018. Gelet op de datum van de uitspraak van de rechtbank is dus geen sprake van een situatie waarbij sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de immateriële schade dan ook af.

18. Gelet op het voorgaande moet het verzet ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.

19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Ketner, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het beroep in cassatie.