Rechtbank Gelderland, 06-03-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:937, 292311
Rechtbank Gelderland, 06-03-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:937, 292311
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 6 maart 2019
- Datum publicatie
- 6 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2019:937
- Zaaknummer
- 292311
Inhoudsindicatie
Verrekening met een vordering van Rabobank op Vrobel uit hoofde van pandrecht van de bank was niet mogelijk. Aan de verrekening ligt ten grondslag een zakelijke borgtocht overeenkomst tussen de bestuurder van Eurocommerce en zijn echtgenote die is gebaseerd op een nietige wijziging van huwelijkse voorwaarden. Aan de wijziging van de huwelijkse voorwaarden zijn op grond van de artikelen 1:115 en 1:119 oud BW vormvereisten verbonden. Vast staat dat niet aan die vereisten is voldaan. Voorts is sprake van groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW omdat de echtgenote en de dochter ervoor hebben gezorgd dat het geld is weggesluisd.
Uitspraak
vonnis
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/292311 / HZ ZA 15-476
Vonnis van 6 maart 2019
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A., rechtsopvolger van de coöperatieve Rabobank Apeldoorn en Omgeving U.A.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. R.M. Vermaire te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VROBEL B.V.,
gevestigd te Gorssel,
2. [ged.sub2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [ged.sub3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.M.R. Vlaar te Budel.
Partijen zullen hierna de bank en Vrobel c.s. voor gedaagden gezamenlijk en Vrobel voor gedaagde sub 1, [ged.sub2] voor gedaagde sub 2 en [ged.sub3] voor gedaagde sub 3 genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 mei 2018
- het proces-verbaal van comparitie van 7 november 2018 waarin de meervoudige kamer is gewraakt door mr. Vlaar
- de beschikking van de wrakingskamer van 6 december 2018 waarbij de wraking is afgewezen
- het proces-verbaal van comparitie van 1 februari 2019.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
De bank verstrekte financieringen aan Eurocommerce Holding B.V., hierna te noemen: ECH. ECH is op 12 juli 2012 in staat van faillissement verklaard. De heer
[bestuurder 1] , hierna te noemen: [bestuurder 1] , was middellijk bestuurder van ECH. [bestuurder 1] is op 27 november 2012 in staat van faillissement verklaard. [ged.sub2] is de echtgenote van [bestuurder 1] en is bestuurder/enig aandeelhouder van Vrobel. [ged.sub3] is de dochter van [bestuurder 1] en [ged.sub2] .
Bij pandakte van 12 februari 2007 heeft ECH ten behoeve van de bank een pandrecht eerste in rang gevestigd op al haar huidige en toekomstige vorderingen op derden. Deze pandakte bevat tevens een volmacht aan de bank tot verpanding van alle toekomstige vorderingen die ECH op derden zal verkrijgen en krachtens deze volmacht heeft de bank dagelijks alle vorderingen van ECH op derden aan zichzelf verpand.
Op 4 januari 2011 zijn [ged.sub3] namens ECH en [ged.sub2] namens Vrobel een geldleningsovereenkomst aangegaan, waarin ECH schuldeiseres wordt genoemd en Vrobel geldnemer. In die overeenkomst, hierna geldlening I genoemd, staat, voor zover hier relevant (productie 3 bank):
“(...) Zijn overeengekomen als volgt:
Schuldeiseres verklaart te hebben geleend aan geldnemer, die heeft verklaard ter leen te hebben ontvangen van schuldeiseres, een geldsom van € 2.050.000,-- (...).
De looptijd van de lening bedraagt 3 jaar en het rentepercentage bedraagt 2% per jaar. De rente zal achteraf jaarlijks per 31 december worden voldaan.
Er zijn verder geen zekerheden gesteld. (...)”
Op 4 januari 2011 heeft ECH het bedrag van € 2.050.000,-- aan Vrobel overgemaakt.
De bank heeft bij brief van 22 maart 2012 mededeling gedaan van haar pandrecht aan Vrobel.
[ged.sub2] heeft per e-mail van 11 oktober 2012 aan een medewerker van de Rabobank laten weten (productie 7 bank): “Hierbij bevestigen wij de goede ontvangst van uw brief van 5 oktober 2012 waarin u ons verzoekt een bedrag van EUR 2.1 mio te betalen. Wij wijzen er op, onder verwijzing naar de betreffende geldleningovereenkomst, dat uw vordering tot 4 januari 2014 niet opeisbaar is. Wij nemen goede nota van het pandrecht van uw bank op deze vordering en wij zullen toekomstige betalingen op grond van deze overeenkomst aan uw bank doen.”
[ged.sub2] heeft eind 2012 en begin 2013 rentebetalingen gedaan aan de bank.
Op 3 januari 2011 hebben ECH (partij 1 genoemd), Vrobel (partij 2), [bestuurder 1] (partij 3), [ged.sub2] (partij 4), [ged.sub3] (partij 6) en [kind1] (partij 5) een ‘Pandrechtovereenkomst/Zakelijke Borgtocht (voorrangsovereenkomst)’, hierna te noemen: Zakelijke Borgtocht Overeenkomst, gesloten met de volgende inhoud, voor zover hier relevant (productie 10 bank):
“(...) Partij 1. verleent een pandrecht/zakelijke borgtocht aan Partij 4.;
Partij 4. aanvaardt het pandrecht/de zakelijke borgtocht van Partij 1. ter grootte van
€ 2.050.000,- (...),
Partij 3. erkent een schuld te hebben aan Partij 4. ter grootte van € 2.050.000,- (...).
Partij 3. en Partij 4. hebben besloten hierover afspraken te maken en uitvoering te geven aan de overeenkomst “Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden” d.d. 28 september 2009,
Partij 3. erkent niet tijdig, conform afspraak (brief d.d. 2 augustus 2009 van Partij 3. aan Partij 4.), de afgesproken bedragen (artikel 5. van de “Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden”) te hebben voldaan.
Partij 3. erkent een schuld te hebben aan Partij 1. ad € 2.050.000,-- (...) zodra en/of alsdan Partij 4. gebruik maakt van het pandrecht/zakelijke borgtocht, die gesteld is door Partij 1. (inroepen van € 2.050.000,-- (...)).
Dit pandrecht c.q. deze zakelijke borgtocht (garantstellingen) is een gevolg van de overeenkomst “Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden” d.d. 28 september 2009. (...)”
Op 28 september 2009 hebben [bestuurder 1] , [ged.sub2] en hun kinderen [ged.sub3] en [kind1] een overeenkomst getekend, de Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden (Verrekening van het verleden bij periodiek verrekenbeding) genaamd, hierna te noemen: VVHV (productie 12 bank):
“(...) in aanmerking nemende:
. dat de man en de vrouw op 10 mei 1979 zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, (...);
. dat thans de man en de vrouw het verschil tussen hun vermogens, ontstaan tijdens hun huwelijk, wensen op te heffen en zo een meer passend resultaat te bereiken voor hun onderlinge financiële verhouding (het huwelijksgoederenrecht), voor hun kinderen (het erfrecht) en voor het successierecht.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt :
Artikel 1. Woning
De echtelijke woning is eigendom van de man. Uit de overgespaarde inkomsten is de hypotheek op de woning afgelost, zodat voor verrekening in aanmerking komt 100 procent van de waarde van de woning. De woning zal in een entiteit (besloten vennootschap of stichting) worden ondergebracht.
Artikel 2. Onderneming/aanmerkelijk belang
De jaarlijkse exploitatiewinst van de onderneming wordt gerekend tot het te verrekenen inkomen. Alsnog verrekend wordt de aanwas van de kapitaalrekening van de onderneming gedurende het huwelijk. De man is houder van 50% van de certificaten van aandelen in Ferdinand Stinger Holding B.V.. Alsnog verrekend wordt de tijdens het huwelijk gereserveerde winst.
Artikel 3. Pensioenen
De opgebouwde pensioenen (...) zijn voor 50% eigendom van de vrouw (...). Mochten man en vrouw beiden niet meer zelfstandig beslissingen kunnen nemen, dan vervalt alles aan kind I en kind II, voor gelijke delen.
Artikel 4. Overig
Tijdens het huwelijk heeft de vraag een vanwege een uitsluitingsclausule niet voor verrekening in aanmerking komend vermogen verkregen, thans bestaande uit 100% van de aandelen in Vrobel B.V., diverse auto’s, sieraden en andere vermogensgoederen. Door de vrouw is ten huwelijk en daarmee niet voor verrekening in aanmerking komend vermogen aangebracht.
Artikel 5. Verrekening
Indachtig bovenstaande bepalingen wordt het te verrekenen bedrag aan overgespaarde inkomsten vastgesteld op € 10.000.000,-- (...). Voornoemde besparing is in de vorm van vermogensaanwas en zal worden uitgekeerd aan de vrouw. Derhalve is de man verschuldigd aan de vrouw € 10.000.000,-- (...). Het te verrekenen bedrag zal worden betaald, in nader overeen te komen termijnen, vóór 31 december 2012 (onderdeel is de brief van 2 augustus 2009, waarbij verdere uitwerking volgt).
Artikel 6. Juridisch
De vrouw maakt geen aanspraak op vermogensbestanddelen van de man anders dan vermeld in voorgaande artikelen. Vóór 31 december 2013 zullen de vrouw en de man opnieuw afspraken maken over de aanwas van het vermogen. Nimmer zal het vermogen dat de vrouw toekomt lager zijn dan de afspraken, gemaakt in deze overeenkomst.”
[bestuurder 1] heeft [ged.sub2] bij brief van 2 augustus 2009 geschreven, voor zover hier relevant (productie 18 bank):
“Hierbij bericht ik dat ik zal zorgdragen voor een verdeling van vermogen. Onze akte van huwelijkse voorwaarden houdt de vermogens van jou en mij gescheiden. De opbouw van vermogen geeft geen verdeelsleutel aan, terwijl jij uiteraard recht hebt op een vermogensdeel dat tijdens de jaren van ons huwelijk (inmiddels 30 jaar) is verkregen. Jouw bijdrage in de totstandkoming van dit vermogen is substantieel; fiscale consequenties ken ik niet, dit moet worden uitgezocht.
Normaal gesproken zal ik in 2016 (63 jaar) met pensioen gaan. Voor deze jaargangen zal ik jaarlijks een bedrag van € 750.000,-- reserveren of aan jou overmaken om het vermogen, dat door ons beiden in wezen is vergaard, voor een gedeelte aan jou te doen toekomen.
Ik stel voor dit als volgt te vereffenen:
- 2010 € 750.000,--
- 2011 € 750.000,--
- 2012 € 750.000,--
- 2013 € 750.000,--
- 2014 € 500.000,--
- 2015 € 500.000,--
- Totaal € 4.000.000,--
(...)
Ik bevestig, voor zover dit niet duidelijk zou zijn, dat jij 50% pensioenrechten hebt op de pensioendatum, respectievelijk € 5.000.000,-- en € 250.000,--.
Ingeval van juridische scheiding tussen jou en mij zul je geen aanspraken meer maken op andere bedragen en/of vermogensbestanddelen, dan die welke voortvloeien uit hetgeen in dit schrijven is vermeld. De inboedelbeschrijving heeft op 28 juli jl. plaatsgevonden (jij hebt nagenoeg de volledige inboedel betaald). Bij een juridische scheiding tussen jou en mij zal de waarde van de pensioengelden, vóór of na de pensioendatum, voor 50% (al dan niet in een entiteit ondergebracht) van het pensioenvermogen inclusief het woonhuis, aan jou toekomen. (...)”
Op 20 november 2010 is een uitnodiging gestuurd aan onder meer [ged.sub3] voor een Buitengewone Algemene Vergadering van Aandeelhouders (BAVA) van de Ferdinand Stinger Holding B.V. en de Stichting Administratiekantoor. Het enige agendapunt is een besluit dat dient te worden genomen ten aanzien van het verzoek van [bestuurder 1] tot een betaling ter grootte van € 2.050.000,00 aan [ged.sub2] (productie 14 bank). Uit de notulen van de BAVA van 29 december 2010 (productie 16 bank) blijkt dat naast [bestuurder 1] ook [ged.sub3] aanwezig is geweest. Zij heeft de notulen als secretaris van de Ferdinand Stinger Holding B.V. en Lest Holding B.V. mede ondertekend. Bij BAVA is het volgende besluit genomen:
“De borgtocht/ het pandrecht wordt verstrekt als een lening en na inroep door de borgtocht-/pandrechtbegunstigde ( [ged.sub2] /Vrobel B.V.) vervalt de lening en komt het volledige bedrag zonder korting en/of compensatie rechtstreeks toe aan [ged.sub2] (Vrobel B.V. zal het bedrag niet terugbetalen aan Eurocommerce Holding B.V. maar aan [ged.sub2] ). Het bedrag ad € 2.050.000,-- (...) is door dit besluit feitelijk eigendom van mevrouw [ged.sub2] , die op verzoek van bovenstaande partijen aanwezig is op deze vergadering. Eurocommerce Holding B.V. verkrijgt hierdoor een vordering op [bestuurder 1] (1953) ad € 2.050.000,-- (...).
De aanwezigen zijn op de hoogte dat het bedrag onderdeel uitmaakt van de “Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden” d.d. 28 september 2009.”
[ged.sub2] namens Vrobel en [ged.sub3] zijn op 16 oktober 2013 een leenovereenkomst aangegaan (productie 28 bank) met de volgende inhoud, voor zover hier relevant, hierna geldlening II genoemd:
“- Vrobel B.V. (...) leent aan mevrouw [ged.sub3] (hierna [ged.sub3] ) een bedrag ad € 2.000.000,-- (...).
- Op 15 dan wel 16 oktober 2013 wordt het bedrag beschikbaar gesteld door Vrobel aan [ged.sub3] .
- [ged.sub3] zal het bedrag aanwenden ten behoeve van handelsactiviteiten.
- De rente op de lening bedraagt 1,5% per jaar.
- De lening heeft een looptijd van 10 jaar en eindigt van rechtswege door het verloop van de tijd waarvoor de lening is aangegaan en eindigt derhalve in elk geval op 15 dan wel 16 oktober 2023.
- (...)
- [ged.sub3] geeft Vrobel pandrecht ter grootte van een bedrag van € 2.000.000,-- (...), zodat deze lening te allen tijde voorrang heeft ten opzichte van andere schuldenposities, nu dan wel in de toekomst.
- De rente wordt voldaan per twee jaar achteraf, dus voor het eerst op 15 dan wel 16 oktober 2015.
- De lening tussen Vrobel en [ged.sub3] is een verplichte rechtshandeling.
- (...)”
Op 17 februari 2014 is een proces-verbaal van bevindingen opgesteld door verbalisant [opsporingsambtenaar] , opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD, kantoor Zwolle (productie 25a bank).
Daarin staat, voor zover hier relevant:
“(...)
VROBEL B.V.
In ambtshandeling 30 is vermeld dat Vrobel B.V., een vennootschap waarvan [ged.sub2] directeur/aandeelhouder is, op 4 januari 2011 € 2.050.000,- heeft geleend van Eurocommerce Holding. Door het opstellen van een zgn. pandrechtovereenkomst/ zakelijke borgtocht is het geleende bedrag vermoedelijk onttrokken aan de boedel van Eurocommerce Holding en is er vermoedelijk sprake van bedrieglijke bankbreuk. In de week na de doorzoekingen van de woningen van de familie [bestuurder 1] is door Vrobel B.V. een bedrag ad € 2.000.000,- overgemaakt naar [ged.sub3] . Het vermoeden bestaat dat het geld dat aan Eurocommerce Holding onttrokken is op deze manier “weggesluisd” is.
D-336 Op 17 oktober 2013 (eveneens in de week na de doorzoekingen) is door [ged.sub2] van de bankrekening van Vrobel bij de ABN/Amro bank, nr. 64.05.83.571, een bedrag ad € 250.000,- contant opgenomen.
D-337 Op 18 oktober 2013 is van bovengenoemde bankrekening van Vrobel B.V. een bedrag ad. € 684.618,46 overgeschreven naar de bankrekening nr. 66.36.37.783 bij de ING bank t.n.v. [ged.sub2] . Na deze overboeking resteert nog een saldo op de bankrekening van Vrobel B.V. van € 50.000,-
Uit vorenstaande komt naar voren dat kort na de doorzoekingen Vrobel B.V. nagenoeg “leeggehaald” is.
(...)”
Uit het als productie 26 door de bank overgelegd rekeningoverzicht blijkt dat een bedrag van € 2.000.000,-- via een spoedbetaling door Vrobel is overgemaakt naar een rekening van [ged.sub3] .
Over de vraag of de VVHV en de daarmee samenhangende afspraken, waaronder de overeenkomst van 2 augustus 2009, nietig zijn omdat deze niet zijn neergelegd in een notariele akte en/of de voor deze overeenkomst vereiste rechterlijke goedkeuring niet is verkregen zoals vereist op grond van de artikelen 1:115 lid 1 en 1:119 lid 1 (oud) BW, is tussen de curator in het faillissement van [bestuurder 1] en de stichting Syanora, van welke stichting [bestuurder 1] en [ged.sub2] bestuurder zijn, tot in hoger beroep en in cassatie gestreden. Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juni 2016 heeft het gerechtshof onder meer voor recht verklaard dat de VVHV en alle daarmee samenhangende afspraken, waaronder de afspraken van 2 augustus 2009, nietig zijn. De Hoge Raad heeft het beroep van de stichting tegen dit arrest bij arrest van 22 december 2017 verworpen.
3 De vordering
De bank vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. voor recht zal verklaren dat de VVHV nietig zijn zodat er op grond van de Zakelijke Borgtocht Overeenkomst geen sprake kan zijn van enige verrekening met vorderingen welke voort zouden vloeien uit de VVHV;
b. voor recht zal verklaren dat geldlening II nietig is;
c. voor recht zal verklaren dat Vrobel c.s., ieder voor zich dan wel tezamen, jegens de bank onrechtmatig hebben gehandeld, welk onrechtmatig handelen Vrobel c.s. is toe te rekenen;
d. Vrobel c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.050.000,--, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 4 januari 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;
e. Vrobel c.s. hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van de procedure inclusief de kosten van de gelegde beslagen en de buitengerechtelijke incassokosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen, althans vanaf een door de rechtbank redelijk geachte termijn, na het vonnis, indien en voor zover Vrobel c.s. deze kosten niet voordien hebben voldaan;
f. Vrobel c.s. hoofdelijk zal veroordelen in de nakosten ten bedrage van € 131,-- zonder betekening en € 199,-- met betekening, laatstbedoeld bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover Vrobel c.s. dit niet binnen (de wettelijk vereiste termijn van) twee dagen, althans binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn na betekening van het vonnis, hebben voldaan.
De bank legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende stellingen ten grondslag aan haar vorderingen. De VVHV zijn achteraf door de familie [bestuurder 1] gefabriceerd om onder meer de schuld van Vrobel aan ECH te kunnen ‘wegverrekenen’ en om gelden van ECH te kunnen overhevelen naar privé. De VVHV zijn bovendien nietig. Omdat de Zakelijke Borgtocht Overeenkomst waarmee Vrobel haar schuld aan ECH wenst te verrekenen, haar grondslag vindt in de nietige VVHV kan de conclusie geen andere zijn dat dat er ook geen rechtsgeldige borgtocht tot stand gekomen is. Dat leidt tot de conclusie dat de bank als openbaar pandhouder uit hoofde van de geldlening tussen ECH en Vrobel een onmiddellijk opeisbare vordering heeft op Vrobel van € 2.050.000,--. De bank beroept zich dan ook op nakoming. Omdat deze geldlening heeft geleid tot onttrekking aan de boedel, is de geldlening bovendien nietig op grond van het bepaalde in artikel 3:40 lid 1 BW. In dat geval is de betaling door ECH aan Vrobel onverschuldigd geschied.
Slechts enkele dagen na de doorzoeking van de woningen op 9 oktober 2013 heeft Vrobel via een spoedboeking op 15 oktober 2013 een bedrag van € 2.000.000,-- aan [ged.sub3] overgemaakt. Er is geen goede verklaring gegeven waarom [ged.sub3] dat geld (met spoed) nodig had. De geldleningsovereenkomst tussen Vrobel en [ged.sub3] is enkel (achteraf) opgesteld om de indruk te wekken dat het wegsluizen van het geld door Vrobel aan [ged.sub3] een legitieme basis kent. [ged.sub3] wist of moest weten dat het werkelijke doel van deze transactie was om de ten onrechte aan ECH onttrokken gelden buiten bereik van de schuldeisers en van de bank te houden. Deze geldleningsovereenkomst is als in strijd met de goede zeden nietig. Zowel [ged.sub2] als [ged.sub3] was op de hoogte van de onzedelijke strekking van deze geldleningsovereenkomst. [ged.sub3] is dan ook gehouden om op grond van het bepaalde in artikel 6:203 lid 2 BW het door haar ontvangen bedrag aan Vrobel te voldoen.
Het verstrekken van € 2.000.000,-- door Vrobel aan [ged.sub3] kwalificeert bovendien als een onrechtmatige daad jegens de bank die haar valt toe te rekenen. De door de bank geleden schade bedraagt € 2.050.000,--. Op grond van artikel 6:102 lid 1 BW zijn [ged.sub2] en [ged.sub3] hoofdelijk aansprakelijk voor de door de bank geleden schade.