Home

Rechtbank Gelderland, 13-03-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1738, AWB 18/4738, AWB 18/4739, AWB 18/4741, AWB 18/4742, AWB

Rechtbank Gelderland, 13-03-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1738, AWB 18/4738, AWB 18/4739, AWB 18/4741, AWB 18/4742, AWB

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
13 maart 2020
Datum publicatie
7 april 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2020:1738
Zaaknummer
AWB 18/4738, AWB 18/4739, AWB 18/4741, AWB 18/4742, AWB

Inhoudsindicatie

Verzet. Beroepen zijn terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens desgevraagd niet overleggen van machtigingen. De redelijke termijn voor de bezwaarfase is overschreden, maar aan vergoeding van immateriële schade wordt niet toegekomen.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 18/4738, AWB 18/4739, AWB 18/4741, AWB 18/4742, AWB 18/4744 en AWB 18/4745

in de zaken tussen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en

Bij uitspraak van 25 oktober 2018 heeft de rechtbank de beroepen van opposante (met bovengenoemde procedurenummers) met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Opposante heeft daartegen tijdig verzet gedaan als bedoeld in artikel 8:55, eerste lid, van de Awb.

De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 10 oktober 2019.

Namens opposante zijn verschenen de gemachtigde en [persoon A] , kantoorgenoot van de gemachtigde. Namens verweerder is niemand verschenen.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten en gronden van het verzet

1. De gemachtigde heeft op 16 augustus 2018 per faxbericht beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 26 juli 2018. Bij aangetekende brieven van 24 augustus 2018 heeft de rechtbank de gemachtigde onder meer gevraagd om schriftelijke machtigingen te overleggen. In deze brieven heeft de rechtbank vermeld dat de beroepen niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard, indien de gevraagde machtigingen niet binnen vier weken zijn toegestuurd of niet tijdig om uitstel daarvoor is verzocht. De gemachtigde heeft niet binnen de gestelde termijn machtigingen ingediend en heeft evenmin om uitstel verzocht.

2. De rechtbank heeft in de beroepsprocedures uitspraak gedaan zonder zitting en heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de gemachtigde, als indiener van het beroepschrift, heeft nagelaten machtigingen te overleggen. Volgens de rechtbank volgt uit het wettelijk systeem dat in elke afzonderlijke zaak een machtiging overgelegd moet worden. Omdat de gemachtigde geen machtigingen heeft overgelegd, zijn de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

3. De gemachtigde heeft in verzet aangevoerd dat hij veelvuldig namens opposante optreedt, zodat het niet nodig is telkens een machtiging te verlangen. De gemachtigde wijst op het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840. De gemachtigde stelt dat er geen aanleiding was en ook geen wettelijke grondslag was om deze beroepen kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren.

Beoordeling van het verzet

4. In deze verzetprocedure dient enkel de vraag te worden beantwoord of de rechtbank zonder zitting de uitspraak heeft kunnen doen dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, dat wil zeggen zonder dat daarover in redelijkheid twijfel mogelijk was. In hetgeen door opposante is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen dan is gedaan in de uitspraak van 25 oktober 2018.

5. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb moet het beroepschrift worden ondertekend door de indiener van het beroepschrift. Met de indiener wordt bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld. Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend, maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd, indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. Aangezien het beroepschrift uitsluitend door de gemachtigde is ondertekend, zonder dat een machtiging is overgelegd, kleeft aan het beroepschrift een gebrek in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb.

6. Bij aangetekende brieven van 24 augustus 2018 heeft de rechtbank de gemachtigde gelegenheid geboden dit gebrek te herstellen. Niet betwist wordt dat de gemachtigde deze brieven heeft ontvangen. Op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de Awb kan de bestuursrechter van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Dit artikel houdt een discretionaire bevoegdheid voor de bestuursrechter in en betekent dat desgewenst een machtiging kan worden verlangd. Nu de rechtbank van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, diende opposante daaraan te voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie er niet aan in de weg een machtiging te vragen. Omdat opposante geen machtiging heeft overgelegd, zijn de beroepen terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

7. De verwijzing van opposante naar een arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:840) maakt het oordeel niet anders, omdat in die zaak wel een machtiging bij het beroepschrift was overgelegd. Alhoewel de machtiging was opgemaakt vóór de uitspraak op bezwaar oordeelde de Hoge Raad dat ervan uit mocht worden gegaan dat de machtiging zijn gelding niet had verloren. In de onderhavige zaken heeft de gemachtigde in het geheel geen machtigingen overgelegd.

8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van kennelijk niet-ontvankelijke beroepen in de zin van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat de rechtbank terecht tot sluiting van het onderzoek is overgegaan. Het verzet moet dan ook ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.

9. In de pleitnota van haar verzet heeft opposante verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het verzoek om immateriële schade kan ook voor het eerst in de verzetprocedure worden gedaan.1 De rechtbank ziet aanleiding de aan de beroepsfase toe te rekenen termijn van anderhalf jaar te verlengen met drie maanden. Tussen de gemachtigde en verweerder heeft in alle lopende BPM-zaken overleg plaatsgevonden om te proberen een compromis te bereiken. De gemachtigde heeft toegezegd zich niet te beroepen op overschrijding van de redelijke termijn vanaf 19 november 2019 voor de duur van het overleg. Dit overleg is op 17 februari 2020 geëindigd. Dat betekent dat de redelijke termijn twee jaar en drie maanden bedraagt. Tussen de ontvangst van de bezwaarschriften op 15 juni 2017 en deze uitspraak is een periode van twee jaar en negen maanden verstreken, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met een half jaar. Deze overschrijding is gelet op de datum van de uitspraak op bezwaar van 26 juli 2018 geheel toerekenbaar aan verweerder. Echter brengt de niet-ontvankelijkverklaring van opposante in haar beroepen mee dat aan vergoeding van immateriële schade niet wordt toegekomen, omdat het optreden van het bestuursorgaan niet meer aan het oordeel van de rechter is onderworpen.2 De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn in de bezwaarfase is overschreden en kent aan opposante geen vergoeding van immateriële schade toe. Voor een vergoeding van proceskosten en het griffierecht is daarom geen aanleiding.3

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, rechter, in tegenwoordigheid van S. Lensink MSc, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het beroep in cassatie.