Home

Rechtbank Gelderland, 31-07-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:4037, ARN 20/3117 en 20/3118

Rechtbank Gelderland, 31-07-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:4037, ARN 20/3117 en 20/3118

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
31 juli 2020
Datum publicatie
12 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2020:4037
Zaaknummer
ARN 20/3117 en 20/3118

Inhoudsindicatie

Verzoeker vraagt om een voorlopige voorziening ten aanzien van een informatieverzoek met vragen over een trust voor de jaren 2008 tot en met 2020. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af omdat de vereiste connexiteit ontbreekt. Er is nog geen (formele) connexiteit met een informatiebeschikking waartegen bezwaar is gemaakt. Wel lopen er twee bodemprocedures bij de rechtbank met betrekking tot navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 en 2011. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat de in die procedures nagevorderde bedragen geen enkel verband houden met de trust waarop het informatieverzoek betrekking heeft. De voorzieningenrechter heeft op dit moment geen concrete aanwijzing dat de eventueel met toepassing van artikel 47 van de AWR gevorderde informatie zal worden gebruikt als bewijs in de lopende beroepsprocedures. In zoverre ontbreekt materiële connexiteit. Verzoek niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 20/3117 en 20/3118

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Bij brief van 13 januari 2020 heeft verweerder verzoeker verzocht informatie te verstrekken. Na diverse briefwisselingen tussen verzoeker en verweerder, heeft verweerder bij brief van 26 mei 2020 een laatste rappel voor het verstrekken van de informatie gestuurd.

Bij brief van 5 juni 2020 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft bij brief van 23 juni 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft zich per 15 december 2009 uitgeschreven als inwoner van Nederland en zich geregistreerd als inwoner van [land 1 in Europa] . Verweerder heeft in 2016 een woonplaatsonderzoek bij verzoeker ingesteld en geconcludeerd dat verzoeker zijn woonplaats in Nederland heeft en binnenlands belastingplichtig is. Verweerder heeft vervolgens navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2008 en 2011 opgelegd.

2. Bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 heeft verweerder de volgende inkomensbestanddelen in aanmerking genomen:

- in box 1 een lijfrente-uitkering van € 157.524;

- in box 2 een dividenduitkering van € 10.000.000 afkomstig van de vennootschap [bedrijf A] B.V. waarvan op 31 augustus 2010 de zetel is verplaatst naar [land 2 in Europa] ;

- in box 3 een verhoging van het voordeel uit sparen en beleggen tot € 70.000, gebaseerd op de in de aangifte IB/PVV 2008 aangegeven rendementsgrondslag.

3. Omdat door de navordering voor het jaar 2011 een verrekend verlies teniet is gegaan, is met de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 een verliesverrekening teruggenomen.

4. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 24 juni 2019 de bezwaren van verzoeker tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 en 2011 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoeker beroep bij de rechtbank ingesteld. Deze beroepen zijn geregistreerd onder nummers AWB 19/4160 en 19/4161.

5. Op 7 januari 2020 heeft een medewerker van de FIOD gegevens over verzoeker aan verweerder verstrekt. Uit deze gegevens heeft verweerder opgemaakt dat verzoeker sinds medio 1999 is betrokken bij een trust naar het recht van [eiland in Europa] . De trust houdt alle aandelen in een naar het recht van [eiland in Europa] opgerichte vennootschap.

6. Naar aanleiding van deze informatie heeft verweerder bij brief van 13 januari 2020 op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verzocht informatie te verstrekken over de trust en de betrokkenheid van verzoeker bij de trust (het informatieverzoek). Het informatieverzoek heeft betrekking op de jaren 2008 tot en met 2020.

7. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet gehouden is om informatie over de jaren 2008 en 2011 te verstrekken, althans niet totdat de uitkomsten bekend zijn van verzoeken die door hem zijn ingediend op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de Wet politiegegevens.

8. Vooraf merkt de voorzieningenrechter op dat verzoeker bij zijn verzoekschrift een gesloten envelop heeft gevoegd. Volgens verzoeker bevat die envelop de (gedeeltelijke) beantwoording van de vragen die zijn gesteld in het informatieverzoek. Verzoeker heeft met betrekking tot die stukken een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van dit artikel kan een partij die verplicht is inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, het geven van inlichtingen of het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij hiervan kennis zal mogen nemen, mits hiervoor gewichtige redenen zijn. Een dergelijk verzoek ziet op de situatie dat de bestuursrechter (of voorzieningenrechter) op grond van artikel 8:45 van de Awb in samenhang met artikel 8:28 van de Awb een partij heeft verplicht tot het verstrekken van schriftelijke inlichtingen. De voorzieningenrechter heeft een dergelijk verzoek echter niet gedaan. Gelet op het feit dat verzoeker kennelijk niet wil dat verweerder kennis neemt van de stukken, heeft de voorzieningenrechter evenmin kennis genomen van de stukken. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat uit de aard van het verzoek al volgt dat de stukken ook niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het verzoek. De voorzieningenrechter zal de envelop met stukken daarom ongeopend retourneren aan verzoeker.

9. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, als tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld of voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt (het vereiste van connexiteit), de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

10. In het belastingrecht geldt een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Op grond van artikel 26 van de AWR kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld als het een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking betreft.

11. Het informatieverzoek is geen belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking. Pas als verweerder daadwerkelijk een informatiebeschikking op grond van artikel 52a van de AWR neemt en eiser daartegen bezwaar heeft gemaakt, kan in die procedure een verzoek om een voorlopige voorziening worden gedaan met betrekking tot de werking van die informatiebeschikking. In zoverre ontbreekt formele connexiteit.

12. Verzoeker stelt dat het informatieverzoek ook (deels) betrekking heeft op de jaren 2008 en 2011 en dat is voldaan aan het vereiste van connexiteit, omdat beroep is ingesteld tegen de aan verzoeker opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 en 2011. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 10 februari 19881 is verzoeker van mening dat verweerder hangende deze beroepsprocedures geen gebruik mag maken van zijn informatiebevoegdheden.

13. Op grond van de stukken in deze procedure en die van de procedures met betrekking tot de opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 en 2011 stelt de voorzieningenrechter vast, dat met die navorderingsaanslagen geen bedragen worden nagevorderd die betrekking hebben op (inkomsten afkomstig vanuit) de trust. Materieel gezien maakt een eventuele belastingheffing bij verzoeker in verband met de trust dus geen onderdeel uit van het geschil met betrekking tot de opgelegde navorderingsaanslagen. De verhoging van het inkomen uit sparen en beleggen in 2011 is strikt genomen weliswaar een schatting, maar verweerder heeft die schatting volledig gebaseerd op de gegevens in de aangifte IB/PVV 2008. Voor zover verzoeker vreest dat verweerder in de procedures tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 en 2011 ten onrechte gebruik zal maken van informatie die buiten de rechter om en met gebruikmaking van de in artikel 47 van de AWR opgenomen dwangmiddelen van verzoeker wordt verkregen, dan kan de bestuursrechter de toelaatbaarheid van die informatie als bewijsmiddel zo nodig beoordelen in die beroepsprocedures. Enige concrete aanwijzing dat dat zal gebeuren heeft de voorzieningenrechter op dit moment echter niet, zodat dit een louter hypothetische situatie betreft. Dat is onvoldoende om aan te nemen dat er materiële connexiteit bestaat tussen het onderhavige verzoek om het treffen van een voorlopige voorlopige voorziening en de aanhangige beroepsprocedures.

14. De slotsom is dat aan het vereiste van connexiteit niet is voldaan. Omdat hierover redelijkerwijze geen twijfel mogelijk is, verklaart de voorzieningenrechter de verzoeken met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kennelijk niet-ontvankelijk.

15. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart de verzoeken niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Ketner, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.