Rechtbank Gelderland, 07-08-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:4168, 05/239930-17
Rechtbank Gelderland, 07-08-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:4168, 05/239930-17
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 7 augustus 2020
- Datum publicatie
- 18 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2020:4168
- Zaaknummer
- 05/239930-17
Inhoudsindicatie
Voorwaardelijke invrijheidstelling, verlenging proeftijd (6.1.18 Sv) niet toelaatbaar indien vonnis is gewezen voor 1 januari 2018 wegens strijd met art. 7 EVRM. Verzwaring executieregels impliceert “redefinition of the scope of the “penalty” imposed”
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/239930-17
VI-zaaknummer: 99/000825-21
Datum uitspraak: 7 augustus 2020
Beslissing van de meervoudige kamer op een vordering ingevolge artikel 6:1:18 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.
Raadsvrouw: mr. J.G. Roethoef, advocaat te Arnhem.
1 De procedure
Het openbaar ministerie heeft een vordering ingediend die strekt tot verlenging van de proeftijd van de vervroegde invrijheidstelling met 365 dagen te verlengen.
Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van datum 31 juli 2020. Daarbij zijn gehoord:
- de raadsvrouw mr. J.G. Roethof;
- de officier van justitie mr. R.J. Wiegant.
2 De standpunten
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 oktober 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:4316), dat een verlenging van de proeftijd van de v.i. in strijd is met het legaliteitsbeginsel als bedoeld in artikel 7 van het EVRM. Op het moment van het wijzen van het vonnis was het voor veroordeelde niet te voorzien dat door een wetswijziging de proeftijd van de v.i. met een langere periode kan worden verlengd dan oorspronkelijk bij vonnis was bepaald. Bij een verlenging van de proeftijd van de v.i. dient veroordeelde zich gedurende een langere periode te houden aan de aan de v.i. verbonden voorwaarden. De opgelegde straf wordt hierdoor in ongunstige zin aangepast.
De officier van justitie heeft ter zitting naar voren gebracht het bezwarende en verrassende karakter van een verlenging van de proeftijd, waar dat niet kon ten tijde van de berechting, wel in te zien en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3 De vaststaande feiten
[veroordeelde] is, na kennelijk op 25 mei 2016 te zijn aangehouden, door het Landgericht Kleve op 24 oktober 2016 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor -kort gezegd- medeplegen van diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Na daartoe strekkend advies van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de minister van Justitie op 20 november 2017 ingevolge artikel 2:12 Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS), deze veroordeling erkend en is de verdere tenuitvoerlegging daarvan in Nederland gelast. Deze tenuitvoerlegging is op 30 november 2017 gestart.
Bij beslissing van 21 november 2018 van de rechtbank Midden-Nederland is de, toen op 23 januari 2019 vastgestelde invrijheidstelling uitgesteld met 120 dagen omdat [veroordeelde] niet -tijdig- was terug gekeerd van verlof.
Bij VI-Besluit van 19 juni 2019 is de voorwaardelijke invrijheidstelling vastgesteld op 22 juli 2019, met een proeftijd van 367 dagen. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder een meldingsplicht bij de reclassering, klinische opname en aansluitend beschermd wonen. In een advies van 27 november 2019 heeft de reclassering Iriszorg, na te hebben geconstateerd dat veroordeelde niet heeft meegewerkt aan de voorwaarden betreffende klinische opname en begeleid wonen, het toezicht terug gegeven.
Het openbaar ministerie heeft vervolgens gevorderd de VI te herroepen. Deze vordering is bij beslissing van deze rechtbank van 27 februari 2020 afgewezen teneinde [veroordeelde] een laatste kans te geven alsnog aan de voorwaarden te voldoen.
Op 6 maart 2020 heeft het openbaar ministerie vervolgens een Wijzigingsbesluit VI genomen en bepaald dat veroordeelde zich per dezelfde datum aan dezelfde bijzondere voorwaarden dient te houden (betekend in persoon op 18 maart 2020).
Bij beslissing van de politierechter in deze rechtbank van 20 mei 2020 is de VI herroepen voor 60 dagen of zoveel korter als nodig is om te zorgen voor aansluiting op opname in de FPA (mede gezien de opnamestop in verband met het Coronavirus). Tegen deze beslissing is hoger beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist.
In aanmerking genomen dat de VI-periode zal aflopen op 17 augustus 2020 en dat deze periode te kort is om de opgelegde bijzondere voorwaarden van klinische opname te realiseren, vordert het openbaar ministerie nu verlenging van de proeftijd met 365 dagen. Hieraan ligt mede ten grondslag een advies van Iriszorg van 21 juni 2020 met een overzicht van de gang van zaken in de afgelopen periode vanaf het eerste VI-besluit, waaruit volgt, kort gezegd, dat [veroordeelde] het voortdurend laat afweten als het aankomt op het concreet stappen zetten om te voldoen aan de voorwaarden.