Home

Rechtbank Gelderland, 06-02-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:736, AWB - 18 _ 2888

Rechtbank Gelderland, 06-02-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:736, AWB - 18 _ 2888

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
6 februari 2020
Datum publicatie
19 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2020:736
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2888

Inhoudsindicatie

Schenkingsrecht. Liechtensteinse Stiftung. Het openen van subrekeningen op naam van de derde-begunstigden en het overboeken van gelden daarop is in dit geval geen schenking, maar het uitvoeren van een verplichting op grond van het reglement van de Stiftung. Beroep gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/2888

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [A] ,

en

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 december 2017 aan eiseres voor het jaar 1995 een aanslag schenkingsrecht opgelegd.

Verweerder heeft bij brief van 10 april 2018 aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om het bezwaar af te wijzen. Bij uitspraak op bezwaar van 12 juni 2018 heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019.

Gelijktijdig en gezamenlijk met dit beroep zijn ter zitting nog drie beroepen behandeld. Het betreft de beroepen met de procedurenummers AWB 18/2884, AWB 18/2886 en AWB 18/2887.

Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigde, mr. [B] en [C] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [D] en prof.mr. [E] .

Overwegingen

Feiten

1. De moeder van eiseres, mevrouw [F] (hierna: moeder), was sinds [datum 1] 1953 onder het maken van huwelijkse voorwaarden, inhoudende de uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, gehuwd met de heer [G] , de vader van eiseres (hierna: vader). Met ingang van 19 november 1994 hebben zij de huwelijkse voorwaarden opgeheven. Vanaf die datum is een algehele gemeenschap van goederen tot stand gekomen.

2. Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren, waaronder eiseres.

3. Vader heeft op [datum 2] 1975 een stichting opgericht naar het recht van Liechtenstein, genaamd “ [H] ” (hierna: de stichting). Hij heeft in 1975 geldmiddelen in de stichting ingebracht.

4. Het bestuur van de stichting bestond bij de oprichting uit de volgende personen: [I] , voorzitter, wonende te [plaats 1] , Dr. [J] , wonende te [plaats 2] en Dr. [K] wonende te [plaats 3] . In november 1994 bestond het bestuur uit [I] , wonende te [plaats 1] , [L] , wonende te [plaats 4] en Dr. [K] , wonende te [plaats 3] .

5. Het beheer van het stichtingsvermogen berustte bij de [M] te [plaats 3] , Liechtenstein. Deze maatschappij trad op als vermogensbeheerder van de stichting.

6. Vader is op [datum 3] 1995 overleden.

7. Op grond van artikel 1 van het “Reglement der [H] ” te [plaats 3] , is vader als eerste begunstigde van het voorhanden stichtingsvermogen aangewezen en moeder als tweede begunstigde, mits het jongste kind op het moment van overlijden van vader niet ouder is dan 21 jaar. Omdat op het moment van overlijden van vader het jongste kind al 32 jaar was, is de tweede begunstiging van moeder niet van toepassing geworden. Als derde begunstigden zijn aangewezen moeder en haar vier kinderen (hierna: de erven), voor gelijke delen.

8. In het reglement van de stichting is verder – kort gezegd – bepaald dat als vader is komen te overlijden, het voorhanden stichtingsvermogen wordt onderverdeeld in “Begünstigungsanteile” en dat voor ieder van de “derde-begunstigden” een “Subkonto” wordt geopend. In het reglement is dat als volgt opgenomen:“Die Drittbegünstigten sind je zu gleichen Teilen an der Begünstigung beteiligt. Sobald der Stiftungsrat Kenntnis erhält sowohl vom Ableben des Erstbegünstigten als auch vom Wegfall der Zweitbegünstigten, unterteilt er das vorhandene Stiftungsvermögen und errichtet im Sinne der Oben genannten Begünstigungsanteile für jeden der Drittbegünstigten ein Subkonto.”

9. Op 11 april 1995 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen de voorzitter van de stichting en de erven. Daar is besproken om conform het bepaalde in het reglement van de stichting subrekeningen voor de kinderen te openen en hierop gelden te boeken. Het besluit daartoe is ondertekend door het stichtingsbestuur. Moeder heeft bij die bespreking een stuk ondertekend, verband houdend met het openen van de subrekeningen voor de kinderen.

10. Op 5 september 2013 heeft verweerder een schriftelijke verklaring van eiseres ontvangen, waarin zij verklaart gerechtigd te zijn (geweest) tot niet eerder aangegeven (buitenlandse) inkomens- en of vermogensbestanddelen (inkeerregeling). Dit heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst, ondertekend in juli 2015, betreffende de na te vorderen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2000 tot en met 2011 en de verschuldigde IB/PVV over het niet aangegeven buitenlandse vermogen over de jaren 2012 en 2013, alsmede de heffingsrente en belastingrente daarover.

11. Bij de afwikkeling van de IB/PVV is tevens aan de orde gekomen de vraag of eiseres successierecht en/of schenkingsrecht verschuldigd was. Bij brief van 18 augustus 2015 heeft verweerder een vooraankondiging met toelichting aan de erven gezonden, ter zake van op te leggen navorderingsaanslagen successierecht en op te leggen aanslagen schenkingsrecht. De erven, waaronder eiseres, hebben daarop gereageerd bij brief van 22 mei 2016. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 20171 heeft verweerder op 30 november 2017 aan de erven bericht dat navordering van successierecht niet meer mogelijk was. Tevens heeft verweerder in die brief de aanslagen schenkingsrecht aangekondigd aan de erven, waaronder eiseres.

12. Voor het vaststellen van de omvang van de schenking is verweerder uitgegaan van een banksaldo van de stichting per 1 januari 1995 van € 9.925.118. Omdat de bankrekening van de stichting over vijf subrekeningen is verdeeld en eiseres 20% van het stichtingsvermogen zou hebben verkregen, is volgens verweerder sprake van een schenking door moeder aan eiseres van 10% van het stichtingsvermogen. De aanslag recht van schenking is daarom als volgt berekend:

Totale schenking

fl. 2.187.208 (€ 992.512)

-/- vrijstelling schenkingsrecht

fl. 7.655

Belaste schenking

fl. 2.179.553

Hierover is aan schenkingsrecht verschuldigd fl. 481.687 (€ 218.850).

13. Eiseres heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de aanslag gehandhaafd.

Geschil

14. In geschil is of de aanslag schenkingsrecht terecht is opgelegd en zo ja, of de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of het stichtingsvermogen vanaf 19 november 1994 is toe te rekenen aan het gemeenschapsvermogen van vader en moeder. Tevens is in geschil of de overboeking van de bankrekening van de stichting door moeder op een subrekening van eiseres fiscaal kan worden geduid als een schenking door moeder aan eiseres.

15. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat vader vóór opheffing van de huwelijkse voorwaarden de feitelijke beschikkingsmacht had over het vermogen van de stichting en deze feitelijke beschikkingsmacht daarom bij de opheffing van de huwelijkse voorwaarden in 1994 tot de huwelijksgemeenschap is gaan behoren. Verweerder verbindt aan deze feitelijke beschikkingsmacht de consequentie dat het vermogen van de stichting aan vader en – vanaf het opheffen van de huwelijkse voorwaarden – aan de huwelijksgemeenschap moet worden toegerekend.

16. Verweerder heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de overboeking van geld van de bankrekening van de stichting op een subrekening van eiseres in april 1995 fiscaal als schenking door moeder aan eiseres dient te worden gekwalificeerd.

17. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een schenking aan eiseres door een feitelijk in Nederland gevestigde stichting.

18. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een belastbare schenking. Eiseres is van mening dat noch het stichtingsvermogen, noch de beschikkingsmacht van vader over het stichtingsvermogen deel uit hebben gemaakt van de huwelijksgemeenschap tussen vader en moeder.

Beoordeling van het geschil

Schenking

19. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en sub 3 van de Successiewet 1956 (tekst 1995) (hierna: SW) wordt, voor zover van belang, schenkingsrecht geheven over de waarde van al wat door schenking wordt verkregen van iemand die ten tijde van die schenking binnen het Rijk woonde.

20. Onder schenking wordt (voor zover hier van belang) voor de toepassing van de SW onder meer verstaan de gift, bedoeld in artikel 186, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 1, derde lid, van de SW). De criteria die hiervoor gelden zijn - kort gezegd - een verrijking van de ontvanger, een verarming van de schenker, vrijgevigheid van de schenker en bewustheid van beide betrokkenen.

21. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een schenking door moeder aan haar vier kinderen.

22. Om tot een schenking in de zin van de SW te kunnen concluderen, is onder meer vereist dat sprake is van vrijgevigheid door moeder. De rechtbank is van oordeel dat de overboekingen van gelden op de subrekeningen ten name van de vier kinderen hebben plaatsgevonden op basis van het reglement van de stichting. Moeder heeft op de inhoud van het reglement geen enkele invloed kunnen uitoefenen, ook niet tijdens leven van vader. Ook stond ten tijde van de opheffing van de huwelijkse voorwaarden al vast dat moeder geen “tweede begunstigde” meer kon worden, omdat het jongste kind op dat moment al ouder was dan 21 jaar. Het openen van subrekeningen en het overboeken van gelden daar naar toe is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als het uitvoeren van een verplichting door de stichting uit hoofde van het reglement. Dan valt niet in te zien dat bij moeder sprake kan zijn van vrijgevigheid (een rechtshandeling door de schenker, gericht op bevoordeling van de begiftigde). Van een schenking door moeder aan de kinderen is daarom geen sprake.

23. Omdat aan een schenking als door verweerder bepleit niet wordt toegekomen, kan in het midden blijven of moeder bij gelegenheid van de opheffing van de huwelijkse voorwaarden (feitelijk) gerechtigd is geworden tot het stichtingsvermogen.

Feitelijke vestigingsplaats stichting

24. Verweerder heeft subsidiair gesteld dat de stichting feitelijk in Nederland is gevestigd. De bewijslast voor deze stelling berust bij verweerder. Uit een door eiseres overgelegde verklaring van [I] van 7 november 2019 blijkt dat de bestuurders volledig naar eigen inzicht invulling konden geven, en ook hebben gegeven, aan het beheer van het stichtingsvermogen en dat alle beslissingen over de stichting in Liechtenstein of Zwitserland zijn genomen. Verweerder heeft hier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende tegenover gesteld. Het feit dat moeder tijdens de bespreking in Amsterdam een stuk heeft ondertekend, verband houdend met het openen van de subrekeningen voor de kinderen, leidt evenmin tot een ander oordeel.

25. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

26. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op in totaal € 1.966,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525, een factor 1,5 vanwege vier samenhangende zaken en een wegingsfactor 1). Daarom wordt in deze zaak de vergoeding bepaald op 1/4 x € 1.966,50 = € 419,63. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de aanslag schenkingsrecht;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 419,63;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.