Home

Rechtbank Gelderland, 25-03-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1407, AWB - 20 _ 461

Rechtbank Gelderland, 25-03-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1407, AWB - 20 _ 461

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
25 maart 2021
Datum publicatie
30 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:1407
Zaaknummer
AWB - 20 _ 461

Inhoudsindicatie

Artikel 8 Vpb. Goedkoopmansgebruik. Investering in onroerend goed maatschap. Kan eiseres een waardeverandering van een vordering ten laste van haar winst brengen? Eiseres heeft niet onderbouwd dat de door de dga in privé aangegane lening- en optieovereenkomst aan haar zijn toe te rekenen. De betalingen door eiseres leiden hoogstens tot een vordering op de dga die niet oninbaar is. Afwaardering is niet mogelijk. Daarnaast is het motiveringsbeginsel niet geschonden.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 20/461

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. [naam gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 18.455, en tevens bij beschikking voor een bedrag van € 806 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder zijn pleitnota gemaild, welk stuk ter zitting in afschrift is verstrekt aan de wederpartij. Verweerder heeft zijn pleitnota ter zitting voorgedragen.

Namens eiseres zijn verschenen [persoon A] ( [persoon A] ), de gemachtigde en mr. [persoon B] , kantoorgenoot van de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [persoon C1] enmr. [persoon C2] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres houdt 100% van de aandelen in [bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] ). De vennootschappen vormen een fiscale eenheid voor de Vpb. De activiteiten bestaan voornamelijk uit het exploiteren van een handelsagentschap in schoenen. [persoon A] houdt 100% van de aandelen in eiseres en is haar enig bestuurder.

2. In 2009 hebben onder meer [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 2] opgericht, met als doel het investeren in onroerende zaken en projectontwikkeling. Eén van de projecten was ‘ [naam project] ’.

3. De aandeelhouders van [bedrijf 2] B.V. zijn [bedrijf 4] B.V. (de holding van [persoon D] ) en [bedrijf 5] B.V. (de holding van [persoon E] ).

4. Op 1 juni 2009 is [persoon A] met [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 2] een overeenkomst van geldlening aangegaan, op grond waarvan [persoon A] ten behoeve van het onroerendgoedproject ‘ [project 2] ’ een bedrag van € 500.000 ter leen heeft verstrekt aan de andere partijen.

5. Op 2 juni 2009 heeft [bedrijf 1] € 500.000 overgemaakt naar [bedrijf 2] met omschrijving ‘deelname [naam project] Fase 2’.

6. Op 9 en 10 november 2009 heeft [persoon A] respectievelijk € 50.000 en € 45.000 overgemaakt naar [bedrijf 2] B.V. met omschrijving ‘restant deelname [naam project] ’.

7. Op 5 april 2011 zijn [bedrijf 4] B.V. (optiegever 1) en [bedrijf 5] B.V. (optiegever 2) met [persoon A] (optienemer) een optieovereenkomst aangegaan met betrekking tot een derde van de aandelen in [bedrijf 2] B.V. De optieovereenkomst vermeldt onder meer het volgende:

in aanmerking nemende:

- dat optiegever 1 en 2 een gezamenlijk belang van in totaal 100% hebben van de te [plaats 2] gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 2] B.V., statutair gevestigd te [plaats 2] , kantoorhoudende te [postcode] [plaats 2] , [adres] , ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor [plaats 2] onder dossiernummer [nummer] hierna te noemen: de vennootschap

- dat optiegevers hebben besloten tot toekenning van optierechten op 1/3 van haar aandelen in [bedrijf 2] B.V.;

- dat optienemer uiterlijk op 31 december 2014 de optie uitoefent, of zoveel eerder of later als partijen schriftelijk overeenkomen;

- dat optienemer bereidt is direct of middels een door haar aan te wijzen rechtspersoon deel te nemen in het aandelenkapitaal van [bedrijf 2] B.V..

Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

Toekenning van de optie:

1. Optiegever kent aan optienemer een onvoorwaardelijke koopoptie toe op 60 bestaande aandelen, elk groot € 2500,- in het kapitaal van [bedrijf 2] B.V..

2. De uitoefenprijs is gelijk aan de waarde van het onderliggende aandeel.

Over de toekenning van dit recht zijn optiegever en optienemer het volgende overeengekomen:

3. Uitoefening van de optie:

3.1 De uitoefenprijs bedraagt € 150.000,- en is geheel conform de bijgevoegde bijlage: de participatie.

3.2 De optie is niet overdraagbaar en kan slechts worden uitgeoefend door de optienemer.”

8. Bij de optieovereenkomst horen de volgende twee bijlagen:

“ [bedrijf 2]

Stortingen door [bedrijf 1]

Bijdrage Gemeente [naam gemeente] in 2012

€ 175.000,00

Bijdrage kosten in 2013

€ 35.000,00

Bijdrage [naam project] inzake problematiek [naam vastgoedontwikkelaar] in 2014

€ 183.125,00

Totaal stortingen [bedrijf 1] t.b.v. de [bedrijf 2]

€ 393.125,00

Terugbetalingen door de Maatschap

Terugbetaling in 2013 € -25.000,00

Terugbetaling in 2013 € -50.000,00

Terugbetaling in 2013 € -50.000,00

€-125.000,00

Saldo per 1 juli 2014

€ 268.125,00

Rente is PM post naar rato van de duur lening

pm

Totaal inclusief rente

pm”

en

“Participatie [eiseres] B.V. in [bedrijf 2] B.V.

Aandelenkapitaal per 31 december 2010

€ 439.782,00

Deelname Maatschap [bedrijf 2] (obv 50%) (€ 4.507.644,00 * 50%)

€ 2.253.822,00

Totaal inbreng [bedrijf 2] B.V. tegen kostprijs

€ 2.693.604,00

Inkoop aandelen/winstaandeel [eiseres] (33%)

€ 888.890,00

Reeds ingebracht als winstaandeel

€ -500.000,00

In te brengen door [eiseres] B.V.

€ 388.890,00

Laatstgenoemd bedrag a.d. € 388.890,00 is als volgt te verdelen

Inbreng aandelenkapitaal

€ 150.000,00

Inbreng winstrecht vermeerderd met BTW

€ 284.279,00

Totaal inbreng [bedrijf 2] B.V.

€ 434.279,00

Af: rentevergoeding tot en met 15 april 2011 (lening verstrekt 1 juni 2009)

€ -56.250,00

Totaal te storten

€ 378.029,00

*teruggaaf BTW ad. € 45.389,00 per juli 2011”

9. Op 14 april 2011 heeft [bedrijf 1] € 378.029 overgemaakt naar [bedrijf 2] B.V. met omschrijving ‘ [eiseres] BV Deelname 33% [bedrijf 2] BV’. Vervolgens heeft [bedrijf 1] op 10 januari 2012 € 98.200 overgemaakt naar [bedrijf 2] B.V. met omschrijving ‘Bijdrage aandeel [naam project] ’. Daarnaast heeft [bedrijf 1] op 5 september 2012 € 175.000 overgemaakt naar [bedrijf 2] B.V. met omschrijving ‘Voorschot [naam project] ’.

10. De gemachtigde van eiseres behartigt sinds 2015 als belastingadviseur haar belangen. In de aangifte Vpb 2015, opgesteld door de gemachtigde, heeft eiseres een bedrag van -/- € 740.570 opgenomen als ‘waardeverandering van vorderingen’.

Geschil 11. In geschil is of eiseres in 2015 terecht een post ‘waardeverandering van vorderingen’ ten laste van de winst heeft gebracht in de aangifte Vpb 2015. In het bijzonder houdt partijen verdeeld wat de hoogte van het bedrag aan vorderingen van eiseres is in onderhavig jaar, in hoeverre een afwaardering genomen kan worden op dat bedrag en of er eventueel sprake is van een onzakelijke lening. Daarnaast is in geschil of het motiveringsbeginsel is geschonden.

12. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de gewijzigde gronden, die zij op 9 september 2020 heeft ingediend, haar stellingen en onderbouwingen weergeven. Deze komen kort gezegd op het volgende neer. Primair bedraagt het bedrag aan vorderingen van eiseres in onderhavig jaar € 1.202.404.

Dit bedrag bestaat uit:

- een optierecht op een derde deel van de aandelen in [bedrijf 2] B.V. ad € 150.000;

- een investering/winstrecht in [bedrijf 2] ad € 784.279; en

- een vordering op [bedrijf 2] ad € 268.125.

Eiseres is van mening dat nooit een deelneming in [bedrijf 2] B.V. is verkregen zodat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op waardeveranderingen van de vorderingen. Verder is eiseres subsidiair van mening dat verweerder het motiveringsbeginsel heeft geschonden.

13. Verweerder voert primair aan dat eiseres geen vordering heeft op [bedrijf 2] B.V. maar hoogstens op [persoon A] in privé, omdat de lening- en optieovereenkomst door [persoon A] zijn gesloten. [persoon A] heeft in totaal € 888.890 betaald voor de uitoefening van het optierecht. Voor het geval sprake is van een vordering op [persoon A] is verweerder van mening dat deze vordering gezien de vermogenspositie van [persoon A] wel volwaardig/invorderbaar is en daarom niet afgewaardeerd kan worden. Mochten de betalingen en de uitoefening van het optierecht wel toe te rekenen zijn aan eiseres, stelt verweerder zich op het subsidiaire standpunt dat geen sprake is van een lening maar van kapitaal. Eiseres kan haar deelneming in [bedrijf 2] B.V. dan niet afwaarderen. Verder is verweerder van mening dat de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd en dat er mitsdien geen sprake is van schending van het motiveringsbeginsel.

14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uitspraak op bezwaar voldoende heeft gemotiveerd. Verweerder is in de uitspraak op bezwaar voldoende op de bezwaren van eiseres ingegaan. Anders dan eiseres meent, is daarom geen sprake van een schending van het motiveringsbeginsel, als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

15. Ten aanzien van de inhoudelijke geschilpunten overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 8 Wet Vpb juncto artikel 3.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan de belastingplichtige op basis van goedkoopmansgebruik een vordering die niet invorderbaar is afwaarderen ten laste van haar winst. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de bewijslast dat eiseres in 2015 een vordering heeft op [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 2] bij eiseres ligt.

16. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres met al hetgeen zij heeft gesteld er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij in 2015 een vordering had op [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 2] . Van doorslaggevende betekenis acht de rechtbank in dit kader dat [persoon A] zowel de lening- als de optieovereenkomst in privé is aangegaan. De participatie van [persoon A] in onder meer [naam project] is in 2009 aangevangen met het verstrekken van een lening van € 500.000, waarna [persoon A] in 2011 in het verlengde daarvan de optieovereenkomst heeft gesloten. Alle betalingen en verrekeningen, zoals opgenomen in de bijlagen bij de optieovereenkomst en in onderling verband bezien, hangen naar het oordeel van de rechtbank met deze optieovereenkomst samen. Dat geldt volgens de rechtbank dus ook voor het bedrag van € 268.125, temeer omdat eiseres niet schriftelijk heeft onderbouwd dat het voor dit bedrag anders zou liggen. Derhalve moet worden geconcludeerd dat eiseres als gevolg van de participatie van [persoon A] in [bedrijf 2] B.V., geen vorderingen heeft verkregen op [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 2] . Dat [persoon A] via eiseres (en [bedrijf 1] ) zijn privéinvestering financierde, maakt dit oordeel niet anders.

17. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting erkend dat als de rechtbank het standpunt van verweerder volgt, inhoudende dat in dit geval sprake is van een of meerdere vorderingen van [persoon A] in privé op [bedrijf 2] B.V. dan wel [bedrijf 2] , de vorderingen dan geen onvolwaardige vorderingen zijn. Gelet op het oordeel van de rechtbank dat alle in geding zijnde betalingen aan [persoon A] in privé zijn toe te rekenen, behoort tot de vorderingpositie van eiseres een volwaardige vordering op [persoon A] vanwege de financiering van zijn privé-investering door eiseres (en [bedrijf 1] ). Op deze vordering kan, zoals partijen eenparig hebben verklaard, geen afwaardering worden genomen.

18. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

19. Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgrond tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking belastingrente ongegrond te worden verklaard.

20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.W. Monteiro, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en mr. J.J.J. Engel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.