Home

Rechtbank Gelderland, 13-04-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2057, AWB - 20 _ 5440

Rechtbank Gelderland, 13-04-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2057, AWB - 20 _ 5440

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
13 april 2021
Datum publicatie
29 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:2057
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5440

Inhoudsindicatie

Voorkoming dubbele belasting. Nederlandse belastingplichtige die onroerend goed heeft in Frankrijk. Eiser en zijn partner hebben de gezamenlijke rendementsgrondslag in box 3 verdeeld. Hun keuze werkt in dezelfde verhouding door voor de berekening van de aftrek en met name voor de vraag welk deel van het in Frankrijk gelegen onroerend goed aan eiser wordt toegerekend.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 20/5440

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Bij uitspraak op bezwaar van 10 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2019 ongegrond verklaard.

Op 15 oktober 2020 heeft eiser beroep bij de rechtbank ingesteld tegen die uitspraak op bezwaar.

Partijen hebben toestemming gegeven om een onderzoek ter zitting achterwege te laten, zodat uitspraak zal worden gedaan op grond van de gedingstukken. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten op 14 december 2020.

Overwegingen

1. Eiser woonde geheel 2019 in Nederland. Eiser en zijn echtgenote, tevens zijn fiscale partner, bezitten een onroerende zaak in Frankrijk.

2. Eiser en zijn echtgenote hebben in hun aangifte IB/PVV 2019 een gezamenlijke rendementsgrondslag van € 952.670 opgenomen bij het belastbare inkomen uit sparen en beleggen per waardepeildatum 1 januari 2019. Die rendementsgrondslag bestaat onder meer uit een onroerende zaak die gelegen is in Frankrijk met een waarde van € 150.000. Eiser en zijn echtgenote hebben van de rendementsgrondslag € 752.609 (79%) aan eiser toebedeeld en de rest aan zijn echtgenote.

3. Met dagtekening 6 juni 2020 heeft verweerder aan eiser de aanslag IB/PVV 2019 opgelegd naar een belastbaar inkomen in box 1 van € 53.019 en een belastbaar inkomen in box 3 van € 31.642. Verweerder heeft vervolgens een aftrek van € 1.495 verleend ter voorkoming van dubbele belasting vanwege de in Frankrijk gelegen onroerende zaak. Verweerder heeft deze aftrek berekend door de verschuldigde belasting in box 3 zonder aftrek elders belast ad € 9.492, te verminderen met de naar evenredigheid verschuldigde belasting over het aandeel van eiser in de in de Frankrijk gelegen onroerende zaak (€ 1.495). Volgens verweerder dient het aandeel van eiser in de onroerende zaak in Frankrijk, als onderdeel van de totale rendementsgrondslag, op dezelfde verhouding gesteld te worden als het aandeel van eiser in de gezamenlijke rendementsgrondslag (79%).

4. In geschil is of bij de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting de in Frankrijk gelegen onroerende zaak aan eiser moet worden toegerekend in eenzelfde verhouding als die waarvoor eiser en zijn echtgenote hebben gekozen voor de verdeling van de gezamenlijke rendementsgrondslag in box 3.

5. Eiser stelt dat voor de berekening van de aftrek de waarde van de onroerende zaak geheel in mindering moet worden gebracht op zijn aandeel in de rendementsgrondslag en niet slechts een deel daarvan. Immers mag bij de berekening van de belastingschuld, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen zodanig worden verdeeld worden over de partners dat de laagste belastingdruk ontstaat.

6. De rechtbank overweegt dat het heffingsrecht over het in Frankrijk gelegen onroerend goed toekomt aan Frankrijk. Dit volgt uit artikel 6, eerste lid, van het belastingverdrag, waarin is bepaald dat inkomsten uit onroerende goederen mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.

7. Het voorgaande betekent evenwel niet dat de onroerende zaak niet ook tot de heffingsgrondslag van de Nederlandse inkomstenbelasting kan behoren. In artikel 24, eerste lid, van het belastingverdrag is namelijk bepaald dat Nederland bevoegd is om in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen te begrijpen die volgens het belastingverdrag in Frankrijk mogen worden belast. Hieronder vallen dus in Frankrijk gelegen onroerende zaken. In deze bepaling staat geen voorbehoud dat deze niet zou gelden voor het geval Frankrijk geen gebruik maakt van haar heffingsbevoegdheid. In artikel 24, tweede lid, van het belastingverdrag is bepaald dat Nederland een vermindering geeft van de belasting die mede is gebaseerd op het eerste lid. Die vermindering moet evenredig zijn aan, kort gezegd, de waarde van de onroerende zaak in verhouding tot de totale grondslag.

8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor de berekening van de aftrek terecht is uitgegaan van een aan eiser toe te rekenen deel van de waarde van de onroerende zaak van € 118.509, zijnde 79% van de totale waarde van de onroerende zaak. De waarde van de onroerende zaak is immers de waarde van de onroerende zaak zoals die is begrepen in het aandeel van eiser in de gezamenlijke rendementsgrondslag. Met het begrip grondslag wordt namelijk de grondslag van de afzonderlijke belastingplichtige bedoeld en niet de gezamenlijke grondslag. Eiser en zijn echtgenote hebben de keuze gemaakt om de gezamenlijke rendementsgrondslag te verdelen en die keuze brengt automatisch mee dat ook de waarde van de in Frankrijk gelegen onroerende zaak in diezelfde verhouding onderdeel uitmaakt van hun afzonderlijke rendementsgrondslag. Dit volgt uit het systeem van de heffing in box 3.

9. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een schending van het in artikel 2.17, tweede lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 opgenomen keuzerecht op grond waarvan fiscale partners de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen mogen verdelen tot de aanslag onherroepelijk is geworden.

Dat keuzerecht heeft namelijk betrekking op de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen en niet op de afzonderlijke vermogensbestanddelen die deel uitmaken van die grondslag. Totdat de aanslag onherroepelijk is geworden, staat het eiser en zijn echtgenote vrij om de gezamenlijke grondslag zo te verdelen dat de meest gunstige belastingdruk ontstaat. Dat de verdeling in eenzelfde verhouding doorwerkt naar de aftrek wegens ‘elders belast’ is daarbij een gegeven waarbij eiser en zijn echtgenote bij het maken van hun keuze, en het berekenen van de meest gunstige verdeling, rekening kunnen houden.

10. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.

11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.