Home

Rechtbank Gelderland, 17-05-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2461, AWB - 19 _ 7095 tm 19_7099 en 19/7107

Rechtbank Gelderland, 17-05-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2461, AWB - 19 _ 7095 tm 19_7099 en 19/7107

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
17 mei 2021
Datum publicatie
9 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:2461
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7095 tm 19_7099 en 19/7107

Inhoudsindicatie

Artikel 3.90 Wet IB 2001. Eiser heeft een eenmanszaak in de administratieve dienstverlening. Gedurende zes jaren onttrekt hij ruim € 1.300.000 onrechtmatig aan zijn opdrachtgevers. Deze bedragen kunnen bij eiser worden belast als ROW en niet als winst uit onderneming, omdat de hiermee gepaard gaande handelingen puur vanuit een privéoogmerk zijn verricht en niets van doen hebben met het ondernemerschap van eiser. Vanwege het ontbreken van een terugbetalingsverplichting in de betreffende jaren kan eiser geen voorziening vormen.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 19/7095, AWB 19/7096, AWB 19/7097, AWB 19/7098,
AWB 19/7099 en AWB 19/7107

in de zaken tussen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 127.150 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 563. Tevens is bij beschikking € 10.229 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 171.421 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.584. Tevens is bij beschikking € 13.384 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 179.851 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.353. Tevens is bij beschikking € 10.656 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een tweede navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 245.191 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.353. Tevens is bij beschikking € 5.360 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 167.679 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.749. Tevens is bij beschikking € 7.602 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een tweede navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 262.706 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.749. Tevens is bij beschikking € 5.863 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 209.929 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.421. Tevens is bij beschikking € 6.011 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een tweede navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 265.667 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.421. Tevens is bij beschikking € 2.279 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een ambtshalve aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 546.861 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.139. Tevens is bij beschikkingen een verzuimboete van € 369 opgelegd en € 11.170 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op de bezwaren van 31 oktober 2019 de navorderingsaanslagen en beschikkingen belastingrente voor de jaren 2012 tot en met 2016 gehandhaafd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2019 het bezwaar tegen de aanslag voor het jaar 2017 niet-ontvankelijk verklaard. In dezelfde beslissing heeft verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning ambtshalve verminderd naar
€ 538.688.

Eiser heeft daartegen bij brieven van 10 december 2019, ontvangen door de rechtbank op
11 december 2019, beroep ingesteld.

Verweerder heeft op 6 februari 2020 respectievelijk 16 maart 2020 de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend, welke stukken zijn doorgestuurd naar eiser.

Partijen hebben verzocht het beroep tegen de ambtshalve vermindering van de aanslag voor het jaar 2017 aan te merken als een rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2021.

Eiser is verschenen door middel van videobellen. Eisers gemachtigde is met bericht niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [persoon 1] en [persoon 2] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft een eenmanszaak met de handelsnaam ‘ [naam eenmanszaak] ’. De activiteiten van de eenmanszaak houden in hoofdzaak in het verzorgen van de administratie en boekhouding bij [B.V. 1] , [B.V. 2] en [B.V. 3] (de opdrachtgevers).

2. Met dagtekening 23 januari 2015 is aan eiser, overeenkomstig de aangifte, een definitieve aanslag IB/PVV 2012 opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 27.150 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 563.

3. Met dagtekening 14 oktober 2015 is aan eiser, overeenkomstig de aangifte, een definitieve aanslag IB/PVV 2013 opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 21.421 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 1.584.

4. Met dagtekening 14 mei 2016 is aan eiser een ambtshalve aanslag IB/PVV 2014 opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 135.000 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 22.433.

5. Met dagtekening 5 april 2017 is aan eiser een ambtshalve aanslag IB/PVV 2015 opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 75.000 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 19.673.

6. Met dagtekening 24 januari 2018 is aan eiser een ambtshalve aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 75.000 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 17.673.

7. Bij brieven van 2 juli 2018 en 17 september 2018 heeft verweerder aan eiser een boekenonderzoek naar onder meer naar de aangiften omzetbelasting over de periode
1 januari 2017 tot en met 31 mei 2018 en de aangiften IB/PVV 2012 tot en met 2016 aangekondigd.

8. Volgens rapporten van forensisch accountant [naam forensisch accountant] van [B.V. 4]
(dagtekening 20 november 2018) heeft eiser vanaf 2012 in totaal € 828.008 onrechtmatig onttrokken uit [B.V. 1] en in totaal € 537.511 onrechtmatig onttrokken uit [B.V. 2] .

9. Bij brief van 11 oktober 2018 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij, naar aanleiding van een onderzoek bij de opdrachtgevers, een navorderingsaanslag IB/PVV 2012 gaat opleggen.

10. Met dagtekening 24 oktober 2018 is aan eiser de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 opgelegd.

11. De ontvanger heeft op 24 oktober 2018 beslag gelegd op de woning van eiser. Deze woning is in de zomer van 2019 verkocht. De verkoopopbrengst van € 225.000 is afgeboekt van de belastingschuld van eiser.

12. Bij brief van 22 november 2018 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij, naar aanleiding van een onderzoek bij de opdrachtgevers, navorderingsaanslagen IB/PVV en navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2013 tot en met 2016 gaat opleggen.

13. Met dagtekening 22 november 2018 zijn aan eiser navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2016 opgelegd.

14. Bij brief van 3 december 2018, door verweerder ontvangen op 5 december 2018, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2012.

15.
Eiser heeft in een Excel bestand van 17 december 2018 aan verweerder aangegeven welke geldbedragen hij bij de opdrachtgevers heeft onttrokken, te weten:

Jaar

Onttrekking

2012

€ 63.608

2013

€ 125.107

2014

€ 199.179

2015

€ 219.176

2016

€ 230.674

2017

€ 538.688

€ 1.376.432

af: zakelijke uitgaven 2016-2017

€ 45.954

Netto

€ 1.330.477

16. Eiser heeft in het jaar 2018 in totaal € 47.000 aan [B.V. 1] en € 16.000 aan [B.V. 2] betaald.

17. Bij brieven van 2 januari 2019, door verweerder ontvangen op 3 januari 2019, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2016 (dagtekeningen 22 november 2018).

18. Bij brief van 11 maart 2019 aan de ontvanger heeft eiser onder meer geschreven:

“(…)Ad 7. Zicht op invulling schuld aan gedupeerde vennootschappen.Opgemerkt kan worden dat ondanks de handelingen in het verleden, de onderlinge verhouding tussen [naam eiser] en de gedupeerden inmiddels relatief goed kan worden genoemd. Dit kan mede worden toegeschreven aan de inspanningen die [naam eiser] na de bekendwording heeft gepleegd in het kader van het in kaart brengen van de ontstane situatie en het reconstrueren van de gebeurtenissen in betreffende periode. Neemt niet weg dat er een schuld is ontstaan van circa € 1.300.000. het is nagenoeg onmogelijk een dergelijk bedrag terug te betalen. Daar komt bij dat de Belastingdienst voorrang heeft op eventuele opbrengsten. Dit maakt het vinden van een reële oplossing voor de schulden aan benadeelde partijen al met al erg ingewikkeld. Daar komt bij dat eventuele terugbetalingen aan benadeelde partijen in beginsel aftrekbaar zijn van het belastbaar inkomen. Feitelijk zou [naam eiser] in dat kader meer gebaat zijn bij terugbetaling aan de BV’s dan aan de Belastingdienst. Als de Belastingdienst geheel voorrang krijgt in de betalingen door [naam eiser] is er sprake van een stuk ‘voorfinanciering’. (…)”

Beslissing