Home

Rechtbank Gelderland, 08-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2829, AWB - 20 _ 6291

Rechtbank Gelderland, 08-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2829, AWB - 20 _ 6291

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
8 juni 2021
Datum publicatie
25 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:2829
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6291

Inhoudsindicatie

Artikel 1a SW. Partnervrijstelling erfbelasting.

Eiser woont sinds 1969 met zijn zuster en haar echtgenoot op hetzelfde adres. De echtgenoot overlijdt in 2017, de zuster in 2019. Er is geen samenlevingscontract. Voldoet eiser aan de voorwaarde dat hij ten minste vijf jaren onafgebroken met zijn zuster op hetzelfde adres stond ingeschreven?

Omdat het pas na het overlijden van de echtgenoot mogelijk was voor eiser om met zijn zuster een notarieel samenlevingscontract te sluiten, kan ook niet eerder dan vanaf dat moment de periode van vijf jaren een aanvang nemen. De periode tot het overlijden van de echtgenoot telt niet mee.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 20/6291

in de zaak tussen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een aanslag erfbelasting opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 oktober 2020 de aanslag gehandhaafd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021.

De gemachtigde is namens eiser verschenen. Namens verweerder zijn [persoon 1] en [persoon 2] verschenen.

Eiser heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Overwegingen

1. Op [datum] is mevrouw [naam erflaatster] (erflaatster) overleden. Zij was de zuster van eiser. Eiser is haar enige erfgenaam.

2. Vanaf 21 mei 1969 hebben eiser, erflaatster en de echtgenoot van erflaatster, de heer [naam echtgenoot] ( [echtgenoot] ), in de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres ingeschreven gestaan. Het huwelijk tussen erflaatster en [echtgenoot] is ontbonden door het overlijden van [echtgenoot] op [datum] .

3. Erflaatster en eiser zijn na het overlijden van [echtgenoot] met elkaar blijven samenwonen. Zij hebben geen notarieel samenlevingscontract met elkaar gesloten.

4. In de aangifte erfbelasting is de relatie van eiser met erflaatster als “samenwoner zonder notariële akte” vermeld. In deze aangifte is aanspraak gemaakt op de partnervrijstelling.

5. Met dagtekening 10 december 2019 heeft verweerder aan eiser de aanslag erfbelasting opgelegd. Verweerder heeft bij de berekening van de aanslag de partnervrijstelling geweigerd en heeft de algemene vrijstelling van € 2.173 toegepast.

6. In geschil is of eiser kwalificeert als partner van erflaatster op grond van artikel 1a van de Successiewet 1956 (SW). Daarbij is specifiek in geschil of het ontbreken van een notarieel samenlevingscontract in de weg staat aan het toepassen van de partnervrijstelling in het licht van artikel 1a, derde lid, SW, aangezien daarin is bepaald dat die voorwaarde niet geldt (voor zover hier van belang) voor personen die tot het tijdstip van het overlijden gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen. Niet in geschil is dat na het overlijden van [echtgenoot] aan de overige voorwaarden van artikel 1a, eerste lid, SW is voldaan.

7. Het geschil vloeit voort uit een interpretatieverschil van artikel 1a SW. Verweerder wijst erop dat slechts met één persoon partnerschap kan bestaan en dat er geen sprake is van een partner als met meer personen aan de voorwaarden wordt voldaan. Eiser wijst erop dat artikel 1a letter e SW alleen terugslaat op de letters a tot en met d van het eerste lid van dat artikel. Het partnerschap tussen hem en zijn zuster volgt echter uit het derde lid. Eiser kon bovendien met [echtgenoot] geen samenlevingscontract sluiten, omdat die gehuwd was met zijn zuster. Daarmee kom je aan deze bepaling niet toe, aldus eiser. Na het overlijden van [echtgenoot] stond niets in de weg aan partnerschap tussen eiser en erflaatster. Zij stonden toen aanzienlijk langer dan vijf jaren op hetzelfde adres ingeschreven.

8. Tussen partijen is niet in geschil dat erflaatster gedurende haar huwelijk uitsluitend partner van haar echtgenoot was. Dit partnerschap volgt uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De SW wijkt alleen voor ongehuwden af van de hoofdregels van de AWR.

9. Uit de wettekst volgt dat een persoon op enig moment slechts één partner kan hebben.1 Dit volgt ook uit de parlementaire behandeling:

“In het nieuwe uniforme basispartnerbegrip kan iedereen maar één partner hebben en is geen plaats meer voor de zogenoemde meerrelaties. De faciliteit voor meerrelaties is destijds ingevoerd in een tijdperk waarin de Successiewet 1956 vooropliep met het voor de fiscaliteit rekening houden met voor die tijd moderne samenlevingsvormen. Het was een tijdperk waarin geëxperimenteerd werd met verschillende, buitenhuwelijkse samenlevingsvormen, waaronder de zogeheten commune. De vrijstelling voor meerrelaties kon ook in die situaties van toepassing zijn, evenals in de voornamelijk in de agrarische sfeer voorkomende situaties waarin broers en zusters gezamenlijk in de ouderlijke woning waren blijven wonen. Thans wordt voor de schenk- en erfbelasting voor de partnergrip teruggekeerd naar de tweerelaties: het huwelijk, de geregistreerde partners en de samenwoners met vergelijkbare onderlinge verplichtingen. Deze begrenzing geldt als gevolg van de uniformering van het basispartnerbegrip in de Algemene wet inzake rijksbelastingen voor alle relevante wetten. De eenheid die de uniformering van het partnerbegrip teweeg brengt, acht ik van groot belang. Voorts zie ik geen aanleiding een uitzondering te creëren voor broers en zusters die in de ouderlijke woning zijn blijven wonen. Het onderscheid ten opzichte van andere broers en zusters is niet zodanig dat dit een rechtvaardiging oplevert voor een bijzondere, ongelijke behandeling.”2

10. Tussen partijen is niet geschil dat erflaatster en eiser na het overlijden van [echtgenoot] voldeden aan de voorwaarden voor partnerschap, behoudens het ontbreken van een notarieel samenlevingscontract, dat zij vanaf dat moment beiden niet met iemand anders aan die voorwaarden voldeden en dat zij feitelijk al langer dan vijf jaar op hetzelfde adres stonden ingeschreven. De vraag is of de periode vóór het overlijden van [echtgenoot] kan meetellen voor de vraag of aan de vijfjaarstermijn van artikel 1a, derde lid, SW is voldaan.

11. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiser niet. Om als ongehuwden als partners voor de erfbelasting te worden aangemerkt, gelden de voorwaarden van artikel 1a, eerste lid, SW. Er is geen andere weg waarlangs ongehuwd samenwonenden voor de erfbelasting als partners kunnen worden aangemerkt. Een van de gestelde voorwaarden is het hebben van een notarieel samenlevingscontract. Een andere voorwaarde is dat niet met een ander aan de voorwaarden wordt voldaan. Naar de letterlijke tekst is weliswaar niet de situatie geregeld dat iemand samenwoont met een echtgenoot en een niet-echtgenoot, omdat het artikellid gaat over ongehuwden en alleen wordt beschreven dat niet met een ander aan de voorwaarden van de letters a tot en met d mag zijn voldaan, maar dat brengt nog niet mee dat is bedoeld dat een ongehuwde de partner kan zijn van iemand die met een ander is gehuwd. Van belang daarbij is dat een gehuwde niet met een ongehuwde een notarieel samenlevingscontract kan sluiten. Met een gehuwde kan dus (inderdaad) niet een partnerschap op grond van artikel 1a, eerste lid, SW ontstaan. Dat doet er niet aan af dat voor het (op enig moment) kunnen ontstaan van een partnerschap tussen eiser en erflaatster wel aan de daar gestelde voorwaarden moet worden voldaan.

12. Het ontbreken van een notarieel samenlevingscontract wordt niet tegengeworpen als de samenwonenden tot het tijdstip van overlijden ten minste vijf jaren onafgebroken op hetzelfde adres hebben staan ingeschreven. Omdat het pas na het overlijden van [echtgenoot] mogelijk was voor eiser om met erflaatster een notarieel samenlevingscontract te sluiten, kan ook niet eerder dan vanaf dat moment de periode van vijf jaren een aanvang nemen. Eerder wordt immers niet aan toepassing van (enig deel van) artikel 1a SW toegekomen in de verhouding tussen eiser en erflaatster. Hieruit volgt dat erflaatster en eiser pas vijf jaar ná het overlijden van [echtgenoot] konden voldoen aan deze voorwaarde. De periode waarin erflaatster gehuwd was telt hierbij dus niet mee en kan naar zijn aard geen effect hebben op het ontstaan van partnerschap met eiser. Nu er na het overlijden van [echtgenoot] niet is voldaan aan de vijfjaarstermijn, kwalificeert eiser niet als partner van erflaatster voor de erfbelasting en heeft hij geen recht op de partnervrijstelling.

12. Eiser stelt dat hij erg lang heeft moeten wachten op de uitspraak op bezwaar en heeft subsidiair een verzoek gedaan op grond van artikel 4:20b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat indien niet tijdig op een aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege is gegeven. Dat artikel is evenwel niet van toepassing, omdat er geen wettelijk voorschrift is dat paragraaf 4.1.3.3. van de Awb van toepassing verklaart.3

14. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. van Schelven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.