Home

Rechtbank Gelderland, 11-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2925, AWB - 20 _ 6776

Rechtbank Gelderland, 11-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2925, AWB - 20 _ 6776

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
11 juni 2021
Datum publicatie
12 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:2925
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6776

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting, aftrek studiekosten. Vanwege het ontbreken van enige belastingplicht voor de inkomstenbelasting in Nederland, is de aftrek van studiekosten uitgesloten. Dat eiser verplicht was om deze studiekosten voorafgaand aan zijn komst naar Nederland te betalen voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning met als doel het volgen van een studie, doet daar niet aan af. Op grond van artikel 6.40, aanhef en onder a, van de Wet IB is het moment van betaling van de scholingskosten namelijk maatgevend voor de vraag of deze kosten als persoonsgebonden aftrekposten aftrekbaar zijn. In dit geval zijn de studiekosten opgekomen en betaald voor het ontstaan van de binnenlandse belastingplicht van eiser. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 20/6776

in de zaak tussen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft het verzoek van eiser tot ambtshalve vermindering van de aanslag (aanslagnummer: [aanslagnummer] ) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 afgewezen.

Tegen de afwijzende beschikking heeft eiser bezwaar gemaakt, dat verweerder bij uitspraak op bezwaar van 16 november 2020 ongegrond heeft verklaard.

Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021. Namens verweerder is [persoon 1] verschenen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren in India en heeft de Indiase nationaliteit.

2. Vanuit India heeft eiser zich voor het collegejaar 2015-2016 ingeschreven bij de [naam universiteit] ( [universiteit] ) voor het volgen van de twee jaar durende master Aerospace Engineering.

3. Een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning met als doel het volgen van een studie, was dat eiser voorafgaand aan zijn komst naar Nederland het verschuldigde collegegeld en een bedrag voor levensonderhoud betaald moest hebben aan de [universiteit] .

4. Op 1 juni 2015 is, vanuit India door [persoon 2] , € 23.760 overgemaakt aan de [universiteit] . Van dit bedrag is € 13.560 bestemd voor het collegegeld van eiser voor het collegejaar 2015-2016.

5. Eiser is sinds 19 augustus 2015 ingeschreven in de Basisregistratie Personen op een adres in Nederland.

6. De gemachtigde van eiser heeft op 15 juli 2019 aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 gedaan. In deze aangifte zijn scholingskosten van € 13.310 (na aftrek van de drempel van € 250) opgenomen.

7. Verweerder heeft met dagtekening 27 september 2019 de aanslag IB/PVV 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 0.

8. Eiser heeft op 18 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.

9. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 augustus 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar is daarnaast behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek is afgewezen.

10. Tegen de afwijzende beschikking heeft eiser bezwaar gemaakt, dat verweerder bij uitspraak op bezwaar van 16 november 2020 heeft afgewezen.

11. In geschil is of eiser recht heeft op aftrek van scholingskosten voor het jaar 2015.

12. Niet in geschil is dat de scholingskosten (na aftrek van de drempel) € 13.310 bedragen, dat dit bedrag op 1 juni 2015 vanuit India naar Nederland is overgemaakt en dat het is overgemaakt door [persoon 2] .

13. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet IB 2001 zijn belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting de natuurlijke personen die in Nederland wonen (binnenlandse belastingplichtigen) of niet in Nederland wonen maar Nederlands inkomen genieten (buitenlandse belastingplichtigen).

14. Op grond van artikel 6.1, eerste en tweede lid en onder f, in samenhang met artikel 6.27, eerste lid, van de Wet IB 2001 zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven voor het volgen van een opleiding of studie als persoonsgebonden aftrekpost aftrekbaar als die uitgaven zijn gedaan met als doel inkomen uit werk en woning te verwerven.

15. Op grond van artikel 6.40, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001 komen uitgaven ter zake van persoonsgebonden aftrekposten voor aftrek in aanmerking op het tijdstip waarop zij zijn betaald.

16. Eiser stelt dat de scholingskosten aftrekbaar zijn. Eiser was immers wettelijk verplicht deze kosten (net als de kosten van levensonderhoud) voorafgaand aan zijn komst naar Nederland te voldoen om toestemming te krijgen om aan de [universiteit] te mogen studeren. Deze kosten hebben bovendien betrekking op het studiejaar 2015-2016.

17. Volgens verweerder bestaat geen recht op aftrek van de scholingskosten, omdat eiser op het moment van betaling daarvan geen binnenlands belastingplichtige was aangezien hij toen niet in Nederland woonde. Eiser zal zich voor een eventuele aftrek moeten richten tot het land waar hij destijds woonde.

18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen recht op aftrek van de scholingsuitgaven voor het jaar 2015. Zoals volgt uit artikel 6.40, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001, is het moment van betaling van de scholingskosten maatgevend voor de vraag of deze kosten als persoonsgebonden aftrekposten aftrekbaar zijn. De door eiser opgevoerde scholingskosten zijn opgekomen én betaald voordat eiser binnenlands belastingplichtige werd voor de inkomstenbelasting. Eiser heeft geen recht op persoonsgebonden aftrek voor scholingskosten aangezien deze zijn opgekomen in een periode waarin hij buitenlands belastingplichtige was. Het feit dat eiser deze kosten voorafgaand aan zijn komst naar Nederland moest betalen, is geen reden om voor die kosten een ander tijdstip in aanmerking te nemen, omdat eiser toen nog was onderworpen aan een buitenlands belastingstelsel. Daar komt bij dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de scholingskosten op hem hebben gedrukt in 2015, aangezien het collegegeld niet door eiser is overgemaakt maar door [persoon 2] .

19. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.M. Coolen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

De rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.