Home

Rechtbank Gelderland, 16-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:3015, AWB - 20 _ 1229 en 20_1230

Rechtbank Gelderland, 16-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:3015, AWB - 20 _ 1229 en 20_1230

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
16 juni 2021
Datum publicatie
12 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:3015
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1229 en 20_1230

Inhoudsindicatie

Herziene aangifte IB/PVV, identiek aan eerdere aangifte maar afwijkend van aanslag, aangemerkt als bezwaarschrift.

Voor zover het beleid van de Belastingdienst als uitgangspunt hanteert dat alleen een van een eerdere aangifte afwijkende herziene aangifte als bezwaarschrift wordt beschouwd, moet van het beleid worden afgeweken, omdat dit gelet op de strekking van het beleid en de wettelijke regeling onevenredig nadelig zou zijn voor eiseres.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 20/1229, AWB 20/1230

in de zaken tussen

en

Procesverloop

Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2015 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekering (IB/PVV) niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2016 opgelegde aanslag IB/PVV ongegrond verklaard.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldverbinding plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiseres heeft daaraan deelgenomen. Namens verweerder hebben deelgenomen [persoon 1] en [persoon 2] .

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [datum] en (onder huwelijkse voorwaarden) gehuwd met de heer [naam echtgenoot] (de echtgenoot).

2. Eiseres is chronisch ziek. Zij heeft verschillende aandoeningen waaronder PTSS en fibromyalgie en is daarnaast aan een rolstoel gebonden. In haar aangifte IB/PVV 2015 en 2016 heeft eiseres uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.

3. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 21 september 2018 een definitieve aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 1] ) IB/PVV opgelegd voor het jaar 2015. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de uitgaven voor specifieke zorgkosten niet geaccepteerd. Het te betalen bedrag bedraagt € 7.732 inclusief € 661 aan belastingrente.

4. Op 30 september 2018 heeft eiseres opnieuw haar aangifte IB/PVV 2015 ingediend.

5. Bij brief van 3 december 2018 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2015.

6. Met dagtekening 1 maart 2019 is aan eiseres voor het jaar 2016 een definitieve aanslag IB/PVV (aanslagnummer [aanslagnummer 2] ) opgelegd. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven niet geaccepteerd. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 36.828. Tevens is bij beschikking € 39 aan belastingrente in rekening gebracht.

7. Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de aanslag IB/PVV 2015 niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar als een verzoek om ambtshalve vermindering in behandeling genomen en het verzoek afgewezen.

8. In geschil is allereerst de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015. Verder is in geschil of de aanslagen 2015 en 2016 naar het juiste bedrag zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of verweerder de persoonsgebonden aftrek wegens diverse uitgaven voor onder andere extra gezinshulp, een stoel en kraan terecht niet in aanmerking heeft genomen als uitgaven voor specifieke zorgkosten.

Ontvankelijkheid 2015

9. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015 is volgens verweerder per brief gedateerd 3 december 2018 (bezwaarschrift) binnengekomen en daarmee te laat, te weten buiten de zes weken termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor deze late indiening heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Het bezwaar is daarmee niet-ontvankelijk, aldus verweerder.

10. Eiseres heeft daartegen ingebracht dat zij (los van de brief van 3 december 2018, welke verweerder heeft aangemerkt als bezwaarschrift) met haar aangifte 2015 van

30 september 2018 (tweede aangifte) tijdig bezwaar heeft gemaakt. Zij is daarom ontvankelijk in haar bezwaar, aldus eiseres.

11. Niet in geschil is dat de tweede aangifte 2015 identiek is aan de eerder ingediende aangifte 2015, dat daarin geen opmerkingen zijn gemaakt en dat de tweede aangifte binnen zes weken na dagtekening van de definitieve aanslag 2015 is ingediend.

12. Uit de stellingen van verweerder begrijpt de rechtbank dat het beleid van de Belastingdienst is dat een na de aanslagregeling ingediende aangifte (een herziene aangifte) als een bezwaar tegen de aanslag wordt beschouwd. Verweerder hanteert hierbij het uitgangspunt dat de herziene aangifte alleen als een bezwaar in behandeling wordt genomen indien de herziene aangifte afwijkt van de eerder ingediende aangifte(n).

13. De rechtbank overweegt als volgt. In dit geval is de aanslag het besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Daarom is een vergelijking van de herziene aangifte met de eerder ingediende aangifte(n) niet aan de orde. Indien, zoals hier het geval is, de aanslag afwijkt van de aangifte, geeft eiseres met het indienen van een herziene aangifte die identiek is aan de vóór de aanslag ingediende aangifte, te kennen dat zij het niet eens is met de aanslag en dat deze dient te worden vastgesteld overeenkomstig de eerder ingediende aangifte. De door eiseres ingediende herziene aangifte, die afwijkt van de aanslag, is binnen zes weken na dagtekening van de aanslag ingediend. Hiermee heeft eiseres tijdig te kennen gegeven dat en waarom zij het niet eens is met de aanslag. Nu het beleid van de Belastingdienst is om een ingediende herziene aangifte als een bezwaarschrift te beschouwen, is geen sprake van enig verzuim. Voor zover dit beleid als uitgangspunt hanteert dat alleen een van een eerdere aangifte afwijkende herziene aangifte als bezwaarschrift wordt beschouwd, moet van het beleid worden afgeweken, omdat dit gelet op de strekking van het beleid en de wettelijke regeling omtrent het indienen van bezwaar onevenredig nadelig zou zijn voor eiseres. Daarnaast moet worden vastgesteld dat, voor zover de wijze van indiening van het bezwaar door eiseres niet in overeenstemming zou zijn met de wettelijke vereisten, verweerder eiseres de mogelijkheid diende te verlenen om dit verzuim te herstellen. Verweerder heeft dit echter niet gedaan. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015 is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Op verzoek van partijen zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien.

14. Tijdens de zitting heeft eiseres de beroepsgrond over de ontvankelijk van het bezwaar tegen 2016 ingetrokken en deze behoeft daarom geen behandeling meer.

Specifieke zorgkosten

15. De op de belastingplichtige drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten worden aangemerkt als persoonsgebonden aftrek.1 Uitgaven voor specifieke zorgkosten worden in aanmerking genomen indien de uitgaven zijn gedaan voor de belastingplichtige en/of de partner2. Onder uitgaven voor specifieke zorgkosten vallen volgens artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:

a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;

b. vervoer;

c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;

d. andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt;

e. extra gezinshulp;

f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;

g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.

Op grond van artikel 6.17, tweede lid, van de Wet IB 2001 wordt als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, in ieder geval niet aangemerkt:

1°.brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;

2°.scootmobielen;

3°.rolstoelen;

4°.aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan.

16. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, die aanspraak maakt op persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten, de bewijslast rust aannemelijk te maken dat zij aan de voorwaarden voor aftrek voldoet.

Extra gezinshulp (2015)

17. Eiseres heeft met haar echtgenoot een zorgovereenkomst gesloten. In verband met de door hem verleende zorg heeft de echtgenoot in 2015 een nota opgemaakt. Eiseres wenst de gemaakte kosten op te voeren. Verder heeft eiseres aangevoerd dat ze meer zorg heeft gehad dan de 14 uur zorgindicatie die aan haar waren toegekend.

18. De rechtbank acht niet aannemelijk dat sprake is van extra uitgaven voor extra gezinshulp. Eiseres heeft dit niet onderbouwd, anders dan te verwijzen naar een Omaha-rapport en een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden3. Het Omaha-rapport waarin 26,5 uur hulpbehoefte is toegekend dateert van september 2016 en ziet daarmee niet op belastingjaar 2015. Uit de uitspraak, die ziet op de belastingjaren 2013 en 2014, kan worden afgeleid dat voor eiseres vanaf 2015 14 uur per week hulp door CIZ is geïndiceerd en dat deze uren in de loop van 2015 en/of 2016 zijn uitgebreid tot 24,5 per week, maar eiseres heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat zij in 2015 meer zorg nodig had dan de uren die waren geïndiceerd, zodat niet gezegd kan worden dat uitgaven vanwege ziekte of invaliditeit zijn gedaan. Uit de stukken is verder niet gebleken dat de nota aan haar echtgenoot is voldaan. De echtgenoot heeft de vermeende betaling niet als inkomen aangegeven. Verder heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij deze jaren ook recht had op een persoonsgebonden budget (PGB). Niet valt uit te sluiten dat het PGB (deels) is ontvangen voor inkoop van extra hulp, in welk geval de uitgaven voor de inkoop van extra hulp niet op eiseres drukken.

Hulpmiddel (sta-op stoel) (2016)

19. Eiseres heeft in aftrek genomen de kosten voor een fauteuil (zogenaamde sta-op stoel) met handbediening.

20. Tot de stukken van het dossier behoort een factuur van Prominent uit 2016. Hieruit blijkt dat het om een vaste fauteuil gaat met handbediening. Gelet op de voorwaarden van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001, kwalificeert deze fauteuil niet als hulpmiddel dat van zodanige aard is dat het alleen door zieke of invalide personen wordt gebruikt. Deze uitgave komt derhalve niet voor aftrek in aanmerking. Dat aan de stoel speciaal ten behoeve van eiseres aanpassingen zijn gedaan die wel voor vergoeding in aanmerking zouden komen, is niet uit de nota of anderszins gebleken. De kosten komen daarom niet voor aftrek in aanmerking.

Kosten kraan (2016)

21. Ook de uitgave in verband met een factuur uit 2016 met betrekking tot een kraan komt niet voor aftrek in aanmerking.

22. Op grond van artikel 6.17, tweede lid, van de Wet IB 2001 wordt als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, in ieder geval niet aangemerkt – voor zover van belang – 4° aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan.

Overige zorgkosten

23. Ook voor de overige door eiseres in aftrek genomen specifieke zorgkosten komt eiseres niet in aanmerking. Eiseres heeft zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase geen stukken overgelegd waarmee deze kosten worden onderbouwd en daarmee niet aan haar bewijslast voldaan.

24. Gelet op voorgaande is het beroep 20/1229 gegrond, voor zover het ziet op de ontvankelijkheid. Voor het overige zijn de beroepen ongegrond. De beroepen worden geacht ook te zijn gericht tegen de vastgestelde belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de belastingrente zodat de beroepen daartegen ook ongegrond zijn.

25. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

26. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep 20/ 1230 ongegrond;

- verklaart het beroep 20/1229 (2015) gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat het bezwaar ongegrond is en dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Y. Gramsbergen, rechter, in tegenwoordigheid van

M.I.M. Geraerts, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.