Home

Rechtbank Gelderland, 28-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:3254, AWB - 19 _ 6644

Rechtbank Gelderland, 28-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:3254, AWB - 19 _ 6644

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
28 juni 2021
Datum publicatie
23 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:3254
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6644

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Navordering. Kwade trouw. Bij eerder boekenonderzoek is gebleken dat eiseres veel auto’s op naam heeft staan. Deze zijn destijds geactiveerd op de ondernemingsbalans. Bij verkoop van die auto’s is ten onrechte geen verkoopopbrengst aangegeven. De vereiste aangifte is niet gedaan. Vorming kostenegalisatiereserve wegens herstelwerkzaamheden na schade niet mogelijk.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 19/6644, AWB 19/6660, AWB 19/6662 en AWB 19/6664

in de zaken tussen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft ten aanzien van eiseres de volgende beschikkingen inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) vastgesteld:

-

voor het jaar 2015 een beschikking (aanslagnummer [aanslagnummer 1] ), waarbij het te verrekenen ondernemingsverlies is vastgesteld op € 49.887;

-

voor het jaar 2016 een beschikking (aanslagnummer [aanslagnummer 2] ), waarbij het te verrekenen ondernemingsverlies is vastgesteld op € 9.996.

Verweerder heeft aan eiseres de volgende navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd:

-

voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 3] ), berekend op basis van een bijdrage-inkomen van € 20.584. Tevens is bij beschikking € 105 aan belastingrente in rekening gebracht.

-

voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 4] ), berekend op basis van een bijdrage-inkomen van € 39.891. Tevens is bij beschikking € 143 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 10 oktober 2019 (jaar 2016) en van 19 februari 2020 (jaar 2015) de beschikkingen en de navorderingsaanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 19 november 2019, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. Tegen de uitspraak op bezwaar van 19 februari 2020 heeft eiseres met dagtekening 19 maart 2020 nogmaals beroep ingesteld bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Daar is het beroepschrift binnengekomen op 30 maart 2020. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft dat beroep doorgestuurd aan deze rechtbank met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021. Namens eiseres is haar echtgenoot, [naam echtgenoot 1] (hierna: de echtgenoot), verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en [persoon A] . Namens verweerder zijn [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] verschenen.

De beroepen zijn gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met het beroep van eiseres in de zaak 19/7130 en het beroep van de echtgenoot in de zaak 19/7129.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres drijft in de vorm van een eenmanszaak een onderneming onder de naam [naam eenmanszaak] . De activiteiten van de onderneming betreffen met name de verhuur van (klassieke) auto’s en de verhuur van rekwisieten, onder meer voor de filmindustrie. Deze verhuuractiviteiten zijn in 2013 geëindigd.

2. Eiseres is eigenaar van diverse auto’s, die tot haar ondernemingsvermogen behoren. De auto’s zijn geactiveerd op de ondernemingsbalans.

3. In 2013/2014 is een boekenonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangifte IB/PVV 2011. In het daarop betrekking hebbende controlerapport is vermeld dat op de eindbalans van 2011 achttien vervoermiddelen waren geactiveerd. Bij de controle bleek dat er 89 vervoermiddelen op naam van eiseres stonden. Dat is destijds (onder meer) gecorrigeerd. 75 ontbrekende vervoermiddelen zijn alsnog geactiveerd tegen een waarde van € 50 per stuk.

4. In 2017/2018 is wederom een boekenonderzoek uitgevoerd bij eiseres. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften IB/PVV van de jaren 2015 en 2016. In het rapport boekenonderzoek van 20 december 2018 is onder meer het volgende opgenomen:

“In de jaarstukken over de jaren 2015 en 2016 is géén omzet vermeld. In de boekhouding is géén omzet geboekt.

In de ter inzage gestelde administratie zijn géén bescheiden aangetroffen die duiden op verkoop van bedrijfsmiddelen.

Uit een query HSB-voorraadoverzicht blijkt dat er in de jaren 2015 en 2016 respectievelijk 33 en 23 voertuigen zijn verkocht.

Op het schriftelijk verzoek om van deze verkopen kopie facturen/kwitanties te overleggen zijn alleen overzicht ontvangen met enkele voertuigen die in 2015 om niet zouden zijn overgedragen en voertuigen die in 2016 voor in totaal € 9.750 contant zouden zijn verkocht. Uit derdenonderzoeken blijken deze voertuigen voor aanmerkelijk hogere prijzen verkocht te zijn.”

5. Op 27 juni 2016 heeft er een derdenonderzoek plaatsgevonden bij [B.V. 1] in [vestigingsplaats] . Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat eiseres zowel in 2015 als in 2016 goederen heeft geleverd aan [B.V. 1] In 2016 is er één auto geleverd voor € 2.500.

Verweerder heeft de gegevens van Nieuwe Kentekenregistratie geraadpleegd. Daaruit is naar voren gekomen dat in 2016 vijftien auto’s die op naam van eiseres stonden zijn verkocht. Bij de controle is de verkoopwaarde van die auto’s geschat op € 1.000 per stuk.

6. Met dagtekening 26 juni 2017 heeft verweerder schriftelijk navraag gedaan bij [B.V. 2] over de inruil van goederen door eiseres. [B.V. 2] heeft facturen overhandigd en een brief gedateerd 25 mei 2017 gericht aan de echtgenoot, waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:

“Geachte heer [naam echtgenoot 2] ,

Wij hebben op 30-05-2016 aan u geleverd een gebruikte Porsche Cayenne met

kenteken (…)

Wij hebben bij deze transactie diverse politie voertuigen en motoren ingeruild.

(…)”

7. De prijs van de genoemde Porsche Cayenne bedroeg € 100.000 inclusief omzetbelasting. De factuurdatum is 26 mei 2016. De overige facturen zijn creditfacturen gericht aan de echtgenoot. Deze hebben betrekking op zeven auto’s die [B.V. 2] op 27 mei 2016 heeft gekocht. Volgens het kentekenregister stonden deze zeven auto’s alle op naam van eiseres. De totale prijs van de ingekochte auto’s bedraagt € 65.000.

8. In de aangifte IB/PVV over het jaar 2016 heeft eiseres geen verkoop van auto’s aangegeven.

Geschil

9. In geschil is of verweerder beschikt over het voor navordering benodigde nieuwe feit en of verweerder de winst juist heeft berekend. Voor het jaar 2016 is verder in geschil of eiseres een kostenegalisatiereserve kan vormen wegens de kosten van asbestsanering.

10. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet over een nieuw feit beschikt, omdat de definitieve aanslag pas is opgelegd tijdens het boekenonderzoek, terwijl op dat moment de resultaten van het boekenonderzoek al bekend waren. Verder heeft eiseres gesteld dat bij de aankoop van de Porsche door de echtgenoot politie-uniformen, sirenes, mobilofoons, een radar en andere communicatieapparatuur is ingeruild. Volgens eiseres zijn dit goederen die tot haar privévermogen behoren, waardoor de opbrengst van die goederen niet tot de winst gerekend mag worden. Daarnaast heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de aangeschafte Porsche verplicht ondernemingsvermogen vormt en dat er daarom nog rekening dient te worden gehouden met een afschrijving op die auto. Ten slotte heeft eiseres nog gesteld dat er ten laste van de winst een kostenegalisatiereserve gevormd dient te worden in verband met de vervanging van het dak van de loods waar de auto’s zijn gestald.

11. Verweerder is ter zake van het vermeend ontbreken van een nieuw feit primair van mening dat sprake is van een omissie die is aan te merken als een fout als bedoeld in artikel 16, tweede lid, letter c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Subsidiair is verweerder van mening dat sprake is van kwade trouw, waardoor een nieuw feit niet nodig is om tot navordering te kunnen overgaan. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard, omdat de volgens de aangifte verschuldigde belasting in verhouding tot de werkelijk verschuldigde belasting aanzienlijk lager is en eiser dit wist of zich ervan bewust van had moeten zijn. Volgens verweerder heeft eiseres niet de vereiste aangifte gedaan. Het vormen van een kostenegalisatiereserve is volgens verweerder niet mogelijk.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid

12. Eiseres heeft op 19 november 2019 beroep ingesteld tegen de beschikking IB/PVV en de navorderingsaanslag ZVW van het jaar 2015. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 19 februari 2020. Verweerder heeft gesteld dat daarom sprake is van prematuur ingediende beroepen.

13. Gelet op het beroep dat eiseres heeft ingesteld bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant en daar is ontvangen op 30 maart 2020 heeft eiseres binnen de beroepstermijn beroep ingesteld. De rechtbank merkt dit beroepschrift aan als het beroepschrift. De beroepen zijn ontvankelijk. De vraag of de beroepen van 19 november 2019 prematuur zijn laat de rechtbank onbeantwoord.

Nieuw feit

14. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur een navorderingsaanslag opleggen als enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit dan wel kwade trouw, rust op verweerder.

15. In het rapport van het boekenonderzoek over het jaar 2011 is een lijst opgenomen met 77 kentekens van auto’s. Daarbij heeft verweerder destijds aangegeven dat deze auto’s ten onrechte niet op de ondernemingsbalans waren opgenomen en dit gecorrigeerd. In 2015 zijn negentien auto’s die op de lijst stonden verkocht. Deze verkopen zijn niet aangegeven in de aangifte IB/PVV en zijn ook niet zichtbaar in de financiële administratie van eiseres. In 2016 heeft eiseres drieëntwintig voertuigen van de lijst verkocht. Ook die opbrengst is niet in de jaarstukken en aangifte verwerkt. Een deel van de voertuigen is ingeruild op de door de echtgenoot aangeschafte Porsche Cayenne. Gelet op het eerdere boekenonderzoek in 2011 wist eiseres dat de verkooptransacties van de auto’s zakelijk geëtiketteerd waren en op de balans moesten staan. Dat betekent dat de verkopen in de administratie verwerkt hadden moeten worden en tot het resultaat van de onderneming van eiseres behoren. Eiseres heeft bewust stukken buiten haar administratie gehouden en bewust foutieve aangiften IB/PVV ingediend. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van kwade trouw.

16. Verweerder heeft gelet op de aanwezigheid van kwade trouw een grond die navordering rechtvaardigt, zodat de stelling van eiseres dat geen sprake is van een nieuw feit geen bespreking meer behoeft.

Vereiste aangifte

17. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres voor zowel 2015 als 2016 niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.

18. Artikel 27e, eerste lid, van de Awr bepaalt dat, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting.1 Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is.2 Inhoudelijke gebreken in de aangifte leiden alleen tot de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.3 Ten slotte geldt dat indien sprake is van een rechtens pleitbaar standpunt, er geen ruimte is voor omkering en verzwaring van de bewijslast.4

19. Uit de overgelegde stukken volgt dat eiseres aangifte IB/PVV 2015 heeft gedaan naar een verzamelinkomen van -/- € 2.979. Eiseres heeft over het jaar 2015 geen omzet aangegeven. Het negatieve verzamelinkomen bestaat slechts uit de aangegeven kosten van de onderneming. Het belastbaar inkomen na correcties en vóór verliesverrekening bedraagt € 20.584, waarover € 2.100 IB/PVV verschuldigd is.

20. Uit de overgelegde stukken volgt dat eiseres aangifte IB/PVV 2016 heeft gedaan naar een verzamelinkomen van -/- € 4.467. Eiseres heeft ook over het jaar 2016 geen omzet aangegeven. Het negatieve verzamelinkomen bestaat slechts uit de aangegeven kosten van de onderneming. Het belastbaar inkomen na correcties en vóór verliesverrekening bedraagt € 39.891, waarover € 16.628 IB/PVV verschuldigd is.

21. Wanneer voor beide belastingjaren het in de aangiften aangegeven inkomen en het gecorrigeerde inkomen met elkaar worden vergeleken, volgt hieruit dat het te weinig betaalde bedrag aan belasting en premies in absolute zin aanzienlijk is. De rechtbank stelt verder vast dat de verschuldigde belasting volgens de aangifte IB/PVV verhoudingsgewijs ook aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres ten tijde van het doen van de aangifte zich ervan bewust moet zijn geweest dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting en premies niet zou worden geheven. Verder is volgens de rechtbank aannemelijk dat eiseres bij het doen van de aangifte en het daarin achterwege laten van opbrengsten van haar onderneming, zich bewust was van dit gebrek en van de gevolgen daarvan voor de belastingheffing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres de vereiste aangiften dus niet gedaan.

Redelijke schatting

22. Nu eiseres de vereiste aangiften niet heeft gedaan, leidt dit ertoe dat eiseres voor beide belastingjaren ter zake van de door verweerder gemaakte correcties in het inkomen van eiseres de verzwaarde bewijslast draagt. Ook al wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard, dan nog mag verweerder de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vaststellen. De aanslagen dienen te berusten op redelijke schattingen.5 In dat kader rust op verweerder de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan.6

23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hiervoor geformuleerde vereisten voldaan. Verweerder heeft bij de vaststelling van de beschikkingen IB/PVV en de navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de daadwerkelijk door eiseres gerealiseerde verkoopopbrengsten. Verder heeft verweerder rekening gehouden met een boekwaarde van de verkochte voertuigen van € 750, hetgeen de rechtbank met het oog op de resultaten van het boekenonderzoek in 2013/2014 redelijk acht. Eiseres heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd niet doen blijken dat de correcties te hoog zijn. Verweerder heeft de opbrengsten dan ook terecht in de heffing van IB/PVV en ZVW betrokken.

24. Eiseres heeft meest concreet aangevoerd dat de Porsche is betaald uit de verkoop van privégoederen. Zij verwijst daarbij naar een brief van [B.V. 2] van 25 september 2019. Hierin is voor zover van belang het volgende opgenomen:

“Ik kan u door middel van dit schrijven bevestigen dat ik van u de onderstaande Politie

uitrusting heb ontvangen:

3-x compleet lederen uniform motor agent

l x complete Gatso radar installatie t.b.v. meten snelheid

Diverse communicatie apparatuur gebruikt door de Politie (portofoons/radio's etc.)

Diverse uniformen Politie algemeen”

In de brief wordt niet het verband gelegd met de aankoop van de Porsche in 2016. Bovendien doet de inhoud van deze brief niet af aan de inhoud van de brief van 26 juni 2017 en de in het geding gebrachte facturen. De totaalprijs van de Porsche was immers hoger dan de waarde van de ingeruilde auto’s. Met de onderbouwing dat eiseres of de echtgenoot politie-uitrusting heeft verkocht aan [B.V. 2] doet eiseres daarom op geen enkele wijze blijken dat de verkoop van de zeven auto’s niet heeft plaatsgevonden.

Kostenegalisatiereserve

25. Eiseres heeft zich voor het eerst in de bezwaarfase op het standpunt gesteld dat in 2016 een dotatie aan een kostenegalisatiereserve (KER) dient plaats te vinden ten bedrage van € 13.340, vanwege toekomstige herstelkosten, verband houdend met een in 2016 uitgevoerde asbestsanering van daken van loodsen.

26. De loodsen behoren tot het ondernemingsvermogen van eiseres. De werkzaamheden zijn in 2016 uitgevoerd en gefactureerd aan eiseres. Na afronding van de werkzaamheden is een lekkage aan het dak geconstateerd. Eiseres stelt dat er schade is ontstaan bij de werkzaamheden aan het dak. Eiseres heeft een rechtszaak aangespannen tegen het bedrijf dat de werkzaamheden heeft verricht. Eiseres wil achteraf alsnog doteren aan een KER in verband met de toekomstige kosten voor de herstelwerkzaamheden aan het dak.

27. Eiseres heeft in de bezwaarfase gesteld dat de te verwachten kosten € 40.019 zullen bedragen, dat de KER wordt gevormd voor een periode van drie jaar, waardoor de nog te verwerken dotatie aan de KER € 13.340 zou bedragen.

28. De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad in het zogenoemde Baksteenarrest7 heeft geoordeeld dat slechts een fiscale voorziening gevormd kan worden indien en voor zover is voldaan aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden:

-

de toekomstige uitgaven moeten hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan (het oorsprongvereiste);

-

de toekomstige uitgaven kunnen ook aan die periode worden toegerekend (het matchingsbeginsel);

-

er moet een redelijke mate van zekerheid bestaan dat de toekomstige uitgaven zich zullen voordoen (het zekerheidsvereiste).

29. Op eiseres rust de bewijslast om aannemelijk te maken (of zelfs aan te tonen) dat er feiten en omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de voorziening kan worden gevormd. Hieraan heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Eiseres heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt. Vanwege het feit dat er een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt is om de schade te verhalen, is op de balansdatum bovendien niet zonder meer sprake van een redelijke mate van zekerheid dat de uitgaven zich zullen voordoen. Overigens is de door eiseres berekende hoogte van de dotatie ook niet in lijn met goed koopmansgebruik. Kosten die verband houden met onroerende zaken plegen immers aan een veel groter aantal jaren te worden toegerekend.

30. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

31. Nu eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen belastingrente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen tegen de beschikkingen belastingrente ongegrond te worden verklaard.

32. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. J.J. Westerbaan en mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel