Home

Rechtbank Gelderland, 22-09-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5039, AWB - 19 _ 304 e.v.

Rechtbank Gelderland, 22-09-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5039, AWB - 19 _ 304 e.v.

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
22 september 2021
Datum publicatie
29 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:5039
Zaaknummer
AWB - 19 _ 304 e.v.

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Hoewel een onherroepelijke beschikking is afgegeven dat sprake is van een fiscale eenheid, kan in een procedure in een later jaar de vraag aan de orde worden gesteld of nog materieel aan de voorwaarden wordt voldaan. In dit geval komt de rechtbank tot het oordeel dat de relevante feiten en omstandigheden niet zijn gewijzigd. Omdat eiseres geen administratie aan de inspecteur heeft overgelegd, heeft de inspecteur de omzet bepaald op basis van de omzet die volgt uit één van de door eiseres aangehouden zakelijke bankrekeningen. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de vereiste aangifte niet is gedaan. De schatting is redelijk, met uitzondering van de omzet die blijkens facturen in rekening is gebracht aan een in Singapore gevestigde naar buitenlands recht opgerichte vennootschap. Deze facturen vormen een vermoeden dat daarover geen omzetbelasting is verschuldigd en de inspecteur heeft niets gesteld om dat vermoeden te ontzenuwen. Beroep gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 19/304, 19/305, 19/306 en 19/4420

in de zaken tussen

Fiscale eenheid [eiseres], te [plaats] , eiseres,

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting, boetes en beschikkingen belastingrente opgelegd:

-

over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag van € 33.250, een boete van € 33.250 en belastingrente van € 4.130;

-

over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag van € 54.573, een boete van € 54.573 en belastingrente van € 4.596;

-

over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag van € 68.349, een boete van € 68.349 en belastingrente van € 3.022;

-

over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag van € 57.448, een boete van € 57.448 en belastingrente van € 2.176.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van respectievelijk 3 december 2018 en 22 juli 2019 de naheffingsaanslagen, de beschikkingen belastingrente en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brieven van respectievelijk 31 december 2018 en 11 augustus 2019, ontvangen door de rechtbank op respectievelijk 3 januari 2019 en 12 augustus 2019, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en twee verweerschriften ingediend.

Partijen hebben voor de zitting nadere stukken ingediend. Kopieën daarvan heeft de rechtbank aan de wederpartij gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2021. Namens eiseres is verschenen [naam 1] . Namens verweerder zijn verschenen [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

Feiten

1. Op 13 juni 2012 is een beschikking fiscale eenheid afgegeven, waarbij verweerder heeft vastgesteld dat [X B.V.] en [Y B.V.] voor de heffing van omzetbelasting als een fiscale eenheid zijn aan te merken in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). [naam 1] is enig bestuurder van [X B.V.] en [X B.V.] is enig bestuurder van [Y B.V.] .

2. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit fiscale dienstverlening.

3. Vanaf 1 juli 2012 moet de fiscale eenheid aangifte doen onder haar eigen naam. Tegen de afgegeven beschikking is destijds bezwaar gemaakt, dat op 21 augustus 2012 is afgewezen. Daartegen is geen beroep ingesteld.

4. Op 1 september 2016 is een boekenonderzoek aangekondigd over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015.

5. In het rapport van het boekenonderzoek van 10 januari 2018 is onder meer vermeld:

“2.4 Administratie

De administratie kon niet worden gecontroleerd omdat niet werd meegewerkt aan het boekenonderzoek.

(…)

3.4

Controleberekening omzetbelasting

Aan de hand van de bankgegevens van [Y B.V.] . kom ik tot de volgende controleberekening omzetbelasting:

Fiscale Eenheid omzetbelasting

t/m 30 okt

Overzicht

2017

2017

2016

2015

2014

Omzet inclusief BTW via bank

349.465

419.358

488.024

425.327

535.593

Omzetbelasting verschuldigd 21%

72.781

84.698

73.817

92.954

Omzet exclusief BTW

346.577

403.326

351.510

442.639

Voorbelasting 4%

- 13.863

- 16.133

- 14.060

- 17.705

Verschuldigde omzetbelasting

58.918

68.565

59.757

75.249

Afgedragen op aangifte

1.470

6

5.184

- 1

Naheffingen

210

42.000

Te corrigeren bedragen

57.448

68.349

54.573

33.250

(…)

6. Vergrijpboete omzetbelasting

Ingevolge artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst zal er, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen omzetbelasting over 2014 tot en met 2017, een vergrijpboete worden op gelegd van 50%.

(…)

Motivering boete

Bij het onderzoek is gebleken dat belanghebbende jaren achtereen niet de vereiste aangiften omzetbelasting doet voor de Fiscale Eenheid omzetbelasting [X B.V.] en [Y B.V.] Hij dient veel te lage aangiften in, en draagt veel te weinig omzetbelasting af. Terwijl er substantiële bedragen aan omzetbelasting verschuldigd waren. Dit blijkt uit analyse van de bankafschriften van [Y B.V.] Er wordt dus structureel te weinig omzetbelasting aangegeven en de verschillen zijn substantieel.

Op de periodieke aangiften omzetbelasting 2014 t/m 2017 is € 6.659 af te dragen omzetbelasting aangegeven. Terwijl dat € 213.620 moest zijn.

Voor opzet is vereist dat een belastingplichtige het beboetbare feit willens en wetens begaat. In dit geval is voor willens en wetens nodig dat een belastingplichtige weet dat zijn gedragingen ertoe leiden dat de materieel verschuldigde omzetbelasting niet (volledig) wordt afgedragen maar toch wil dat die gedragingen plaatsvinden. Opzet omvat ook nog voorwaardelijk opzet. Een belastingplichtige kan voorwaardelijk opzet worden verweten, indien hij/zij zich willens en wetens blootstelt aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat het beboetbare feit zal intreden. Vereist is dan dat de belastingplichtige wetenschap moet hebben van de aanmerkelijke kans dat hij/zij te weinig belasting betaalt, dat hij/zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen) en ervan uitgaat dat het gevolg dan ook zal intreden.

U kan worden verweten dat u over de jaren 2014 tot en met 2017 te weinig omzetbelasting op aangifte heeft betaald. Hoewel u niet heeft meegewerkt aan het onderzoek en de gevoerde administratie dus niet kon worden gecontroleerd is aan de hand van de bankgegevens onomstotelijk vast komen te staan dat de aangegeven omzet op de periodieke aangiften omzetbelasting substantieel afwijkt van de werkelijk ontvangen omzet.

In hoofdstuk drie van het verslag staat dat de aangiften omzetbelasting op zeer lage schattingen zijn gebaseerd. U exploiteert een fiscaal advieskantoor. Juist daarom mag van u worden verwacht dat u de kennis en kunde heeft om correcte periodieke aangiften omzetbelasting te doen om daarmee het juiste verschuldigde bedrag aan omzetbelasting af te dragen. Dat heeft u nagelaten.

Gezien de omvang van de geconstateerde verschillen, de bevindingen uit eerdere onderzoeken en rekening houdend met uw professie en de daarbij behorende fiscale kennis is het vermoeden gerechtvaardigd dat de te lage periodieke aangiften omzetbelasting met opzet onjuist zijn gedaan.

De aangiften omzetbelasting zijn gebaseerd op schattingen. Het kan dan niet anders zijn dan dat u zich er ervan bewust moet zijn geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de periodieke aangiften omzetbelasting over de jaren 2014 tot en met 2017 onjuist waren en dat u beseft moet hebben dat dit ertoe zou leiden (opzet) dan wel naar alle waarschijnlijkheid ertoe zou leiden (voorwaardelijk opzet) dat de over genoemde jaren te weinig omzetbelasting zou worden afgedragen.

Strafverzwaring

Op grond van de bepalingen van § 8 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst kan recidive als strafverzwarende omstandigheid worden aangemerkt.

Gebleken is dat er sprake is van recidive. Uit strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat u weet dat u onjuiste aangiften doet en dat u kennelijk ook de wil had om onjuiste aangiften te doen. Meerdere malen bent u geattendeerd op het feit dat u onjuiste aangiften doet. Door het niettemin ongewijzigd indienen van de aangiften omzetbelasting heeft u de aanmerkelijke kans aanvaard dat er te weinig belasting zou worden afgedragen.

U heeft met opzet onjuiste aangiften ingediend. Strafverzwaring is mede op zijn plaats omdat u werkzaam bent als fiscaal dienstverlener en van u verwacht mag worden dat u over ruime kennis beschikt over het correct indienen van aangiften omzetbelasting. Bovendien mag van u in die hoedanigheid als dienstverlener professioneel gedrag, objectiviteit, integriteit en deskundigheid worden verwacht.

De strafverzwaring leidt ertoe dat de boete wordt verhoogd tot 100 %.

Beslissing