Home

Rechtbank Gelderland, 22-09-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5041, AWB - 20 _ 3206

Rechtbank Gelderland, 22-09-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5041, AWB - 20 _ 3206

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
22 september 2021
Datum publicatie
29 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:5041
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3206

Inhoudsindicatie

Artikel 27e AWR. Omkering en verzwaring bewijslast. Vereiste aangiften IB/PVV zijn niet gedaan. Navorderingen bij eiser in verband met diverse uitdelingen uit zijn bv’s. Onder meer heeft verweerder gefingeerde inkopen door bv’s, die zich bezighouden met recycling- en sloopactiviteiten, aannemelijk gemaakt.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 20/3206, AWB 20/3207, AWB 20/3208 en AWB 20/3209

in de zaken tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.286 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van€ 615.803. Tevens is bij beschikking € 17.401 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 105.174 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 166.474. Tevens is bij beschikking € 10.240 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.476, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 676.091 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 165. Tevens is bij beschikking € 22.828 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.748 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 449.358. Tevens is bij beschikking € 11.383 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 30 april 2020 de navorderingsaanslagen en beschikkingen belastingrente voor de jaren 2012 tot en met 2015 gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 9 juni 2020, ontvangen door de rechtbank op11 juni 2020, beroep ingesteld.

In verband met wijzigingen als bedoeld in artikel 2.17, vierde lid, van de Wet IB 2001 heeft verweerder met dagtekening 3 juni 2020 de volgende drie navorderingsaanslagen aan eiser opgelegd:

-

voor het jaar 2013, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 105.174 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 332.948. Tevens is bij beschikking € 9.327 aan belastingrente in rekening gebracht;

-

voor het jaar 2014, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.476, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.352.182 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 165. Tevens is bij beschikking € 31.119 aan belastingrente in rekening gebracht;

-

voor het jaar 2015, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.748 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 898.716. Tevens is bij beschikking € 16.189 aan belastingrente in rekening gebracht.

Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend tegen deze drie navorderingsaanslagen.

Verweerder heeft op 24 juli 2020 de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend, welke stukken zijn doorgestuurd naar eiser.

Eiser heeft met dagtekening 29 juni 2021 nadere stukken ingediend, welke stukken in afschrift zijn verstrekt aan verweerder.

Partijen hebben verzocht het bezwaarschrift tegen de tweede reeks navorderingsaanslagen aan te merken als een rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2021.

Namens eiser is gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam 4] (partner van eiser). Namens verweerder zijn [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser woonde gedurende de onderhavige jaren ongehuwd samen met [naam 4] op het adres [adres 1] , een vrijstaande woning met 29 paardenstallen. Eiser en [naam 4] zijn fiscale partners.

2. Eiser is 100% aandeelhouder en bestuurder van [X B.V.] . [X B.V.] is 100% aandeelhouder van [Y B.V.] . De activiteiten van [X B.V.] bestaan uit de verhuur van materiele vaste activa, waaronder een kantoor, bedrijfspand en werf met weegbrug ten behoeve van recyclingactiviteiten op het adres [adres 2] . Eiser is tevens 100% aandeelhouder en bestuurder van [Z B.V.] Per 1 juni 2014 zijn de bedrijfsactiviteiten van [Y B.V.] gestopt en voortgezet in [Z B.V.] . [Y B.V.] is op 31 maart 2015 ontbonden. De activiteiten van [Y B.V.] / [Z B.V.] bestaan uit het innemen en verwerken van metalen en het verrichten van sloop- en demontagewerkzaamheden.

3. [naam 4] hield zich in de onderhavige jaren bezig met de (op)fok en aan- en verkoop van paarden. In haar aangiften IB/PVV is hier niets over vermeld. Er loopt nog een onderzoek van de FIOD naar de aangiften IB/PVV 2012 tot en met 2015 van [naam 4] .

4. Met dagtekening 27 maart 2015 is aan eiser een definitieve aanslag IB/PVV 2012 opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 86.286 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 290.287. Tevens is bij beschikking € 272 aan belastingrente in rekening gebracht.

5. Met dagtekening 26 november 2015 is aan eiser een definitieve aanslag IB/PVV 2013 opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 76.604.

6. Met dagtekening 10 november 2016 is aan eiser een definitieve aanslag IB/PVV 2014 opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 87.476 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 165. Tevens is bij beschikking € 317 aan belastingrente in rekening gebracht.

7. Met dagtekening 17 juni 2017 is aan eiser een definitieve aanslag IB/PVV 2015 opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 89.748.

8. Op 5 juli 2017 heeft verweerder boekenonderzoeken aangekondigd bij [X B.V.] en [Z B.V.] naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften vennootschapsbelasting 2012 tot en met 2015, omzetbelasting 2012 tot en met 2015 en loonheffingen 2012 tot en met 2015. Daarnaast heeft het onderzoek betrekking op het verloop van de rekening-courantverhoudingen tot en met het jaar 2017.

9. Op 20 juli 2017 zijn de aandelen in [Z B.V.] verkocht aan [naam 5] . Op 16 november 2017 is [Z B.V.] failliet verklaard. Op 21 augustus 2018 heeft het Functioneel Parket een onderzoek ingesteld naar onder meer faillissementsfraude.

10. De controlerapporten naar aanleiding van de boekenonderzoeken bij [X B.V.] en [Z B.V.] heeft verweerder op 12 december 2018 aan eiser uitgebracht. Uit deze controlerapporten blijkt het navolgende. [Y B.V.] / [Z B.V.] gebruikt de bedrijfslocatie aan de [adres 2] . Hier brengen particulieren en bedrijven metalen (oud ijzer) naartoe. De auto’s (personenauto’s, bestelauto’s en vrachtauto’s), eventueel met aanhanger, worden gewogen om zo te bepalen hoeveel materiaal er geleverd wordt. De leverancier wordt over het algemeen direct bij de levering betaald. Het wegen gebeurt met een geautomatiseerde weegbrug waarvan de gegevens digitaal uit te lezen zijn (NewTon). Er zijn bonnen van de wegingen. De leveranciers worden geregistreerd met naam en (vanaf maart 2014 nagenoeg altijd) met kenteken van de auto. [Y B.V.] / [Z B.V.] verrichten daarnaast ook sloop- en demontagewerkzaamheden. Alle materialen die uit deze werkzaamheden worden verkregen, worden ook naar de bedrijfslocatie gebracht. Deze gegevens worden niet geregistreerd. De conclusie van de boekenonderzoeken is dat er sprake is van onzakelijke kosten en van fictieve inkopen, met als gevolg dat er uitdelingen worden geconstateerd aan eiser en [naam 4] . Verweerder vat de bevindingen uit het controlerapport van [Z B.V.] en de brief van 12 december 2018 terzake van de gebreken in de inkoopadministratie/registratie als volgt samen: “ (..)

 91,5% van de inkopen is afkomstig van particulieren. Dit is een onwaarschijnlijk hoog percentage;

 Er zijn 156 leveringen gelinkt aan particulieren die leveren met gebruikmaking van een vrachtwagen;

 Naw gegevens van de leveranciers komen niet overeen met de naw gegevens die bij de inspecteur bekend zijn;

 Adressen van leveranciers bestaan niet;

 Kentekens bestaan niet;

 Verschillende namen staan bij hetzelfde kenteken;

 Personenauto’s met een aanhanger leveren meer dan 4.000 kilo. Het trekgewicht van een auto kan niet meer zijn dan 4.000 kilo;

 Bestelauto’s met een aanhanger leveren meer dan 6.000 kilo. Ook dit is technisch gezien niet mogelijk;

 In de kentekenregistratie staan kentekens van eigen auto’s;

 De administratie van containers die bij relaties staan bevat onjuistheden (naw gegevens zijn niet juist, de inkoop wordt verwerkt als een inkoop van een particulier);

 Er zijn inkopen zonder kentekenregistratie.”

11. Voor drie categorieën inkopen heeft verweerder gesteld dat er sprake is van fictieve inkopen. Volgens verweerder is aannemelijk dat hiermee contante privé-onttrekkingen zijn verhuld, die als winstuitdelingen moeten worden aangemerkt. Het gaat om de volgende bedragen aan fictieve inkopen (in euro):

2012

2013

2014

2015

Particulieren met een vrachtauto

634.767

194.378

949.530

719.478

Particulieren met auto > 4.000 kg

1.627

111.785

84.845

Busjes > 6.000 kg

9.077

198.461

57.540

Totaal

634.767

205.082

1.259.776

861.863

12. In de administratie van [Y B.V.] en [X B.V.] zijn facturen van [A] B.V., [B] B.V., [C] B.V., [D] B.V. en [E] B.V. geboekt die, zoals uit derdenonderzoeken op respectievelijk 15 februari 2018, 16 april 2018 en 23 april 2018 is gebleken, betrekking hebben op privéaangelegenheden. Voor [Y B.V.] betreft het bedragen van respectievelijk € 16.266 (2012) en € 21.987 (2013) en voor [X B.V.] betreft het bedragen van respectievelijk € 105.879 (2013) en € 3.466 (€ 2014).

13. In 2013 was eiser in loondienst bij [X B.V.] . In het kader van zijn dienstbetrekking staat eiser een auto van het merk Mercedes S 350 Bluetec met kenteken [kenteken] en een cataloguswaarde van € 114.280 ter beschikking. Eiser bezat in 2013 in privé geen (andere) auto.

14. [X B.V.] huurde een werkruimte in de eigen woning van eiser. De oppervlakte van deze werkruimte bedraagt 18% van de totale oppervlakte.1 De door Essent in rekening gebrachte energiekosten van de eigen woning in respectievelijk 2014 ten bedrage van € 7.442 en 2015 ten bedrage van € 3.853 zijn geheel ten laste van [X B.V.] gebracht.

15. Bij brief van 12 december 2018 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij naar aanleiding van deze boekenonderzoeken navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2015 gaat opleggen aan eiser en aan [naam 4] .

16. Verweerder heeft de uitdelingen op grond van artikel 2.17, vierde lid, van de Wet IB 2001 voor 50% bij eiser en voor 50% bij [naam 4] gecorrigeerd. De desbetreffende correcties zijn als volgt:

Jaar

2012

2013

2014

2015

Gestelde uitdeling

615.803

332.948

1.352.182

898.716

Facturen [B] (bestrating)

15.000

Facturen [B] (bestrating)

25.004

Afschrijving bestrating

BTW op bestrating

8.400

Facturen [A]

57.475

Afschrijving bestrating

Facturen [B] (grondwerk)

16.226

Factuur [C] BV

3.514

Factuur [D] BV

14.973

Factuur zitmaaier

3.500

Privé gebruik energie

7.442

3.853

Facturen [A]

3.446

Fictieve inkopen [Y B.V.]

599.537

205.082

524.906

Fictieve inkopen [Z B.V.]

734.869

861.863

Diensten [naam 6]

81.500

33.000

Totaal

615.803

332.948

1.352.183

898.716

50% aandeel correctie

307.902

166.474

676.092

449.358

Correctie privegebruik auto

28.570

17. Met dagtekening 12 december 2018 zijn aan eiser navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2015 opgelegd. Op dezelfde datum zijn aan [naam 4] navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2015 opgelegd.

18. Bij brief van 18 januari 2019, door verweerder ontvangen op 21 januari 2019, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslagen.

19. Met dagtekening 3 juni 2020 zijn aan eiser nieuwe navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2015 opgelegd, in verband met een andere verdeling van het te corrigeren box 2-inkomen (100% bij eiser). Hiertegen heeft eiser op 16 juni 2020 bezwaar gemaakt.

Geschil

20. In geschil is of de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2015 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangiften niet zijn gedaan. Verder is in geschil of de correctie vanwege:

  1. de bijtelling voor het privégebruik van de auto in 2013 juist is;

  2. de uitdeling aan eiser in verband met de facturen die zien op privéaangelegenheden juist is;

  3. de uitdeling aan eiser in verband met de energiekosten van de eigen woning juist is;

  4. e uitdeling aan eiser in verband met de fictieve inkopen bij [Y B.V.] en [Z B.V.] juist is;

  5. de uitdeling aan eiser in verband met de diensten van [naam 6] juist is.

21. Eiser stelt zich op het standpunt dat de bijtelling privégebruik auto onterecht is omdat er minder dan 500 kilometer privé met de auto is gereden. Daarnaast stelt eiser dat er in het geheel geen sprake is van uitdelingen, omdat de correcties onder b. (voor 100%) en c. (voor 82%) verplicht in rekening-courant moeten worden geboekt. Voorts was er geen sprake van fictieve inkopen en zijn de werknemers van [naam 6] in contanten betaald.

22. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor alle in geschil zijnde jaren de vereiste aangifte niet is gedaan, met als gevolg omkering en verzwaring van de bewijslast. Verweerder is van mening dat eiser door onder meer het fingeren van inkopen teneinde het resultaat van de vennootschappen te drukken, structureel geld heeft onttrokken aan de vennootschappen en dat hij zich daar bewust van is geweest.

Beoordeling van het geschil

Omkering en verzwaring bewijslast

23. Ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt het beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).

24. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven.2

25. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de inhoud van de controlerapporten, de ter zitting overgelegde stukken van de FIOD over 2017, alsmede de toelichting van controlemedewerker [naam 2] ter zitting op de wijze waarop hij bij de controle en het bepalen van de fictieve inkopen te werk is gegaan, aan voornoemde voorwaarden voor toepassing van artikel 27e, eerste lid, van de AWR voldaan. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat er geen juiste en daarmee betrouwbare (inkoop)administratie van de goederenstroom is gevoerd (overeenkomstig de opsomming, vermeld onder punt 10) waardoor de hele winstbepaling door de vennootschappen moet worden verworpen. De aangetroffen contanten in de kluis, de facturen met foutieve en/of vervalste gegevens over 2017 in combinatie met desbetreffende getuigenverhoren, alsmede de negatieve vermogensvergelijkingen over alle jaren (op basis van informatie van de FIOD), brengen de rechtbank tot de overtuiging dat sprake was van fictieve inkopen en daarmee gepaard gaande uitdelingen aan eiser. Hetgeen eiser hiertegen heeft aangevoerd is niet op onderbouwde feiten gebaseerd en is alleen al om die reden niet controleerbaar.

26. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat eiser in de onderhavige jaren grote contante bedragen heeft onttrokken uit vennootschappen waarin hij een aanmerkelijk belang hield. Vanwege de omvang van die bedragen en de persoonlijke betrokkenheid van eiser bij het fingeren van inkopen - zoals volgt uit de door verweerder ter zitting overgelegde citaten uit het proces-verbaal uit opsporingsonderzoek “ [naam 7] ” - is tevens aannemelijk dat zowel eiser als de vennootschappen zich bewust waren van deze verrijking van eiser ten koste van de vennootschappen. Tot slot zijn de bedragen van een zodanige omvang dat het niet verantwoorden daarvan als inkomen uit aanmerkelijk belang in alle jaren leidt tot de conclusie dat sprake is van zowel relatief als absoluut aanzienlijke bedragen aan belasting die niet zijn aangegeven.

27. De aldus van toepassing zijnde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder echter niet van zijn verplichting de belastingaanslagen niet naar willekeur vast te stellen. Dit betekent dat de aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting voor zover de bewijslast niet al bij eiser ligt.

28. Op grond van artikel 3.20 van de Wet IB 2001 wordt, indien aan de belastingplichtige ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking staat, op jaarbasis ten minste 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen indien de auto niet meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te staan tenzij uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Bij minder dan 500 kilometer gebruik voor privédoeleinden wordt er dus geen bijtelling in aanmerking genomen. Eiser heeft hiervoor de bewijslast.3

29. Eiser stelt dat hij vanwege een defect aan het ingebouwde kilometerregistratiesysteem in 2013 geen rittenstaat kan overleggen. Eiser wijst op de sluitende kilometeradministratie voor 2012 en 2014 en de bestendige gedragslijn die hieruit kan blijken. Daarnaast stelt eiser dat er voor hem geen reden was om de auto te gebruiken voor privédoeleinden, aangezien hij in de betreffende periode heeft beschikt over andere privéauto’s.

30. De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de auto aan eiser, als directeur-grootaandeelhouder van [X B.V.] , in 2013 feitelijk ter beschikking stond. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of eiser, met alles wat hij in bezwaar en beroep heeft overgelegd, erin is geslaagd te doen blijken dat hij niet meer dan 500 kilometer met de auto heeft gereden voor privédoeleinden.

31. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet bewezen dat hij met de auto niet meer dan 500 kilometer in privé heeft gereden. Hetgeen eiser aanvoert betreft slechts blote stellingen die zijn gebaseerd op veronderstellingen. Aangezien op eiser de bewijslast rust om te doen blijken dat hij niet meer dan 500 kilometer met de auto heeft gereden voor privédoeleinden, en eiser in dat bewijs niet is geslaagd, blijft de bijtelling van € 28.570 in 2013 in stand.

Ad b: facturen privéaangelegenheden

32. Niet in geschil is dat de in punt 12 genoemde facturen geen zakelijke kosten betreffen en dat deze ten onrechte ten laste van het resultaat van [Y B.V.] respectievelijk [X B.V.] zijn gebracht. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het hier om abusievelijke administratieve boekingen gaat, gelet op de opmerkelijk globale omschrijving op de facturen en de tussentijdse wijzigingen van de tenaamstelling in de offertes en facturen. Immers, een dergelijke wijze van administratie vergt bewuste keuzes. Gelet hierop is sprake geweest van een bevoordeling van eiser ten koste van de vennootschappen, waarvan zowel eiser als de vennootschappen zich bewust zijn geweest. Nu er bovendien geen rechtsregel bestaat op grond waarvan verweerder deze facturen verplicht in rekening-courant in plaats van via een uitdeling zou moeten corrigeren, heeft verweerder deze correcties terecht in box 2 in aanmerking genomen.

Ad c: energiekosten eigen woning

33. Eenparig hebben partijen op zitting verklaard dat de energiekosten van de werkkamer voor 18% ten laste van het resultaat van [X B.V.] mogen worden gebracht, zodat in zoverre een lagere uitdeling in aanmerking dient te worden genomen. Dat maakt dat de beroepen inzake de navorderingsaanslagen 2014 en 2015 gegrond zijn. De rechtbank zal de correctie in box 2 in de beide aanslagen over 2014 verminderen met € 670 (18% x € 7.442 x 50%). De correctie in box 2 in de beide aanslagen over 2015 zal worden verminderd met € 212 (18% x € 2.353 x 50%). Voor de stelling van eiser dat 82% van de energiekosten in rekening-courant verrekend moet worden, verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover is vermeld in punt 32.

Ad d: fictieve inkopen [Y B.V.] en [Z B.V.]

34. Voor de onderbouwing van de hoogte van de correcties, genoemd in de punten 11 en 16, verwijst verweerder naar paragraaf 4.3 van het controlerapport van [Z B.V.] . Hierin is toegelicht hoe de registraties in het kasbestand van het weegsysteem NewTon op diverse manieren zijn gecontroleerd. Uit het NewTon kasbestand is een selectie gemaakt van de inkopen van particulieren waarbij een kenteken van een vrachtauto is geregistreerd. Daarnaast is een selectie gemaakt van vervoermiddelen met een geel kenteken en een totaalgewicht van aangeleverde materialen van meer dan 4.000 kilo per keer. De derde selectie betreft vervoermiddelen met een grijs kenteken (geen vrachtwagen) en een totaalgewicht van aangeleverde materialen van meer dan 6.000 kilo per keer. Ter zitting heeft verweerder over deze correcties desgevraagd nog verklaard dat hij een ruime marge heeft genomen bij de schatting van de correcties en dat, uitgaande van een omzet van € 26.000.000 in vier jaar, de meeste leveringen per vrachtwagen wel zijn geaccepteerd. In zoverre is sprake van een minimumpositie wat betreft de hoeveelheid beweerdelijk gefingeerde inkopen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat in de desbetreffende jaren grote bedragen naar privé zijn gevloeid en dat eiser, evenals de betrokken vennootschap, zich hiervan bewust was. Naar het oordeel van de rechtbank berusten de correcties dan ook op een redelijke schatting.

35. Met betrekking tot de kas- en vermogensvergelijkingen overweegt de rechtbank dat eiser geen controleerbare verklaring heeft gegeven waaruit volgt dat hij over voldoende eigen middelen beschikte voor alle privéuitgaven. Gelet op het feit dat zijn verklaring ten aanzien van de inkopen evenmin controleerbaar is, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken dat in de onderhavige jaren geen gelden aan [Y B.V.] en [Z B.V.] zijn onttrokken ten behoeve van eiser (en al dan niet ter financiering van de paardenactiviteiten van [naam 4] ).

36. Eisers stelling dat hij de medewerkers van [naam 6] in contanten heeft betaald, is ondanks de overgelegde urenstaten en de, achteraf opgestelde, schriftelijke verklaring van [naam 8] onvoldoende met bewijsstukken onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder afgaan op de verklaring van [naam 6] tegen de Poolse Belastingdienst dat zij geen betalingen van [Z B.V.] heeft ontvangen, noch contant, noch via de bank. De correcties in box 2 voor 2014 (€ 81.500) en voor 2015 (€ 33.000) zijn dan ook terecht.

Conclusie

37. De beroepen inzake de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 dienen ongegrond te worden verklaard. De beroepen inzake de navorderingsaanslagen 2014 en 2015 dienen gegrond te worden verklaard.

38. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dienen de beroepen inzake de beschikkingen belastingrente 2012 en 2013 eveneens ongegrond te worden verklaard. Voor 2014 en 2015 dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de aanslagen te worden verminderd.

Proceskosten

39. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.026 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748, en een wegingsfactor 1 vanwege twee gegronde beroepen die samenhangen). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen inzake de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013 ongegrond;

-

verklaart de beroepen inzake de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar in zoverre;

-

vermindert de eerste navorderingsaanslag IB/PVV 2014 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.476, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 675.421 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 165;

-

vermindert de tweede navorderingsaanslag IB/PVV 2014 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.476, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.351.512 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 165;

-

vermindert de eerste navorderingsaanslag IB/PVV 2015 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.748 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 449.146;

-

vermindert de tweede navorderingsaanslag IB/PVV 2015 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.748 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 898.504;

-

vermindert de desbetreffende beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de (in zoverre) vernietigde uitspraken op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.026;

-

bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser dient te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.C. Quak, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.