Home

Rechtbank Gelderland, 29-09-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5166, AWB - 20 _ 4628

Rechtbank Gelderland, 29-09-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5166, AWB - 20 _ 4628

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
29 september 2021
Datum publicatie
30 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:5166
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4628

Inhoudsindicatie

OZB. Eiser had tot 1 januari 2020 een recht van erfpacht met daaraan gekoppeld een recht van opstal op een onroerende zaak. Vanaf 1 januari 2020 oefent eiser een retentierecht uit op die onroerende zaak. Verweerder heeft voor het jaar 2020 aan eiser een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het uitoefenen van een retentierecht niet leidt tot genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, waardoor eiser niet belastingplichtig is voor de onroerendezaakbelastingen. Beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de aanslag.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 20/4628

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft op 31 januari 2020 bij beschikking de waarde van de opstal vastgesteld. In hetzelfde stuk heeft hij aan eiser voor het jaar 2020 een aanslag (aanslagnummer 101615160) onroerendezaakbelastingen (OZB) en rioolheffing opgelegd.

Verweerder heeft bij in een geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 juli 2020 de beschikking en de aanslag OZB gehandhaafd en de aanslag rioolheffing vernietigd.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag OZB bij brief ontvangen door de rechtbank op 26 augustus 2020 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2021.

De zaak van eiser is gelijktijdig behandeld met de zaken met de nummers AWB 20/4630, 20/4631, 20/4632 en 20/4633.

Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder is [naam] verschenen.

Eiser heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en die ter zitting voorgedragen. Hij heeft ook ter zitting een exemplaar aan verweerder overlegd.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft op 5 mei 1994 een recht van erfpacht verkregen op de [adres]

met kavelnummer [nummer] . Aan het recht van erfpacht was een recht van opstal gekoppeld. Op deze kavel heeft eiser een recreatiewoning laten bouwen.

2. In de akte van vestiging is bepaald dat het recht van erfpacht op 31 december 2019 eindigt. Ook is in de akte van vestiging bepaald dat eiser na het einde van het recht van erfpacht recht heeft op een vergoeding voor de waarde van de recreatiewoning, omdat de eigenaar van de grond door verticale natrekking eigenaar wordt van de recreatiewoning.

3. Eiser heeft eind december 2019 de recreatiewoning ontruimd. In dezelfde periode

heeft hij met de eigenaar van de grond gesproken over de waarde die de recreatiewoning vertegenwoordigt. Zij hebben geen overeenstemming bereikt.

4. Ter zekerheid van het incasseren van zijn vordering tot vergoeding van de waarde

van de recreatiewoning heeft eiser zich beroepen op het hem toekomende retentierecht. Hij oefent dit recht tot op heden als volgt uit. Eind december 2019, toen duidelijk werd dat eiser en de eigenaar van de grond geen overeenstemming over de waarde van de opstal gingen bereiken bij de beëindiging van het recht van erfpacht, heeft eiser de sloten op de recreatiewoning vervangen. De sleutels van deze sloten bewaart zijn gemachtigde bij hem op kantoor in een kluis. Eiser heeft daarnaast met een bord op de recreatiewoning aangegeven dat hij zich beroept op zijn retentierecht. Ook heeft hij het retentierecht ingeschreven in het kadaster.

Geschil

5. In geschil is of verweerder voor het jaar 2020 terecht de aanslag OZB aan eiser heeft

opgelegd.

6. Eiser is van mening dat hij ten onrechte is aangemerkt als genothebbende krachtens

eigendom, bezit of beperkt recht. Door verticale natrekking is de eigenaar van de grond de eigenaar geworden van de recreatiewoning. Daarnaast leidt de uitoefening van een retentierecht volgens hem tot houderschap en niet tot bezit. Het retentierecht is bovendien slechts een opschortingsrecht en kwalificeert dus ook niet als een beperkt recht. Kortom, eiser vindt dat verweerder hem vanaf 2020 niet kan aanmerken als belastingplichtige voor de OZB, waardoor verweerder de aanslag OZB ten onrechte aan hem heeft opgelegd.

7. Verweerder is van mening dat eiser wel aangemerkt kan worden als

belastingplichtige voor de OZB. Verweerder is primair van mening dat eiser door de uitoefening van het retentierecht kwalificeert als bezitter van de recreatiewoning. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat eiser nog steeds eigenaar is van de recreatiewoning, omdat de uitoefening van het retentierecht de verticale natrekking doorbreekt.

Beoordeling van het geschil

8. Artikel 220, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet bepaalt dat de gemeente

OZB kan heffen van degene die aan het begin van het kalenderjaar krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot van een onroerende zaak heeft die binnen de gemeente ligt. De gemeente Ermelo heeft deze bepaling als belastbaar feit overgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Ermelo houdende regels omtrent de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen.

9. De rechtbank zal dus de vraag moeten beantwoorden of verweerder aannemelijk

heeft gemaakt dat eiser op 1 januari 2020 het genot van de recreatiewoning heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Genot krachtens eigendom

10. Door het einde van het recht van erfpacht op 31 december 2019 eindigde ook het

recht van opstal.1 De eigenaar van de grond is door verticale natrekking eigenaar geworden van de recreatiewoning.2 Eiser heeft geen nieuw recht van opstal gevestigd, waardoor hij op 1 januari 2020 niet krachtens eigendom het genot van de recreatiewoning kan hebben. De stelling van verweerder dat het retentierecht de verticale natrekking doorbreekt, vindt geen steun in het recht.

Genot krachtens bezit

11. De rechtbank is van oordeel dat het begrip ‘bezit’ in de Gemeentewet dezelfde

betekenis toekomt als ‘bezit’ in het burgerlijke recht.3 Dit betekent dat eiser op 1 januari 2020 de recreatiewoning voor zichzelf moet houden,4 wil er sprake zijn van genot van de recreatiewoning krachtens bezit.

12. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser tot 1 januari 2020 het bezit van de

recreatiewoning had. Een eenmaal aangevangen bezit duurt voort, totdat de bezitter het bezit verliest. Bezitsverlies kan plaatsvinden doordat de bezitter de zaak kennelijk prijsgeeft of een ander het bezit van de zaak verkrijgt.5 De rechtbank zal dus beoordelen of eiser het bezit van de recreatiewoning op 1 januari 2020 heeft verloren.

13. De rechtbank overweegt dat het kennelijk prijsgeven van bezit inhoudt dat het voor

een derde duidelijk moet zijn dat degene die het bezit prijsgeeft niet meer pretendeert rechthebbende tot die zaak te zijn.6

14. Verweerder heeft gesteld dat eiser ook vanaf 1 januari 2020 nog steeds gebruik kon

maken van de recreatiewoning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft eind december 2019 de recreatiewoning ontruimd en met een bord op die woning aangegeven dat hij zijn retentierecht uitoefent. Ook heeft eiser het retentierecht in het kadaster ingeschreven. Eiser heeft de sloten laten vervangen en de sleutels in bewaring gegeven bij zijn gemachtigde. Weliswaar zou eiser in theorie over de sleutels kunnen beschikken, echter zijn gemachtigde heeft ter zitting onweersproken verklaard dat eiser de sleutels niet heeft opgeëist, omdat hij dan als retentor onrechtmatig zou handelen. Hiertegenover heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiser nog steeds gebruik kon maken van de woning.

15. De rechtbank is van oordeel dat het voor een derde duidelijk moet zijn dat eiser niet

meer pretendeert rechthebbende op de recreatiewoning te zijn. Eiser heeft op 1 januari 2020 dus geen genot van de recreatiewoning krachtens bezit.

Genot krachtens beperkt recht

16. De rechtbank overweegt dat beperkte rechten limitatief in de wet zijn opgenomen.7

Een retentierecht is niet als een beperkt recht opgenomen in het Burgerlijk Wetboek en kwalificeert dus niet als zodanig. Het enkele feit dat een retentierecht goederenrechtelijke kenmerken heeft, maakt dit niet anders. Het uitoefenen van zijn retentierecht door eiser leidt dus niet tot de conclusie dat hij het genot van de recreatiewoning heeft krachtens een beperkt recht.

17. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond verklaard te worden.

Kostenvergoedingen

18. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van de kosten die eiser

redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhang als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelt de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor alle zaken tezamen vast op 2 punten8 x € 748 (waarde per punt) x 1 (wegingsfactor van de zaak) x 1,5 (vanwege samenhangende zaken)9 is € 2.244. De rechtbank kent aan eiser een evenredig deel van de proceskostenvergoeding toe. Dit komt neer op een vergoeding van 1/5e deel van € 2.244 is € 448,80.

19. Eiser heeft niet gesteld dat hij overige kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in

aanmerking komen. Evenmin is de rechtbank gebleken dat eiser dergelijke kosten heeft gemaakt.

20. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem bepaalde griffierecht

vergoedt, omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de aanslag onroerendezaakbelasting;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 448,80;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. W.E. van Asbeck en mr. J.A.L. Heldens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Verzijlbergen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.