Home

Rechtbank Gelderland, 18-10-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5529, AWB - 19 _ 6438

Rechtbank Gelderland, 18-10-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5529, AWB - 19 _ 6438

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
18 oktober 2021
Datum publicatie
17 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:5529
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6438

Inhoudsindicatie

Artikel 4.17a, eerste lid, onder a, Wet IB 2001. Artikel 35c, eerste lid, onder c, Successiewet. Aandelen in een vennootschap waarvan de activiteiten bestaan uit verhuur van één bedrijfsruimte en de uitvoering van een pensioenvoorziening kwalificeren niet als ondernemingsvermogen. De doorschuiffaciliteit en de BOR zijn niet van toepassing.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 19/6438

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag erfbelasting van € 111.351 opgelegd. Tevens is bij beschikking € 2.103 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 februari 2020 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 november 2019, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2021. De zaak is gelijktijdig behandeld met zaaknummer 19/6428 van [eiser] en 19/6449 van [eisers] .

Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Op 21 augustus 2016 is de moeder van eiseres [naam] (erflaatster) overleden. Tot haar vermogen behoorde 100% van de aandelen in [A] B.V. (de vennootschap). De activiteiten van de vennootschap bestonden uit de verhuur van een showroom aan een derde en het uitvoeren van een pensioenvoorziening voor erflaatster.

2. Bij beschikking van 13 augustus 2013 is verweerder op verzoek van erflaatster akkoord gegaan met een loon dat lager is dan het gebruikelijk loon in de zin van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964. Sinds 2012 werd aan erflaatster vijf uur loon per week vergoed.

3. De erfgenamen van erflaatster zijn, op grond van haar op 9 juni 2016 verleden testament, haar zoon [eiser] en eiseres (de erven). Zij verkrijgen de nalatenschap na aftrek van de legaten in contanten voor twee kleinkinderen en het legaat van de woning voor eiseres.

4. Op 30 mei 2017 heeft de gemachtigde namens de erven en legatarissen de aangifte erfbelasting ingediend. In de aangifte zijn de aandelen in de vennootschap vermeld voor een waarde in het economische verkeer van € 886.604 en is een inkomstenbelastingschuld van € 62.388 opgevoerd. Daarnaast is verzocht om toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR)1.

5. Op 31 mei 2017 heeft de gemachtigde de overlijdensaangifte IB/PVV van erflaatster ingediend. In de aangifte is een inkomen uit werk en woning vermeld van € 39.710 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 277.873, zijnde een fictief vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang van € 296.024 verminderd met de verkrijgingsprijs van de aandelen van € 18.151. Voor een fictief vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang van € 590.580 is verzocht om doorschuiving van de aanmerkelijk belangclaim.

6. Verweerder heeft bij brief van 31 januari 2019 een voornemen tot afwijking van de aangifte IB/PVV 2016 naar gemachtigde gestuurd naar aanleiding van de ingediende aangifte erfbelasting. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van ondernemingsvermogen, zodat het inkomen uit aanmerkelijk belang is gecorrigeerd met € 590.580.

7. Met dagtekening 12 februari 2019 is aan eiseres de aanslag erfbelasting opgelegd, berekend naar een belaste verkrijging van € 617.712. Verweerder heeft de BOR niet toegepast.

8. Met dagtekening 29 maart 2019 is aan de erven een definitieve aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 39.710 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 868.453.

Geschil

9. In geschil is of de BOR kan worden toegepast op de door eiseres verkregen onverdeelde helft van de aandelen in de vennootschap.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep

10. Verweerder heeft op 24 september 2019 uitspraak op bezwaar gedaan in de zaak van eiseres haar broer [eiser] . Pas later heeft verweerder zich gerealiseerd dat hij verzuimd had om ook uitspraak op bezwaar te doen in de zaak van eiseres. Bij uitspraak op bezwaar van 25 februari 2020 heeft verweerder dat alsnog gedaan.

11. Hoewel eiseres het beroep heeft ingesteld voor aanvang van de beroepstermijn, kon eiseres redelijkerwijs menen dat de uitspraak op bezwaar al tot stand was gekomen. In de kwestie van haar broer, met dezelfde geschilpunten, had verweerder immers al uitspraak op bezwaar gedaan. De rechtbank zal de niet-ontvankelijkheid daarom achterwege laten.

12. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank in de beroepsprocedure inzake de aanslag IB/PVV 2016 (zaaknummer 19/6449) geoordeeld dat de erven geen recht hebben op de doorschuiffaciliteit van artikel 4.17a, eerste lid, onder a, van de Wet IB, aangezien de vennootschap geen materiële onderneming dreef. Voor de toepassing van de BOR geldt hetzelfde criterium. Voor toepassing van de BOR moet sprake zijn van de verkrijging in een vennootschap waarvan het vermogen (gedeeltelijk) bestaat uit een materiële onderneming als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet IB 2001.2

13. Ook in deze procedure is de rechtbank van oordeel dat de erven geen ondernemingsvermogen hebben verkregen in de zin van artikel 35c, eerste lid, onder c, van de Successiewet. De rechtbank verwijst voor de onderbouwing van dat oordeel naar de uitspraak van heden in de procedure over de aanslag IB/PVV 2016 en maakt dat oordeel tot het hare.

14. Omdat de erven de volle aanmerkelijk belangclaim op de aandelen in de vennootschap moeten afrekenen, dient een bedrag van € 225.1303 als inkomstenbelastingschuld van de nalatenschap in aanmerking te worden genomen.4 De belaste verkrijging van eiseres zal de rechtbank daarom verminderen naar € 536.341 (€ 617.712 verminderd met 50% van € 162.742 (€ 225.130 - € 62.388).

Conclusie

15. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskostenvergoeding

16. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 639 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748, en een wegingsfactor 1, gedeeld door twee vanwege de samenhang met de zaak van [eiser] ). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

17. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de veroordeling van verweerder tot een integrale proceskostenvergoeding. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen op grond van het Bbp is grond, indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. Of wanneer het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag erfbelasting naar een aanslag berekend over een belaste verkrijging van € 536.341;

-

vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 639.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.