Home

Rechtbank Gelderland, 11-08-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5921, ARN 21/266

Rechtbank Gelderland, 11-08-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5921, ARN 21/266

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
11 augustus 2021
Datum publicatie
5 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:5914
Zaaknummer
ARN 21/266

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Proceskosten deskundige. In bezwaar heeft eiser een taxatierapport (en de onderliggende factuur) overgelegd en is verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding. De waarde van het object is niet in geschil.

Bij uitspraak op bezwaar is eiser in het gelijk gesteld, omdat het object ten onrechte als een niet-woning in plaats van als een woning is aangemerkt en is aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend. Het toegekende bedrag aan proceskosten ziet op de door een derde verleende rechtsbijstand. In geschil is uitsluitend of verweerder terecht geen vergoeding heeft toegekend voor het taxatierapport. Om voor vergoeding in aanmerking te komen moeten de kosten van het taxatierapport zijn aan te merken als kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem Belastingrecht zaaknummer: AWB 21/266

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adresgegevens] (het object), per waardepeildatum 1 januari 2019, vastgesteld voor het kalenderjaar 2020 op € 499.000. In het desbetreffende geschrift zijn (onder meer) ook de aanslagen onroerendezaakbelasting (ozb) bekend gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 december 2020 het bezwaar gegrond verklaard en de aanslagen ozb vernietigd. Er is ook een proceskostenvergoeding aan eiser toegekend.

Eiser heeft bij brief van 15 januari 2021, ontvangen door de rechtbank op 18 januari 2021, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd, een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021.

Namens eiser is verschenen [persoon 1] . Namens verweerder zijn verschenen

[persoon 2] en [persoon 3] .

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. De pleitnota is door hem voorgelezen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is eigenaar en gebruiker van het object. Het object is op 3 juni 2019 als woning verkocht aan eiser voor € 550.000. Na de aankoop is het object verbouwd tot woning.

2. In de bezwaarfase is eiser bijgestaan door de (huidige) gemachtigde. De gemachtigde is werkzaam bij [naam B.V.] ( [B.V.] ) te [plaatsnaam] . Het bezwaarschrift is op 16 maart 2020 door verweerder ontvangen. In het bezwaarschrift is onder andere het volgende aangevoerd:

“(…)

Wij zijn tot de conclusie gekomen dat het object een woning is en geen niet-woning, zoals op het aanslagbiljet is weergegeven.

Aan de hand van de gegevens die onze cliënt aan ons verstrekt heeft en een quick-scan door een taxateur, hebben wij vastgesteld dat het een woning betreft.

(…)”

3. Op 23 april 2020 is het bezwaar door [B.V.] nader aangevuld met onder andere het volgende:

“(…)

 100% van de waarde van een onroerende zaak kan worden toegerekend aan gedeelten die tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Op grond van artikel 220a Gemeentewet, dient de gehele onroerende zaak voor de aanslag onroerendezaakbelasting dan ook als woning te worden aangemerkt. Daarnaast dient de aanslag OZB gebruik te worden vernietigd. Het object werd op 1 januari 2020 nog verbouwd.

 Het object is verbouwd tot woning en niet meer in gebruik als opslag/magazijn.

 Ter onderbouwing van de bovenstaande argumenten hebben wij een taxatierapport opgesteld (bijlage 1). Dit rapport is in het kader van deze procedure opgesteld door een taxateur.

(…)”

4. Op 23 april 2020 heeft [B.V.] een taxatierapport opgemaakt. Dit taxatierapport is ondertekend door [persoon 1] en [persoon 4] , verbonden aan [B.V.] , en is als bijlage bij de aanvulling op het bezwaar gevoegd. In het taxatierapport staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“(…)

K. ONDERBOUWING VAN DE WAARDE

De woning is in 2019 verkocht met atelier/werkplaats en wordt na aankoop verbouwd tot een woning.

De waarde wordt niet ter discussie gesteld. Echter de woning is ten onrechte aangeslagen als een niet-woning. De woning is volledig in gebruik als woning. Er vinden geen bedrijfsactiviteiten plaats.

(…)”

5. Eiser heeft in bezwaar verzocht een proceskostenvergoeding aan hem toe te kennen van € 389. Voor het door hem overgelegde taxatierapport heeft eiser een factuur van [B.V.] overgelegd van € 128,26 (inclusief BTW) (2 uur x € 53,00 + 21% BTW).

6. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder eiser in het gelijk gesteld, omdat het object ten onrechte als niet-woning, in plaats van als woning, is aangemerkt en is aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend van € 261. Dit bedrag ziet op de door een derde verleende rechtsbijstand.

Geschil

7. In geschil is uitsluitend of verweerder terecht géén vergoeding heeft toegekend voor het in de aanvulling op bezwaar overgelegde taxatierapport. De hoogte van het uurtarief van de taxateur van eiser is niet in geschil.

Beoordeling van het geschil

8. Om voor vergoeding in aanmerking te komen moeten de kosten van het taxatierapport zijn aan te merken als kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken1. Pas indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht2 en zo ja, of de kosten van het taxatierapport ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor vergoeding in aanmerking komen.

9. Uit het taxatierapport dat door gemachtigde in bezwaar is overgelegd komt naar voren dat de taxateur van eiser zich voor de waarde heeft aangesloten bij de eerder door verweerder vastgestelde waarde. Deze waarde wordt in het taxatierapport dan ook niet verder onderbouwd. In het taxatierapport, gebaseerd op mededelingen van eiser omdat een inpandige taxatietechnische opname (vanwege corona) niet kon plaats vinden, wordt summier ingegaan op de kwalificatie van het object. In het bezwaar van 16 maart 2020 en de aanvulling op bezwaar van 23 april 2020 heeft gemachtigde al meer over de kwalificatie en het gebruik van het object aangevoerd dan in het rapport is vermeld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het ter onderbouwing van het bezwaar redelijkerwijs niet nodig was geweest een taxatierapport te laten opstellen door een taxateur en daarvoor kosten te maken. Voor een vergoeding van de kosten voor het opmaken van het rapport is dan geen ruimte.

10. Gelet op wat hiervóór is overwogen is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de kosten van het taxatierapport niet zijn aan te merken als kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank komt daarom niet (meer) toe aan de beantwoording van de vraag of sprake is van kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht in de zin van het Besluit.

11. Omdat de rechtbank van oordeel is dat in de onderhavige situatie geen sprake is van kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, komen de kosten van het taxatierapport van € 128,26 (inclusief BTW) niet voor vergoeding in aanmerking. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.

12. Omdat het beroep ongegrond dient te worden verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in beroep.

1. Artikel 7:15, tweede lid en artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2 Artikel 1, aanhef, onder b. van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Y Gramsbergen, voorzitter, mr. J.J. Westerbaan en mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

De griffier is verhinderd deze uitspraak voorzitter te ondertekenen.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.