Home

Rechtbank Gelderland, 11-11-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6011, AWB - 20 _ 2729

Rechtbank Gelderland, 11-11-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6011, AWB - 20 _ 2729

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
11 november 2021
Datum publicatie
29 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:6011
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2729

Inhoudsindicatie

Navordering Ib wegens verzwegen inkomsten uit hennepteelt met omkering en verzwaring van de bewijslast. Eiser beroept zich op het onschuldvermoeden als bedoeld in het arrest “Melo Tadeu” van het EHRM aangezien de ontnemingsvordering wederrechtelijk verkregen voordeel is afgewezen. Omdat eiser wel strafrechtelijk is veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet en voor diefstal, speelt het onschuldvermoeden naar het oordeel van de rechtbank geen rol. Eiser heeft de vereiste aangifte niet gedaan, aangezien het bedrag aan belasting dat niet is voldaan zowel relatief als absoluut aanzienlijk is. Eiser moet zich hiervan bewust zijn geweest. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: ARN 20/2729

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.746, alsmede bij beschikking een boete van € 2.298. Tevens is bij beschikking € 1.777 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 april 2020 de navorderingsaanslag en de boetebeschikking, alsmede de beschikking belastingrente, gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij elektronisch bericht, ontvangen door de rechtbank op 12 mei 2020, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2021.

Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen

[persoon 1] en [persoon 2] .

Eiser heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft vanaf 1 juli 2014 een woning gehuurd aan de [adresgegevens] . In de woning werd op 12 januari 2015 een hennepkwekerij aangetroffen. Er waren twee kweekruimtes aanwezig, waarbij in één kweekruimte 151 hennepplanten en in de andere kweekruimte 253 hennepplanten van ongeveer twee weken oud zijn aangetroffen.

2. Op 12 januari 2015 is er door de energieleverancier aangifte tegen eiser gedaan van diefstal van energie en van het veroorzaken van een gevaarlijke situatie. Hiervan is een rapportage diefstal van energie met datum 14 januari 2015 en een proces-verbaal van aangifte met datum 22 januari 2015 opgesteld.

3. Uit de processen-verbaal van verhoor van eiser van januari 2015 volgt dat eiser de woning in [plaatsnaam] ter beschikking heeft gesteld aan de heer [persoon 3] . Eiser was in 2014 gedurende het gehele jaar feitelijk woonachtig in [plaatsnaam] .

4. De politie heeft met datum 26 maart 2015 een rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ opgesteld (het ontnemingsrapport). Volgens het ontnemingsrapport bedraagt het door eiser verkregen wederrechtelijk voordeel

€ 15.695, zijnde de helft van de totale opbrengst van € 31.391. De opbrengst is gebaseerd op één oogst van 151 planten in de ene en één oogst van 253 planten in de andere kweekruimte. Voor de berekening van de opbrengst zijn de uitgangspunten uit het rapport ‘wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) gebruikt.

5. Eiser heeft op 26 april 2016 aangifte IB/PVV 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.657. In die aangifte zijn geen inkomsten uit hennepteelt verantwoord. Verweerder heeft met datum 27 oktober 2016 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd in overeenstemming met de aangifte van eiser.

6. In verband met de aangetroffen hennepkwekerij is eiser op

2 oktober 2017 door de politierechter strafrechtelijk veroordeeld voor alle aan hem tenlastegelegde feiten, te weten voor het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod1 en voor diefstal van stroom. De in dit verband tegen eiser ingestelde ontnemingsvordering is door de politierechter afgewezen.

7. In een brief van 5 juni 2019 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt aan eiser een navorderingsaanslag en een vergrijpboete op te leggen voor genoten inkomsten uit hennepteelt. Verweerder heeft de inkomenscorrectie op basis van het ontnemingsrapport bepaald op € 18.089 (€ 15.695 plus € 2.394 aan fiscaal niet aftrekbare kosten).

8. Verweerder heeft op 19 oktober 2019 de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 opgelegd aan eiser, waarbij verweerder het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning heeft verhoogd naar € 75.746 (€ 57.657 plus € 18.089).

Geschil

9. In geschil is de vraag of de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 terecht en naar een juist bedrag is opgelegd. Meer in bijzonder is in geschil of verweerder terecht inkomsten uit hennepkwekerij tot het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft gerekend. Ook is de opgelegde vergrijpboete in geschil.

Beoordeling van het geschil

Onschuldpresumptie

10. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat de ontnemingsvordering door de politierechter is afgewezen. De rechtbank begrijpt de stelling van eiser zo dat nu de ontnemingsvordering is afgewezen en de correctie van verzwegen inkomsten uit de hennepteelt slechts heeft plaatsgevonden op grond van het strafrechtelijke onderzoek, de beslissingen van de politierechter van belang zijn voor de beoordeling in deze procedure. Het vermoeden van onschuld (“Melo Tadeu”) is volgens eiser van toepassing.2 Volgens verweerder is de onschuldpresumptie niet geschonden.

11. Niet in geschil is dat eiser onherroepelijk is veroordeeld voor alle aan hem in de strafrechtelijke procedure tenlastegelegde feiten. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad3, acht de rechtbank het vermoeden van onschuld daarom in dit geval niet van toepassing.

Aftrekbaarheid kosten en lasten

12. De rechtbank is van oordeel dat bij het bepalen van het resultaat kosten en lasten die verband houden met misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige door een Nederlandse strafrechter bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld, niet in aftrek komen.4

Is de vereiste aangifte gedaan?

13. Ieder die door de inspecteur is uitgenodigd tot het doen van een aangifte IB/PVV is – voor zover hier van belang – gehouden die aangifte te doen door de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen, te ondertekenen en toe te zenden.5

14. Wanneer deze aangifteverplichting niet wordt nagekomen door de belastingplichtige, wordt in een belastingprocedure de bewijslast omgekeerd en verzwaard.6 Alsdan rust op de belastingplichtige de last om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat de opgelegde belastingaanslag dan wel de uitspraak op bezwaar onjuist is.

15. Deze omkering en verzwaring van de bewijslast vindt ook plaats bij een aangifte die wezenlijke inhoudelijke gebreken vertoont, omdat ook dan niet kan worden gezegd dat de vereiste aangifte is gedaan.

16. Voor de inkomstenbelasting geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast.7 Bij de beoordeling van het een en ander moet worden uitgegaan van het te betalen bedrag aan belasting na verrekening van eventuele voorheffingen en heffingskortingen.8

17. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van de strafrechtelijke veroordeling van eiser, het ontnemingsrapport en de rapportage diefstal van energie, voldoende aannemelijk is dat eiser inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. Doordat zowel absoluut als relatief een aanzienlijk bedrag aan inkomsten (€ 18.089) niet is aangegeven en eiser zich hiervan bewust was, of had moeten zijn, is de vereiste aangifte niet gedaan. Op grond hiervan is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. Dat de ontnemingsvordering is afgewezen doet hieraan niet af.

17. Eiser heeft aangevoerd dat het aan verweerder is te bewijzen dat hij de veronderstelde inkomsten uit hennepteelt heeft genoten, omdat de ontnemingsvordering is afgewezen. Eiser wijst er in dit kader op dat niet is bewezen dat verweerder een zelfstandige beoordeling en afweging heeft gemaakt over de geconstateerde feiten. Ook heeft verweerder, aldus eiser, geen eigen onderzoek gedaan, aanvullend bewijs geleverd, andere of nieuwe feiten heeft aangevoerd, een vermogensvergelijking opgesteld en geen nader onderzoek gedaan naar de afwijzing van de ontnemingsvordering.

19. De rechtbank stelt vast dat eiser is veroordeeld voor overtreding van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, en voor diefstal, maar dat de daarmee samenhangende ontnemingsvordering door de politierechter is afgewezen. Ter zitting heeft verweerder verklaard geen onderzoek te hebben ingesteld naar de achtergronden voor de afwijzing van de ontnemingsvordering.

20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van verzwegen inkomsten die de door eiser in de aangifte IB/PVV 2014 aangegeven inkomsten aanzienlijk overtreffen waardoor er bewust een aanzienlijk bedrag aan belasting niet is geheven. Dat verweerder geen onderzoek heeft ingesteld naar de achtergronden voor de afwijzing van de ontnemingsvordering leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op de voorgaande rechtsoverwegingen heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser door de inkomsten uit hennepteelt niet in zijn aangifte te vermelden, eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Bovendien heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de uitgangspunten als gehanteerd door BOOM en de bevindingen als vermeld in het ontnemingsrapport. Dit brengt mee dat eiser de stelplicht en de (verzwaarde) bewijslast draagt dat de opgelegde navorderingsaanslag onjuist is.9

21. De omkering en verzwaring van de bewijslast doet er niet aan af dat verweerder bij het vaststellen van de belastingaanslagen uit moet gaan van een redelijke schatting. De eis van een redelijke schatting zorgt ervoor dat ondanks de omkering en verzwaring van de bewijslast een belastingaanslag niet naar willekeur wordt vastgesteld. In dat kader rust op verweerder de taak zijn schatting zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. Verweerder heeft aangesloten bij de berekening in het ontnemingsrapport, die is gebaseerd op de algemene uitgangspunten van BOOM in dit soort zaken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van redelijke uitgangspunten, waardoor verweerder aan de hiervoor geformuleerde vereisten heeft voldaan. Bovendien volgt uit het ontnemingsrapport dat slechts de helft van de totale opbrengst aan eiser is toegerekend.

22. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet geslaagd in de op hem rustende verzwaarde bewijslast. Eiser heeft weliswaar in zijn pleitnota en ter zitting de juistheid van de uitgangspunten van het ontnemingsrapport en BOOM betwist, maar hiermee heeft hij niet doen blijken dat de door verweerder opgelegde aanslag onjuist is. Het beroep is wat betreft de navorderingaanslag dan ook ongegrond.

De vergrijpboete

23. Verweerder heeft op grond van artikel 67e van de AWR in samenhang met hoofdstuk 3 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst aan eiser in de uitspraak op bezwaar een vergrijpboete opgelegd van € 2.298.

24. Eiser is van mening dat doordat de politierechter de ontnemingsvordering heeft afgewezen, hij daaruit kon opmaken dat geen inkomsten uit hennepteelt heeft genoten en dat hij daarmee redelijkerwijs in zijn aangifte geen rekening hoefde te houden. Voor het opleggen van een boete bestaat dan ook geen grond.

25. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiser wist dat hij de inkomsten uit hennepteelt had dienen aan te geven. Eiser had zich ervan bewust moeten zijn geweest dat de aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 niet juist kon zijn. Het niet in de aangifte verantwoorden van de inkomsten uit hennepteelt moet volgens verweerder (voorwaardelijk) opzettelijk zijn geschied. Subsidiair stelt verweerder dat eiser ernstig lichtvaardig en onzorgvuldig heeft gehandeld, waardoor sprake is van grove schuld.

26. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de last rust om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. Eiser moet zich ervan bewust zijn geweest dat het niet opgeven in zijn aangifte van inkomsten uit hennepteelt onjuist was, waardoor het risico bestond dat een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Feit van algemene bekendheid is dat dergelijke inkomsten dienen te worden aangegeven. Door die inkomsten niet aan te geven heeft eiser de verwezenlijking van het risico dat te weinig belasting wordt geheven bewust aanvaard.

27. Bij het beoordelen van de vraag of de boetes passend en geboden zijn, dient de rechtbank mede in aanmerking te nemen dat de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan door middel van omkering van de bewijslast en een theoretische berekening van het inkomen. De rechtbank ziet hierin in het onderhavige geval echter geen aanleiding om de boete te matigen. De rechtbank acht de boete passend en geboden.

28. Ten slotte dient beoordeeld te worden of de boete gematigd moet worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 EVRM. In beginsel is daarvan sprake indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak heeft gedaan.10 Deze termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd.

29. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete in ieder geval op 5 juni 2019 aan eiser bekend is gemaakt. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden, omdat tussen het moment van bekendmaking en deze uitspraak van de rechtbank meer dan twee jaren zijn verstreken. Doordat de redelijke termijn met minder dan een half jaar is overschreden, ziet de rechtbank aanleiding de boete met 5%, oftewel € 115, te verminderen en vast te stellen op € 2.183. Naar vaste jurisprudentie11 dient de rechtbank het beroep ongegrond te verklaren, de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de boetebeschikking te vernietigen, en de boete te verminderen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en/of een vergoeding van het griffierecht.12

30. Omdat eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, is het beroep wat betreft de beschikking belastingrente ongegrond.

Conclusie

31. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

32. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar uitsluitend voor wat betreft de boetebeschikking;

- vermindert de boete tot € 2.183;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. W.W. Monteiro en

mr. L.R. Zonneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Verzijlbergen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.