Home

Rechtbank Gelderland, 15-11-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6068, AWB - 20 _ 2957

Rechtbank Gelderland, 15-11-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6068, AWB - 20 _ 2957

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
15 november 2021
Datum publicatie
8 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:6068
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2957

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2016.

Eiser onderbouwt negatieve winst uit onderneming niet, op enkele kosten na. Inspecteur doet geslaagd beroep op interne compensatie. Nabetaling WW-uitkering valt in box 1, niet in box 3. Vergelijking met ontslagvergoeding die deels schadevergoeding behelst gaat niet op.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 20/2957

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.378. Tevens is een te betalen bedrag van € 479 aan belastingrente vastgesteld.

Bij uitspraak van 12 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de aanslag IB/PVV ongegrond verklaard.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021.

Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen.

Het onderzoek ter zitting is geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Dit heeft hij bij e-mail van 5 augustus 2021 gedaan. Verweerder heeft daarop gereageerd bij brief van 10 augustus 2021. Eiser heeft daar nog weer op gereageerd bij brief van 1 september 2021.

Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, hebben partijen niet te kennen gegeven dat zij een nadere zitting wensten. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 23 mei 2014 heeft eiser zich als zelfstandig ondernemer ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met de handelsnaam [bedrijfsnaam 1] . De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het adviseren, coachen en begeleiden van bedrijven en particulieren. De onderneming is per 21 november 2016 uitgeschreven uit het handelsregister.

2. Eiser was in 2016 tevens betrokken bij een aantal andere ondernemingen. Hij en zijn echtgenote waren beiden (al dan niet middellijk) aandeelhouders van [bedrijfsnaam 2] . Verder heeft eiser in 2016 werkzaamheden verricht voor zorgstichting [bedrijfsnaam 3] en enkele andere projecten gedaan waaronder [projectnaam] .

3. Met [bedrijfsnaam 3] heeft eiser een overeenkomst gesloten, door eiser ondertekend op 29 september 2015 en namens [bedrijfsnaam 3] door [naam 3] ondertekend op 1 oktober 2015. In die overeenkomst staat onder meer het volgende:

1. Declaratie van gewerkte uren en overige onkosten door partijen vindt alleen plaats als het Saldo van het operationeel budget van de Stichting [bedrijfsnaam 3] uitbetaling toelaat. Norm hiervoor is dat de budgettaire ruimte van 5% back-officekosten van de brutomarge voor aflossing investeringen beschikbaar is om tot uitbetaling van declaraties van betrokkenen over te gaan.

2. Uitgaande van bovenstaande zal Partij 2 per 1 oktober 2016 16 uur per week met een brutoloon van € 50,00 per uur, declareren tot het moment dat Stichting [bedrijfsnaam 3] inkomsten ontvangt. Dat is € 900,00 per week Verwachting is dat het zal gaan om 1 jaar.

4. In een conceptovereenkomst (niet gedateerd, niet ondertekend) met eiser en [naam 4] is met betrekking tot www. [projectnaam] .nl en www. [projectnaam] .com onder meer het volgende opgenomen:

Declaratie van gewerkte uren en overige onkosten vindt alleen plaats als het Saldo van [bedrijfsnaam 4] uitbetaling toelaat. Norm hiervoor is dat het beschikbare nettoresultaat 25% van de bruto-omzet is en/of de budgettaire ruimte van 5% back-officekosten voor aflossing investeringen van de bruto-omzet beschikbaar is om tot uitbetaling van declaraties van beide betrokkenen over te gaan.

5. In de aangiften omzetbelasting heeft eiser over 2016 € 2.290 aan omzet aangegeven.

6. Eiser heeft aangifte voor de IB/PVV 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.505. Dit bestaat uit een belastbare winst uit onderneming van € 24.873 negatief en een NWW-uitkering van € 41.378. De belastbare winst uit onderneming is opgebouwd uit een negatieve winst van € 19.519, de zelfstandigenaftrek en de verhoogde zelfstandigenaftrek (startersaftrek) en de MKB-winstvrijstelling. Verweerder is afgeweken van de aangifte en heeft de negatieve belastbare winst uit onderneming buiten beschouwing gelaten.

7. In geschil is of de negatieve winst uit onderneming (inclusief ondernemersaftrek en MKB-vrijstelling) terecht is gecorrigeerd en of de NWW-uitkering tot het inkomen in box 3 (inkomen uit sparen en beleggen) of box 1 (inkomen uit werk en woning) dient te worden gerekend. Verweerder heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Niet is in geschil dat de werkzaamheden van eiser in 2016 een bron van inkomen vormen.

verzwaring van de bewijslast

8. Verweerder beroept zich op (omkering en) verzwaring van de bewijslast, omdat eiser niet de vereiste aangifte zou hebben gedaan. Omdat verweerder eerst met de gewone regels van bewijslast aannemelijk moet maken dat sprake is van het niet doen van de vereiste aangifte, zal de rechtbank dit punt in het midden laten. Voor de uitkomst van de procedure maakt het namelijk geen verschil. Eiser draagt op de hierna te bespreken onderdelen al de bewijslast. Hij heeft daaraan slechts op enkele punten voldaan, zoals hierna zal worden toegelicht, en die uitkomst is niet anders met of zonder verzwaring van de bewijslast.

negatieve winst uit onderneming

9. In de kern zijn bij het resultaat uit onderneming twee punten in geschil, te weten de ondernemersaftrek en het negatieve resultaat. Bij de ondernemersaftrek is in geschil of eiser aan het urencriterium heeft voldaan, voor de negatieve winst zelf ontbreekt volgens verweerder de onderbouwing.

10. Op grond van artikel 3.76 van de Wet IB 2001 geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Volgens het urencriterium van artikel 3.6 van de Wet IB (voor zover hier van belang) moet een ondernemer gedurende het kalenderjaar minimaal 1.225 uren besteden aan werkzaamheden voor de onderneming waaruit hij als ondernemer winst geniet. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in 2016 heeft voldaan aan het urencriterium en 1.496 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor de onderneming. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een overzicht per dag overgelegd, bestaande uit een uitdraai van kalender365.nl van de kalender van 2016 met daarop per dag met de hand bijgeschreven werkzaamheden. Op de kalender zijn per dag slechts beperkte gegevens ingevuld, te weten de partij voor wie of het project waaraan gewerkt wordt en een algemene omschrijving als “overleg” of in geval van [projectnaam] ): “bouwen”. Bij overleggen is in de meeste gevallen niet vermeld met wie is overlegd. Op diverse vrijdagen in februari en maart wordt alleen maar “ [afkorting] ” vermeld, wat naar de rechtbank aanneemt staat voor [bedrijfsnaam 3] , zonder enige vermelding van werkzaamheden. Slechts beperkt, vanaf april 2016 en dan nog maar in een deel van de gevallen, zijn tijdstippen vermeld. Ook deze zijn zeer algemeen te weten 9.00 tot 17.00 en vaak gaat het dan om omschrijvingen als “thuis werken”. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende omschrijving van de feitelijke werkzaamheden. Een enkele keer geven de omschrijvingen iets meer toelichting. Zo is op 13 april 2016 genoteerd “9.00-17.00 overl. Min. v. VGZ, overl. [naam 5] ”. Of dit twee overleggen van elk vier uur betreffen of hoe dit verder geduid moet worden is ook weer onduidelijk. Een week later is er “1/2 overleg [voornaam 1] ” maar of dat een half uur, een halve dag of een bilateraal overleg aanduidt, kan niet worden vastgesteld.

11. Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat eiser op verschillende dagen diverse uren als ondernemer heeft gewerkt, is een zo gebrekkige urenadministratie, zonder vermelding van tijdstippen van overleg of werkzaamheden of concrete(re) omschrijving van werkzaamheden, onvoldoende ter onderbouwing dat aan het urencriterium is voldaan, nog daargelaten dat het erop lijkt dat deze administratie achteraf is opgemaakt. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt, en te minder heeft doen blijken, dat hij aan het urencriterium heeft voldaan, heeft hij ten onrechte de zelfstandigenaftrek en de verhoogde zelfstandigenaftrek toegepast. In zoverre is de correctie die verweerder heeft toegepast terecht.

12. De volgende vraag betreft de onderbouwing van een negatieve winst van € 19.519. Uit de oorspronkelijke gedingstukken kon een onderbouwing van dat bedrag niet worden herleid.

13. Eiser heeft bij de e-mail van 5 augustus 2021 een overzicht van diverse bankafschrijvingen gevoegd die volgens hem zakelijke kosten betreffen. Een toelichting wat voor kosten het betreft ontbreekt. Het gaat voor een groot deel om overschrijvingen van bedragen ten behoeve van diverse partijen die diensten leveren op IT-gebied (softwareontwikkelaar [bedrijfsnaam 5] , [bedrijfsnaam 6] , [bedrijfsnaam 7] , [bedrijfsnaam 8] , [bedrijfsnaam 9] .nl) en overschrijvingen naar [bedrijfsnaam 10] BV (naar de rechtbank aanneemt telefoonkosten). Hoewel op het oog sprake is van kosten die verband kunnen houden met de bedrijfsmatige activiteiten van eiser, is dit overzicht niet voldoende om de kosten aan te tonen, omdat volstrekt onduidelijk is om wat voor kosten het gaat. Er zijn ook geen facturen overgelegd. Daar komt nog bij dat het totaalbedrag van € 447,12 + € 704,22 + € 1.424,21 = € 2.575,55 niet is te herleiden tot het bedrag van € 19.519 in de aangifte, zodat ook via die weg de zakelijkheid van de kosten niet nader is onderbouwd. Eiser heeft de betalingen wel aangetoond, maar ten aanzien van de meeste betalingen niet aannemelijk gemaakt, en zeker niet doen blijken, dat sprake is van zakelijke kosten die voor aftrek in aanmerking komen. Dat is slechts anders voor zover het de DAS rechtsbijstandsverzekering betreft, omdat in de omschrijving daarvan met zoveel woorden [bedrijfsnaam 1] is genoemd en verweerder niet verder heeft bestreden dat de kosten van een rechtsbijstandsverzekering als zakelijk kunnen worden beschouwd. Dit betreft bedragen van € 29,77 op 9 mei en 22 juli 2016 en € 148,82 op 29 april 2016. Eiser heeft de betalingen aangetoond en naar het oordeel van de rechtbank is ook het verband met de ondernemersactiviteiten gebleken. Ook van een betaling van € 24,20 op 26 juli 2016 aan ZZP Nederland Ledenadministratie acht de rechtbank de zakelijkheid aangetoond. Dit betekent dat in totaal een bedrag van afgerond € 268 voor aftrek in aanmerking komt. Omdat geen positief resultaat in aanmerking is genomen, zou dit leiden tot een negatieve winst van € 268.

14. Verweerder heeft zich beroepen op interne compensatie. Eiser heeft werkzaamheden verricht voor [bedrijfsnaam 2] en dient zich hiervoor een gebruikelijk loon uit te keren, aldus verweerder. Eiser heeft die stelling onvoldoende gemotiveerd betwist, en de onjuistheid daarvan al helemaal niet aangetoond. Daarom volgt de rechtbank verweerder op dit punt. Omdat dit - los van hetgeen de rechtbank hierna over de NNW-uitkering overweegt - per saldo betekent dat het inkomen van eiser eerder te laag dan te hoog is vastgesteld, wordt per saldo de winst uit onderneming op nihil gesteld.

NWW-uitkering

15. Eiser erkent dat hij in 2016 een nabetaling van het UWV heeft ontvangen. Het betreft achterstallig uitkeringsgeld dat volgens eiser vergelijkbaar is met een ontslagvergoeding en in box 3 thuishoort.

16. Op grond van artikel 10, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 vormt al hetgeen uit een lopende of een vroegere dienstbetrekking genoten belast loon, inclusief de ontslagvergoeding.

17. Eiser heeft in de bezwaarfase verwezen naar een internetlink, maar die link werkt niet. Een vergelijkbare link verwijst naar een uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch1. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser naar die uitspraak bedoelt te verwijzen. Het geschil betrof daar het antwoord op de vraag welk deel van een ontbindingsvergoeding onbelast diende te blijven, omdat het in zoverre een vergoeding zou betreffen die geen dan wel onvoldoende verband hield met de dienstbetrekking. Dat is namelijk onder omstandigheden niet het geval als sprake is van een schadevergoeding.2 In de zaak bij Gerechtshof ’sHertogenbosch had de kantonrechter bij toepassing van de kantonrechtersformule een hoge correctiefactor (c = 2,5) toegepast vanwege ernstige verwijten die de werkgever te maken waren en toen werd inderdaad een deel van de uitkering als schadevergoeding aangemerkt die niet rechtstreeks verband hield met de dienstbetrekking.

18. Verweerder heeft erop gewezen dat de uitkering valt onder code 20. Dit staat volgens de niet weersproken stelling van verweerder voor “De uitkering over een periode was onjuist, die is nu verrekend”. Het zou gaan om de periode 13 mei 2013 tot en met 3 augustus 2014.

19. Eiser heeft toegelicht dat het inderdaad ging om achterstallige betalingen vanaf 2013. Hij heeft in de bezwaarfase opgemerkt dat hij alleen een zak geld ontving en niet de bijkomende rechten zoals omscholing en hulp/doorbetaling bij start van zijn onderneming. Eiser heeft echter niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat hij als gevolg daarvan (ter compensatie) een hoger geldbedrag heeft ontvangen. Zou dat overigens al het geval zijn, dan nog zou de rechtbank moeten beoordelen of daarmee het verband met de uitkering is verbroken. Dat is nog niet zonder meer gezegd. In de zaak van Gerechtshof ’sHertogenbosch over de ontslagvergoeding werd een hoger bedrag betaald dan paste bij het aantal dienstjaren. Het meerdere werd beschouwd als een schadevergoeding. Mogelijk waren de gedragingen van de werkgever onrechtmatig, ook los van het dienstverband (kort gezegd: ook buiten een dienstverband is het onrechtmatig om iemand te vernederen). Dan dient een vergoeding daarvoor inderdaad niet in de belastingheffing te worden betrokken. Dat betekent nog niet zonder meer dat een dergelijke redenering ook op kan gaan als het UWV tekortschiet in zijn verplichtingen jegens een uitkeringsgerechtigde. Het aanbieden van omscholing of hulp bij starten van een onderneming is immers juist gekoppeld aan het uitkeringsrecht. Niet valt in te zien dat het nalaten van het UWV zijn verplichtingen na te komen ook buiten de uitkeringssituatie om onrechtmatig is. Eiser heeft ook op dit punt niets gesteld.

20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt, en zeker niet doen blijken, dat de uitkering van € 41.378,81 of een deel daarvan ten onrechte in box 1 is belast.

21. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

22. Het beroep wordt geacht ook te zijn gericht tegen de vastgestelde belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de belastingrente zodat het beroep daartegen ook ongegrond is.

23. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van

M.I.M. Geraerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

de griffier is buiten staat deze uitspraak

te ondertekenen

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.