Home

Rechtbank Gelderland, 02-12-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6436, AWB - 19 _ 4350

Rechtbank Gelderland, 02-12-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6436, AWB - 19 _ 4350

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
2 december 2021
Datum publicatie
14 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:6436
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4350

Inhoudsindicatie

Afvalstoffenheffing en rioolheffing. Toetsing aan de opbrengstlimiet. Eiser heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat van enkele posten in de overgelegde overzichten van de geraamde baten en lasten redelijke twijfel bestaat of sprake is van lasten ter zake. Verweerder heeft geen nadere informatie verstrekt, zodat die twijfel niet is weggenomen. De conclusie is dat beide verordeningen onverbindend zijn jegens eiser. De rechtbank vernietigt beide aanslagen.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 19/4350 en AWB 19/4352

in de zaken tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 15 februari 2019 aan eiser voor het jaar 2019 aanslagen (aanslagnummer: [aanslagnummer] ) afvalstoffen- en rioolheffing opgelegd.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 10 mei 2019 de aanslagen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen op 1 juli 2019, ontvangen door de rechtbank op 2 juli 2019, beroep ingesteld.

Op 4 februari 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Op deze zitting is het beroep tegen de WOZ-aanslag (nummer AWB 19/3794) gelijktijdig behandeld. Vervolgens zijn de onderzoeken in de onderhavige beroepsprocedures geschorst en verwezen naar een meervoudige kamer.

Verweerder heeft de geraamde baten en lasten overgelegd bij brief van 27 februari 2020. Eiser heeft vervolgens meermaals gereageerd en nadere onderbouwingen ingediend. Daarop heeft verweerder gereageerd. En daarop heeft eiser ook weer schriftelijk gereageerd. De stukken zijn steeds in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2021. Eiser is verschenen. Namens verweerder is [naam 1] verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is huurder van de woning aan de [adres] (de woning).

2. Op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing 20191 (de Afvalverordening) van de raad van de gemeente [woonplaats] geldt voor de woning een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen. In de Afvalverordening is bepaald dat op basis van ‘Diftar’ daarvoor wordt geheven. Dat betekent dat per perceel een vast tarief van € 113,99 wordt geheven, naast een variabel deel. Het variabele deel wordt in rekening gebracht voor het aantal aanbiedingen van afvalstoffen. De aanslag afvalstoffenheffing van eiser bedraagt € 119,63 en bestaat uit het vaste tarief van € 113,99 en een variabel tarief van € 5,64, vanwege twee aanbiedingen.

3. De raad van de gemeente [woonplaats] heeft in de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2019 (de Rioolverordening)2 bepaald dat de rioolheffing per zelfstandig belastingobject wordt geheven van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd (het belastbare feit). Eiser is als huurder van de woning aangeslagen voor de laagste categorie rioolheffing (waterverbruik tussen de 0 en de 350 m³) voor een bedrag van € 317,81.

4. Eiser heeft tegen de aanslagen, alsmede tegen de op hetzelfde aanslagbiljet opgenomen WOZ-beschikking, bezwaar gemaakt.

5. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 10 mei 2019 de bezwaren tegen de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffing ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.

6. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 mei 2019 beslist op het bezwaar tegen de WOZ-beschikking. Hierin heeft verweerder ook vermeld dat hij de bezwaren tegen de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffing ongegrond verklaart.

7. Eiser heeft op 1 juli 2019, ontvangen door de rechtbank op 2 juli 2019, beroep ingesteld.

8. De beroepen zijn gelijktijdig met het beroep met nummer AWB 19/3794 (de WOZ-procedure) behandeld op de zitting van de enkelvoudige belastingkamer van 4 februari 2020. Tijdens deze zitting zijn de onderhavige procedures gesplitst van de WOZ-procedure en is het onderzoek in de onderhavige procedures geschorst, zodat verweerder een nadere onderbouwing kon inbrengen over eisers stelling dat de opbrengstlimiet voor de afval- en rioolheffingen is overschreden. Het proces-verbaal van de zitting van 4 februari 2020 is op 10 maart 2020 aan partijen verzonden.

9. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 27 februari 2020 overzichten van de geraamde baten en lasten voor beide heffingen in 2019 overgelegd. Deze overzichten zijn als volgt opgebouwd:

Afvalstoffenheffing

Lasten taakvelden:

7.3 Afval (incl. handhaving)*

2.905.500

2.1 Verkeer en vervoer (vegen, prullenbakken)*

89.000

6.3 Inkomensregelingen (kwijtschelding)

93.000

0.10 Mutaties reserves

29.000

Baten taakvelden:

7.3 Afval

-532.000

0.10 Mutaties reserves

-80.000

Netto lasten

2.504.500

Overige toe te rekenen kosten:

Overhead

51.000

BTW

585.000

Totale lasten

3.140.500

Opbrengst heffingen*:

-3.023.000

Kostendekkendheid

96%

Onttrekking reserve afvalstoffenheffing

-117.500

*

Inclusief indexering en bijdrage Tribuut

Rioolheffing

Lasten taakvelden:

7.2 Riolering*

4.499.000

6.3 Inkomensregelingen (kwijtschelding)

127.000

Baten taakvelden:

7.2 Riolering

-9.000

0.10 Mutaties reserves

-113.000

Netto lasten

4.504.000

Overige toe te rekenen kosten:

Overhead

120.000

BTW

675.000

Totale lasten

5.299.000

Opbrengst heffingen*:

-5.299.000

Kostendekkendheid

100%

*

Inclusief indexering en bijdrage Tribuut

10. Eiser heeft meermaals gereageerd. In zijn reactie van 23 juli 2021 heeft eiser de volgende posten met betrekking tot de afvalstoffenheffing gemotiveerd betwist:

(-) 7.3 Afval (incl. handhaving)(-) 2.1 Verkeer en vervoer (vegen en prullenbakken)(-) 6.3 Inkomensregelingen (kwijtschelding)(-) 0.10 Mutaties reserves(-) 7.3 Afval, post die onder baten valt(-) Overhead(-) BTW

En met betrekking tot de rioolheffing de volgende posten:(-) 7.2 Riolering

(-) Overhead(-) BTW.

Geschil

11. In geschil is allereerst of de beroepen ontvankelijk zijn.

12. Indien de beroepen ontvankelijk zijn, is in geschil of de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffing moeten worden vernietigd. Meer in het bijzonder is in geschil of de Afvalverordening en de Rioolverordening onverbindend zijn wegens overschrijding van de opbrengstlimiet.

Beoordeling van het geschil

Vooraf: geldigheid mandaat

13. Eiser heeft aangegeven dat hij twijfelt of de ambtenaar die de aanslagen heeft opgelegd, de uitspraak op bezwaar heeft gedaan en degene die verweerder vertegenwoordigt in deze procedures, bevoegd is. Verweerder heeft voor de jaren 2020 en 2021 verwezen naar de Aanwijzings- en mandaatbesluiten, zoals gepubliceerd op de site van www.overheid.nl, waarbij eiser ter zitting nog heeft opgemerkt dat het aanwijzingsbesluit 2021 niet is ondertekend.

14. De rechtbank overweegt als volgt. De Colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Apeldoorn, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen hebben de ‘Gemeenschappelijke Regeling Tribuut belastingsamenwerking’3 getroffen, waarbij belastingcentrum Tribuut als orgaan is ingesteld voor het heffen en innen van alle gemeentelijke belastingen.

15. In het Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar, WOZ-ambtenaar, invorderingsambtenaar, belastingambtenaren, belastingdeurwaarder en inlichtingenverplichting Tribuut 2016 van 8 januari 2016 (het Aanwijzingsbesluit 2016) is de ‘teammanager beschikken en aanslag’ van Tribuut aangewezen als heffingsambtenaar. Dat was tot 1 juni 2021 de heer [naam 2] . Per 1 juni 2021 is de juridische beleidsadviseur aangewezen als heffingsambtenaar, zoals volgt uit het Aanwijzingsbesluit 20214. Dat is [naam 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de geldigheid van het mandaat van de genoemde ambtenaren voldoende aangetoond.

16. Het feit dat het Aanwijzingsbesluit 2021 niet is ondertekend, doet daar niet aan af. De voorzitter en de ambtelijk secretaris hebben tezamen ingestemd met het besluit op de vergadering van 21 mei 2021 van het bestuur van Tribuut. Er is daarom geen reden om het Aanwijzingsbesluit rechtskracht te ontzeggen. Dat betekent dat [naam 1] bevoegd is om verweerder te vertegenwoordigen in de onderhavige procedures. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Ontvankelijkheid beroepen

17. De rechtbank stelt vast dat verweerder twee keer uitspraak op de bezwaren heeft gedaan. In beide uitspraken wordt inhoudelijk op de bezwaren van eiser over de afvalstoffen- en rioolheffing ingegaan én beide uitspraken bevatten een rechtsmiddelenverwijzing met termijn voor het instellen van beroep van zes weken. Ondanks dat eiser heeft erkend dat hij bekend was met de uitspraak op bezwaar van 10 mei 2019, is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder gecreëerde verwarring niet ten nadele van eiser uitgelegd mag worden. Dat betekent dat eiser mocht menen dat hij ook na de tweede uitspraak van 21 mei 2019 nog zes weken de tijd had om beroepen in te stellen en dat de overschrijding van de beroepstermijn niet aan eiser is te wijten en dus verschoonbaar is.5 De beroepen zijn ontvankelijk.

Hoorrecht

18. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ten onrechte niet is gehoord over zijn bezwaar, zodat het hoorrecht is geschonden. De rechtbank acht het passeren van de schending van het hoorrecht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb niet mogelijk, omdat partijen van mening verschillen over de vaststelling en de waardering van de feiten. De beroepen van eiser zijn op dit punt gegrond.

19. Ter zitting hebben beide partijen aangegeven dat de rechtbank zelf in de zaak mag voorzien met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb. De rechtbank zal de beroepen daarom inhoudelijk beoordelen.

Opbrengstlimiet

20. Op grond van artikel 228a van de Gemeentewet kan, onder de naam rioolheffing, door de gemeente een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan – kort gezegd – de verwerking van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en hemelwater, en aan maatregelen ter beheersing van de grondwaterstand. Uit de tekst van het artikel en de totstandkomingsgeschiedenis volgt dat de tarieven van deze bestemmingsheffing zodanig moeten worden vastgesteld dat de met de rioolheffing te behalen geraamde baten de geraamde lasten ter zake niet overschrijden (de opbrengstlimiet).

21. De afvalstoffenheffing is eveneens een bestemmingsheffing, die, op grond van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer, dient ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. Ook voor de afvalstoffenheffing geldt dat zij moet voldoen aan de opbrengstlimiet.

22. Bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden en de stelplicht en bewijslast daaromtrent, verwijst de rechtbank naar de rechtspraak van de Hoge Raad.6 Die regels kunnen als volgt worden samengevat. Indien een belanghebbende een overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar om inzicht te geven in de ramingen van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Omdat de bewijslast van de feiten die een overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op de belanghebbende rust, dient hij, nadat de heffingsambtenaar aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’ en of wel alle baten in de raming zijn meegenomen. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien een belanghebbende vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt belanghebbende de bewijslast.7

23. Verweerder heeft de in overweging 9 genoemde overzichten overgelegd. Daarmee heeft verweerder inzicht verschaft in de geraamde baten en lasten. Het is dan aan eiser om voldoende gemotiveerd te stellen waarom posten geen last ter zake zijn of welke baten ten onrechte niet zijn meegenomen. Daartoe heeft eiser gemotiveerd gesteld, met name in zijn reactie van 23 juli 2021, dat bij beide heffingen twijfel bestaat aan de hoogte van de geraamde lasten en baten ter zake. Met name heeft eiser aangevoerd dat niet inzichtelijk is welk deel van de handhavingskosten is toegerekend aan de afvalstoffenheffing. Ook heeft eiser gesteld dat het bedrag in het overzicht van verweerder € 178.500 hoger is dan het bedrag dat onder taakveldcode 7.3 is opgenomen in de begroting, zodat aan de juistheid van het bedrag moet worden getwijfeld. Dit geldt ook voor de post 2.1 Verkeer en vervoer. Ten aanzien van de post 0.10 Mutaties heeft eiser aangevoerd dat niet inzichtelijk is waarvoor de mutatie wordt aangewend, zodat twijfel bestaat of het wellicht bestemd is voor posten die geen last ter zake zijn. Voor beide heffingen geldt dat verweerder volgens eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt om welke overheadkosten het gaat en waarom die post niet te hoog is geraamd. Hetzelfde heeft eiser aangevoerd tegen de posten BTW. Tot slot heeft eiser gemotiveerd gesteld dat moet worden betwijfeld of de last onder 7.2 Riolering niet ruim € 1,4 miljoen te hoog is geraamd.

24. Aangezien eiser voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat van bovengenoemde posten redelijke twijfel bestaat of sprake is van lasten ter zake, is het aan verweerder om aan te tonen dat deze twijfel ongegrond is. Daartoe heeft verweerder ter zitting enkel verklaard dat de kosten van vegen en prullenbakken (behorend bij de post ‘Verkeer en vervoer’) op grond van jurisprudentie voor een bepaald percentage meegenomen mogen worden. Daarbij heeft verweerder erkend dat hij in dit geval niet weet hoe hoog de totale kosten zijn en derhalve ook niet hoe hoog het percentage is. Ook voor de geraamde overheadkosten en de BTW-lasten heeft verweerder geen concrete toelichting kunnen geven. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij in de gelegenheid is geweest om nadere inlichtingen te krijgen bij een ambtenaar van de gemeente, maar dat hij daarvan bewust heeft afgezien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus niet naar vermogen nadere inlichtingen verschaft over de vraag of de posten aan te merken zijn als lasten ter zake. Gelet hierop kan voor beide heffingen niet worden beoordeeld of de opbrengstlimiet is overschreden. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat beide Verordeningen onverbindend zijn jegens eiser en dat de aanslagen dienen te worden vernietigd.

Conclusie

25. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond, zodat de overige beroepsgronden geen bespreking behoeven.

26. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 20,24 zijnde de reiskosten op basis van het tarief openbaar vervoer, tweede klasse. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

27. Gebleken is dat de griffier in dit geval ten onrechte tweemaal griffierecht heeft geheven. De rechtbank zal de griffier daarom opdragen om éénmaal griffierecht van € 47 te restitueren.

28. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar van 10 mei 2019;

-

vernietigt de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffing voor het jaar 2019;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 20,24;

-

gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. A.P. Vaatstra en mr. J.A.L. Heldens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C.M. Coolen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.