Home

Rechtbank Gelderland, 27-12-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:7088, AWB - 20 _ 2558 tm 20_2561

Rechtbank Gelderland, 27-12-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:7088, AWB - 20 _ 2558 tm 20_2561

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
27 december 2021
Datum publicatie
27 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:7088
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2558 tm 20_2561

Inhoudsindicatie

Afschriften van een bankrekening vormen geen bewijsmateriaal waarvan het bestaan afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige. Op de verstrekking daarvan is het nemo-teneturbeginsel niet van toepassing. Strafverzwarende omstandigheden mogen in aanmerking worden genomen bij bepalen hoogte vergrijpboeten.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 20/2558, 20/2559, 20/2560 en 20/2561

in de zaken tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2006 tot en met 2009 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Tevens zijn bij beschikkingen vergrijpboeten opgelegd en is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 23 maart 2020 heeft verweerder de navorderingsaanslagen IB/PVV en de beschikkingen heffingsrente verminderd en de percentuele hoogte van de opgelegde vergrijpboeten gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Met dagtekening 15 mei 2020 heeft verweerder aan eiser voor de jaren 2006 tot en met 2009 de verminderingsbeschikkingen gestuurd die voortvloeien uit de uitspraken op bezwaar.

Verweerder heeft op 11 en 16 juni 2020 de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij ten aanzien van een aantal bijlagen een beroep gedaan op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht.

Eiser heeft bij brief van 20 juli 2020 gereageerd op het beroep op beperkte kennisneming van verweerder.

Bij beslissing van 4 september 2020 heeft de geheimhoudingskamer overwogen dat het verzoek om beperkte kennisneming dient te worden toegewezen. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de ongeschoonde stukken.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2021.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn [persoon A] en [persoon B] verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2006 tot en met 2009 geen melding gemaakt van de door hem in Zwitserland aangehouden bankrekening en van de in Zwitserland ontvangen bemiddelingsfees. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van enige inkeerregeling.

2. De aangiften IB/PVV 2006 tot en met 2008 zijn ingediend vóór 2 juli 2009.

3. Bij brief van 11 november 2015 heeft eiser in reactie op een informatieverzoek van verweerder van 15 oktober 2015 bevestigd over een Zwitserse bankrekening te beschikken. Eiser heeft de bijlage ‘Verklaring vermogen in het buitenland’ niet ingevuld en retour gestuurd.

4. Omdat eiser niet of niet geheel aan het informatieverzoek heeft voldaan, heeft verweerder hem met dagtekening 9 november 2016 een informatiebeschikking gegeven.

5. Bij uitspraak op bezwaar van 24 oktober 2017 heeft verweerder de informatiebeschikking gehandhaafd. Deze staat onherroepelijk vast.

6. Bij brief van 18 maart 2019 heeft verweerder aan eiser navorderingsaanslagen en vergrijpboeten voor de jaren 2006 tot en met 2009 aangekondigd. De hoogte van de aanslagen en boeten heeft verweerder gebaseerd op van de Zwitserse autoriteiten ontvangen gegevens.

7. Met dagtekening 11 mei 2019 heeft verweerder aan eiser de volgende navorderingsaanslagen IB/PVV en vergrijpboeten opgelegd en rentebeschikkingen in rekening gebracht:

jaar

IB/PVV

vergrijpboete

heffingsrente

2006

€ 84.540

€ 41.816

€ 26.529

2007

€ 136.835

€ 41.703

€ 23.962

2008

€ 90.471

€ 41.591

€ 21.028

2009

€ 106.031

€ 42.536

€ 18.344

Voor de jaren 2006 tot en met 2008 is een vergrijpboete van 75% over de nagevorderde belasting opgelegd. Vanwege het nieuwe boeteregime voor aangiften die vanaf 2 juli 2009 zijn ingediend, is voor het jaar 2009 een vergrijpboete van 75% over de nagevorderde belasting in box 1 en een vergrijpboete van 225% over de nagevorderde belasting in box 3 opgelegd.

8. Naar aanleiding van de uitspraken op bezwaar heeft verweerder met dagtekening 15 mei 2020 de aanslagen, boeten en rentebeschikkingen verminderd tot:

jaar

IB/PVV

vergrijpboete

heffingsrente

2006

€ 57.486

€ 21.525

€ 13.659

2007

€ 116.532

€ 26.476

€ 15.217

2008

€ 74.801

€ 29.838

€ 15.090

2009

€ 69.568

€ 15.094

€ 6.251

9. Voor de hoogte van de vergrijpboeten gelden de volgende grondslagen (nagevorderde belasting over de hier genoemde bedragen aan buitenlands inkomen):

jaar

box 1 buitenlands inkomen

2006

€ 54.616

2007

€ 67.164

2008

€ 75.512

2009

€ 35.000

jaar

vermogen per 1/1

vermogen per 31/12

toegerekend aan eiser

2006

€ 47.244

€ 53.274

€ 25.130

2007

€ 53.274

€ 72.512

€ 31.447

2008

€ 72.512

€ 108.803

€ 45.329

2009

€ 108.803

€ 105.021

€ 53.456

10. Verweerder heeft in de beroepsfase een ‘memo Aandachtspunten projecten Verhuld Vermogen’ (het memo) van 14 februari 2020 overgelegd, waarin het door de Belastingdienst gehanteerde beleid wordt beschreven.

Geschil 11. In geschil is de hoogte van de vergrijpboeten. Meer specifiek is in geschil of eiser, die zich onder meer beroept op het nemo-teneturbeginsel ter zake van de informatieverstrekking, gestraft mag worden met boeten van 75% (box 1) respectievelijk 225% (box 3). De hoogte van de nagevorderde belasting en de in rekening gebrachte heffingsrente is niet in geschil.

12. Eiser stelt primair dat de boeten niet passend en geboden zijn, omdat onterecht strafverzwarende omstandigheden in aanmerking zijn genomen. Volgens eiser is er geen sprake van weigering tot meewerken, is er geen recidive en kan het al dan niet gebruikmaken van de inkeerregeling slechts strafverlagend en niet strafverzwarend werken. Daarnaast kan de omstandigheid dat is gekozen voor een bank in een land met een bankgeheim evenmin strafverzwarend werken, aldus eiser. Dit is immers inherent aan het vermogen verborgen houden voor de Belastingdienst. Daarom dienen de boeten verlaagd te worden tot een totaal van maximaal € 40.000. Subsidiair verwijst eiser naar het geldende beleid zoals beschreven in het memo, waaruit volgt dat boetepercentages van respectievelijk 45% en 135% (over de nagevorderde belasting in box 3 in 2009) van toepassing moeten zijn. Meer subsidiair beroept eiser zich op de hoofdregel in paragraaf 25, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB), op grond waarvan een maximale vergrijpboete van 50% kan worden opgelegd.

13. Verweerder is van mening dat de boeten, gelet op de strafverzwarende omstandigheden, passend en geboden zijn. Deze strafverzwarende omstandigheden zijn volgens verweerder het consequent weigeren informatie te verstrekken, het stelselmatig gedurende meerdere jaren een onjuiste aangifte doen, het niet gebruik maken van de inkeermogelijkheden en het gebruik maken van een bank in een land met een bankgeheim.

Beoordeling van het geschil

Hoogte boeten

14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voor de jaren 2006 tot en met 2009 opzettelijk onjuiste aangiften gedaan door in zijn aangiften de buitenlandse inkomsten en het saldo van de buitenlandse bankrekening niet te vermelden. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser die inkomsten respectievelijk dat saldo opzettelijk voor verweerder verborgen heeft gehouden met het oogmerk heffing van IB/PVV over die inkomsten/dat tegoed te ontlopen.

15. Blijkens de wettekst zoals die gold vóór 2 juli 2009 bedraagt het maximale boetepercentage bij een vergrijp op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) 100% van de na te vorderen belasting. Op grond van paragraaf 25 van het BBBB legt de inspecteur ingeval van opzet een vergrijpboete op van 50%. Vanaf 2 juli 2009 is het wettelijke maximumpercentage voor zover sprake is van belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verhoogd naar 300% en is op grond van paragraaf 27 van het BBBB dan het uitgangspunt een boete van 150%. Ingeval sprake is van strafverzwarende omstandigheden kan de vergrijpboete op grond van paragraaf 43 van het BBBB (wettekst vóór 2 juli 2009) dan wel paragraaf 8 van het BBBB (wettekst vanaf 2 juli 2009) worden verhoogd.

16. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de afschriften van een bankrekening geen bewijsmateriaal waarvan het bestaan afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige. Op de verstrekking daarvan is het nemo-teneturbeginsel dan ook niet van toepassing, zoals ook volgt uit vaste jurisprudentie.1 Gelet daarop mag, bij het bepalen van de hoogte van de boete, het niet-meewerken door eiser aan het verstrekken van deze informatie in de zin van artikel 47 van de AWR als strafverzwarende omstandigheid in aanmerking worden genomen. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

17. De opgelegde boeten acht de rechtbank gelet op de ernst van het feit passend en geboden, nu er sprake is van strafverzwarende omstandigheden. Immers, eiser heeft op listige wijze gedurende een reeks van jaren, telkens opnieuw, buitenlandse inkomsten en het saldo op een buitenlandse bankrekening in een land met een bankgeheim verzwegen, als gevolg waarvan aanzienlijk te weinig belasting is geheven. Daarbij komt nog dat hij consequent heeft geweigerd te voldoen aan zijn informatieplicht krachtens artikel 47 van de AWR.

18. De boeten zijn daarmee terecht en tot de juiste bedragen opgelegd.

Matiging boeten vanwege overschrijding redelijke termijn

19. De rechtbank ziet aanleiding de boeten wel te matigen vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De boeten zijn immers aangekondigd per brief van 18 maart 2019. De overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar voor het doen van een uitspraak door de rechtbank, komt dan afgerond neer op negen maanden. De rechtbank zal dientengevolge de boeten verminderen met 10% - zoals in de tabel hieronder gespecificeerd - onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 februari 2016.2

jaar

boete

2006

€ 19.372 (90% x € 21.525)

2007

€ 23.828 (90% x € 26.476)

2008

€ 26.854 (90% x € 29.838)

2009

€ 13.584 (90% x € 15.094)

Conclusie

20. Omdat de boeten worden verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn maar eiser hierop geen beroep heeft gedaan, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

21. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen ongegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de vergrijpboeten;

-

vermindert de vergrijpboeten tot € 19.372 voor 2006, € 23.828 voor 2007, € 26.854 voor 2008 en € 13.584 voor 2009;

-

bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.C. Quak, voorzitter, mr. A.P. Vaatstra en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.