Home

Rechtbank Gelderland, 10-03-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1259, AWB - 20 _ 5717

Rechtbank Gelderland, 10-03-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1259, AWB - 20 _ 5717

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
10 maart 2022
Datum publicatie
11 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:1259
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5717

Inhoudsindicatie

Definitieve vaststelling huur- en zorgtoeslag, resulterend in een terugvordering van ten onrechte betaalde voorschotten. Niet in geschil is dat verweerder het recht op en de hoogte van de huur- en zorgtoeslag heeft mogen herzien. Verweerder is daarom op zichzelf bevoegd om de teveel ontvangen huur- en zorgtoeslag van eiser terug te vorderen. Verweerder heeft na het bestreden besluit alsnog met toepassing van het Verzamelbesluit Toeslagen de belangen van eiser afgewogen. Het standpunt van verweerder luidt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een matiging of het afzien van de terugvordering rechtvaardigen. De rechtbank overweegt dat de opsomming van bijzondere omstandigheden volgens het Verzamelbesluit niet limitatief is en dat er aanvullende specifieke omstandigheden kunnen zijn die matiging van de terugvordering rechtvaardigen. De rechtbank volgt verweerder, mede gezien de door eiser ter zitting uitgebreid geschetste omstandigheden, niet in het standpunt dat van specifieke en aanvullende omstandigheden in dit geval geen sprake is. De reactie van verweerder hierop doet geen recht aan het motiveringsbeginsel, de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel en aan de mogelijkheid voor verweerder om individueel maatwerk te bieden. Gelet op artikel 13b, eerste en tweede lid, van de Awir, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De stelt het bedrag van de terugvordering vast op het bedrag van de overschrijding van het normbedrag. Beroep gegrond en vernietiging bestreden besluit.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 20/5717

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2020 heeft verweerder de zorg- en huurtoeslag voor eiser over 2019 definitief vastgesteld op respectievelijk € 941 en € 0 en de teveel ontvangen voorschotten van eiser teruggevorderd.

Bij besluit van 21 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 7 augustus 2020 gehandhaafd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De zitting vond plaats op 21 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door [B] . Verweerder is vertegenwoordigd door D. Ooiberg en A. Galstian.

Overwegingen

Waarover gaat deze uitspraak?

1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak de herziening van het recht op zorg- en huurtoeslag over 2019. Verder beoordeelt de rechtbank of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de uitgekeerde zorg- en huurtoeslag van € 152 en € 1.632 van eiser terug te vorderen.

Waarom vordert verweerder deze bedragen aan zorg- en huurtoeslag terug?

2. Eiser heeft over 2019 voorschotten zorgtoeslag ontvangen van € 1.093 en voorschotten huurtoeslag van € 1.632. Bij de bepaling van de hoogte van de voorschotten is verweerder uitgegaan van een geschat jaarinkomen van € 21.655.

Op 11 juni 2020 heeft verweerder informatie uit de Basisregistratie Inkomen (BRI) ontvangen, waaruit blijkt dat het inkomen van eiser in het jaar 2019 € 22.779 bedroeg. Op basis van dat inkomen heeft verweerder in het besluit van 7 augustus 2020 de zorgtoeslag over 2019 definitief vastgesteld op € 941 en de huurtoeslag op € 0. Dat betekent dat aan eiser € 152 (voorschot zorgtoeslag) en € 1.632 (voorschot huurtoeslag) teveel is betaald. Daarom vordert verweerder die bedragen van eiser terug.

Wat is het standpunt van eiser?

3. Eiser erkent dat zijn inkomen over 2019 € 22.779 bedroeg. Eiser heeft er echter op vertrouwd dat de op het geschatte inkomen gebaseerde toeslagen ongewijzigd zouden blijven. Eiser kan de teveel uitbetaalde toeslagen niet terugbetalen. Op de zitting heeft eiser de omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan hij vindt dat verweerder de bedragen niet in redelijkheid van hem mag terugvorderen.

Heeft verweerder het recht op zorg- en huurtoeslag mogen herzien?

4. Niet in geschil is dat verweerder het recht op en de hoogte van zorg- en huurtoeslag op basis van het inkomen van eiser heeft mogen herzien.

Aan de verlening van voorschotten kan geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat een aanspraak op toeslag bestaat dat met de voorschotten overeenstemt. Dat volgt uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter hierover.1 Aan de omstandigheid dat het toetsingsinkomen de inkomensgrens voor de huurtoeslag slechts met € 79 overschrijdt, kan op zichzelf evenmin het vertrouwen worden ontleend dat verweerder de huurtoeslag niet zou herzien. Omdat de definitieve vaststelling van de zorg- en huurtoeslag lager is dan de bedragen die aan voorschotten zijn verstrekt, leidt dit tot een terug te vorderen bedrag. Verweerder is dus op zichzelf bevoegd om de teveel ontvangen huur- en zorgtoeslag van eiser terug te vorderen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit aspect van een zeer geringe overschrijding echter wel worden meegewogen bij de beoordeling van de evenredigheid van de terugvordering en – in relatie daarmee – de proportionaliteit van de gevolgen van de terugvordering in het individuele geval van eiser, zoals ter zitting geschetst.

Vordert verweerder in redelijkheid een bedrag van € 1.784 van eiser terug?

5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn belangen bij matiging of het afzien van terugvordering niet heeft afgewogen. Door de terugvordering vreest hij opnieuw in ernstige financiële problemen te komen, aangezien hij op dit moment ternauwernood de eindjes aan elkaar kan knopen.

6. Verweerder heeft met de motivering in het verweerschrift alsnog met toepassing van het Verzamelbesluit Toeslagen2 (hierna: het Verzamelbesluit) de belangen van eiser afgewogen. Verweerder heeft erop gewezen dat volgens het Verzamelbesluit er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Verder zullen de financiële situatie of financiële problemen van de belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een persoonlijke betalingsregeling. Verder zijn er volgens verweerder geen specifieke of aanvullende omstandigheden die op zichzelf of in samenhang zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden die na een belangenafweging reden zijn voor het matigen van de terugvordering of hiervan af te zien. Omdat deze motivering in het bestreden besluit ontbreekt, verzoekt verweerder de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.

7. De rechtbank overweegt dat verweerder deugdelijk moet motiveren of de door eiser aangevoerde omstandigheden zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden die na een belangenafweging kunnen leiden tot matiging of afzien van de terugvordering. Dat volgens het Verzamelbesluit de financiële situatie in het algemeen niet leidt tot een matiging van de terugvordering en dat men in dat geval om een persoonlijke betalingsregeling kan verzoeken laat onverlet dat er bijkomende omstandigheden kunnen zijn die matiging of afzien van de terugvordering rechtvaardigen. De formulering ‘in het algemeen’ laat dit immers toe. In het Verzamelbesluit is hierbij bovendien vermeld dat de daarin opgenomen opsomming van bijzondere omstandigheden niet limitatief is en dat deze op basis van ervaringen uit de praktijk kan worden aangevuld. Verder is daarin vermeld dat er afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die – op zichzelf of in samenhang – wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, er na een belangenafweging toch reden kan zijn de terugvordering te matigen.

7.1.

De rechtbank volgt verweerder, mede gezien de door eiser ter zitting uitgebreid geschetste omstandigheden, niet in het standpunt dat van specifieke en aanvullende omstandigheden in dit geval geen sprake is. Eiser heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij in het berekeningsjaar 2019 geconfronteerd werd met een problematische schuldensituatie na het vrij plotselinge overlijden van zijn partner in 2018. Omdat eiser zich verantwoordelijk achtte voor zijn twee stiefdochters, heeft hij hun schulden op zich genomen. Bovendien heeft hij zich financieel verantwoordelijk geacht voor de – in de woorden van eiser – financiële puinhoop die zijn partner had achtergelaten en die geheel of gedeeltelijk door haar (hem lange tijd onbekende) ziekte is veroorzaakt. Eiser lijdt zelf verder aan een chronische ziekte en ontvangt een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).

Door zijn ziekte en de zorgelijke financiële situatie verergeren zijn gezondheidsklachten.

De ziektekosten die hij heeft gehad, kon hij bij de aangifte inkomstenbelasting niet aftrekken. Had dit wel gekund, dan was het inkomen hoogstwaarschijnlijk lager geweest en was hij niet met een terugvordering geconfronteerd. Verder is zijn inkomen net te hoog om voor speciale vergoedingen van gemeentewege in aanmerking te komen. Daar komt bij dat de inkomensoverschrijding slechts € 79 bedraagt, terwijl de gevolgen van de terugvordering voor hem onevenredig zwaar zullen zijn (namelijk € 1.784), waarbij eiser vreest weer in een schuldenproblematiek te belanden, zoals in 2019.

7.2.

Het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat de door eiser geschetste omstandigheden niet bijzonder zijn, aangezien deze ook bij andere mensen voorkomen, volgt de rechtbank niet. Deze benadering houdt geen deugdelijke motivering in van de beoordeling van de vraag of de nadelige gevolgen van de terugvordering in de specifieke situatie van eiser onevenredig zwaar zijn in verhouding met het doel dat met de terugvordering wordt gediend, zoals bepaald in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Evenmin geeft verweerder hiermee invulling aan de hem ter beschikking staande mogelijkheid om maatwerk toe te passen in individuele gevallen, waarbij het Verzamelbesluit kennelijk ten onrechte beperkend werkt.3

Dat verweerder deze specifieke omstandigheden niet heeft gewogen, blijkt overigens ook uit het feit dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de omstandigheden (in deze aard en mate) hem onbekend waren.

7.3.

Juist in de situatie van eiser zijn de gevolgen van het bestreden besluit wrang, te meer omdat zijn inkomen in 2019 slechts in geringe mate de inkomensgrens overschreed. Verweerder heeft dat ook op de zitting erkend. Daar komt bij dat verweerder tijdens de zitting heeft toegelicht dat de wetgever - juist ter voorkoming van deze disproportionele gevolgen -ervoor heeft gekozen om per 2020 de harde inkomensgrenzen voor de huurtoeslag te laten vervallen. Hierdoor blijft bij een geringe overschrijding van de inkomensgrens recht op huurtoeslag bestaan. Omdat deze regeling geen terugwerkende kracht heeft, heeft eiser hiervan echter geen profijt.

7.4.

Verweerder moet op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Awir de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. Op grond van artikel 13b, tweede lid, Awir mogen de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De rechtbank oordeelt dat dit in deze specifieke situatie leidt tot de conclusie dat de terugvordering beperkt had moeten worden tot het bedrag van de overschrijding van het normbedrag, zijnde een bedrag van € 79. Een terugvordering van € 79 acht de rechtbank evenredig, gegeven alle omstandigheden van de zaak en de persoon van eiser.

Conclusie

8. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.

9. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat in het voorgaande afdoende is besproken welke uitkomst voldoende tegemoetkomt aan de noodzakelijke redelijke afweging van belangen. De terugvordering wordt beperkt tot het genoemde bedrag van € 79.

10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

11. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- stelt de hoogte van de terugvordering vast op € 79;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat verweerder het griffierecht van € 48 aan eiser vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. M.W. Bolzoni, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 maart 2022

griffier

rechter

Verhinderd om te ondertekenen

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.