Home

Rechtbank Gelderland, 25-04-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2412, AWB - 19 _ 1369

Rechtbank Gelderland, 25-04-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2412, AWB - 19 _ 1369

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
25 april 2022
Datum publicatie
13 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:2412
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1369

Inhoudsindicatie

Inspecteur maakt in bezwaarfase gebruik van advies van DRZ om de door belanghebbende aangegeven vermindering van bpm te controleren. De rechtbank heeft medewerkers van DRZ als getuigen gehoord over onder meer de wijze waarop zij de fysieke schouw van een auto doen en de wijze van rapporteren aan de inspecteur. Hierin ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van DRZ en de betrouwbaarheid van de controle en zorgvuldigheid van de werkwijze. Belanghebbende heeft hoogte van de schade aannemelijk gemaakt.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 19/1369

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, backoffice BPM, kantoor Doetinchem, verweerder.

en

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid), te Den Haag, de Staat.

Procesverloop

Eiseres heeft ter zake van de registratie van een [automerk 2] (de auto) op aangifte een bedrag van € 5.410 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voldaan.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de voldoening van de bpm gegrond verklaard, hetgeen heeft geleid tot een teruggaaf van bpm van € 812 en een vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 495.

Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021. Namens eiseres zijn verschenen [gemachtigde] en [persoon A] . Namens verweerder zijn [persoon B] en [persoon C] verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2021. Namens eiseres zijn verschenen [gemachtigde] , [persoon D] en [persoon A] . Namens verweerder zijn [persoon E] en [persoon C] verschenen. Tijdens deze zitting zijn drie getuigen gehoord ( [persoon F] , [persoon G] en [persoon H] ). Van het getuigenverhoor is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden.

Eiseres heeft nadere stukken ingediend, die in afschrift zijn verstrekt aan de wederpartij.

Op 10 december 2021 heeft de rechter-commissaris namens de rechtbank aanvullend twee getuigen gehoord ( [persoon I] en [persoon J] ). Namens eiseres zijn verschenen [gemachtigde] , [persoon D] en [persoon A] . Namens verweerder zijn [persoon E] en [persoon C] verschenen. Van het getuigenverhoor is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden.

Eiseres en verweerder hebben nadere stukken ingediend. Afschriften daarvan zijn aan de wederpartij verstrekt.

Met toestemming van partijen is zonder nadere zitting het onderzoek gesloten.

De Staat heeft afgezien van het voeren van verweer.1

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 1 februari 2017 voor de registratie van de auto aangifte bpm gedaan. De datum van eerste toelating is 11 september 2014. Bij de berekening van de aangegeven bpm is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 104.124, een historische bpm van € 25.545 en een handelsinkoopwaarde van € 22.053, na aftrek van schade tot een bedrag van € 32.347. De handelsinkoopwaarde is bepaald aan de hand van een taxatierapport dat op 1 februari 2017 is opgemaakt door taxateur [taxateur] van [taxatiebedrijf] . In het taxatierapport is ervan uitgegaan dat de waardevermindering 100% van de gecalculeerde schade bedraagt. De aldus berekende bpm van € 5.410 is op aangifte voldaan.

2. Verweerder heeft in de bezwaarfase een onderzoek waardebepaling door Domein Roerende Zaken (DRZ) laten doen. Daarvan is met dagtekening 17 maart 2017 een rapport opgemaakt. Het rapport is op 16 maart 2017 ondertekend door [persoon F] , teamleider [bedrijf 1] . Volgens dit rapport is de historische nieuwprijs van de auto € 111.356, de handelsinkoopwaarde € 35.653, uitgaande van een handelsinkoopwaarde van referentievoertuigen van € 57.500 minus een gecorrigeerde schadecalculatie van € 21.847 (81% van € 26.984). Er heeft een fysieke schouw van de auto plaatsgevonden op 7 maart 2017. Tijdens de schouw zijn 32 foto’s van de auto gemaakt, die als bijlage bij het rapport zijn gevoegd. De schadecalculatieberekening is als bijlage bij het rapport gevoegd. Deze bijlage is genaamd “Waardevermindering op basis van schadecalculatie 23200004576” (calculatie verweerder). Hierin is, voor zover relevant, het navolgende opgenomen:

Oude calculatie

uurloon

korting op

Waarde verminderend

Bruto schade

uurloon %

aspect op basis van 100%

calculatie

Monteur AE

56,00

92,5

20

€ 414,40

€ 518,00

Plaatwerker AE

605,00

92,5

20

€ 4.477,00

€ 5.596,25

Spuitwerkzaamheden AE

181

92,5

20

€ 1.339,40

€ 1.674,25

(…)

3. In het rapport van DRZ is onder 5c “Bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” het volgende opgenomen:

“Tijdens de controle BPM aangifte hebben wij de volgende bevindingen opgesteld:

De in de aangifte opgenomen schadecalculatie komt in grote lijnen overeen met de schade die wij tijdens de controle hebben kunnen waarnemen. Omdat een schadecalculatie geen evenredige waardevermindering tot gevolg heeft hebben wij de schadecalculatie middels een Excel-bestand omgerekend naar een waardevermindering.”

4. Bij uitspraak op bezwaar is verweerder gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar van eiseres door uit te gaan van een handelsinkoopwaarde van € 40.587 op basis van de koerslijst Eurotaxglass’s. Voor wat betreft de hoogte van de aftrek van de schade heeft verweerder aangesloten bij het rapport van DRZ. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat heeft verweerder berekend op € 18.740 (€ 40.587 -/- € 21.847), zodat een bedrag van € 4.598 aan bpm is verschuldigd, hetgeen heeft geresulteerd in een teruggaaf van € 812 (€ 5.410 -/- € 4.598).

5. DRZ is een onderdeel van het Ministerie van Financiën. DRZ heeft meerdere locaties in Nederland. Het onderzoek waardebepaling wordt gedaan door twee verschillende afdelingen en locaties, namelijk door de afdeling productie op de locatie waar de schouw van de auto plaatsvindt en door de afdeling [bedrijf 1] op locatie [plaatsnaam 2] .

6. Op 15 november 2021 en op 10 december 2021 zijn ter zitting vijf medewerkers van DRZ als getuigen gehoord. Het volledige proces-verbaal van deze getuigenverklaringen is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.

7. [persoon H] , taxateur bij [bedrijf 1] in [plaatsnaam 2] , heeft als getuige, voor zover van belang, het navolgende verklaard:

“(…)

Wat is uw rol bij de totstandkoming van schaderapportages?

- Mijn taak is om een dossier af te leveren en afspraken in te plannen met aangevers. Het is mijn taak bevindingen van de taxateur op locatie te verwerken in een schadecalculatie en vervolgens daarvan een eindrapportage te maken van de waarde, daarbij wordt de schade afgetrokken van de koerslijstwaarde.

(…)

Bent u ermee bekend dat uurtarieven van schadeherstel nog weleens verschillen?

- Ja.

Wat doet u daarmee?

- Wij doen wel onderzoek daarnaar. Dat heb ik zelf laatst gedaan. Wij hebben contact gehad met grote bedrijven zoals [bedrijf 2] voor tarieven die zij hanteren om daar een gemiddelde tarief uit te halen.

Doen jullie een controle op de berekening van het schadeprogramma?

- Het programma doet alleen spuittarieven etc. maar uurtarieven moet je zelf invullen.

Wanneer hebben jullie voor het laatst onderzoek gedaan naar uurtarieven?

- Ik denk in 2019 of 2020.

(…)

Weet u waar het uurtarief van € 75 vandaan komt?

- Nu hanteren wij dat uurtarief niet meer, in het verleden wel en dat was gebaseerd op onderzoek.

Maakt u voor het uurtarief onderscheid naar het type voertuig?

- Ja, de tarieven zijn € 80, € 100 en € 120 euro afhankelijk van het type auto.

(…)”

8. [persoon G] , taxateur bij [bedrijf 1] in [plaatsnaam 2] , heeft als getuige, voor zover van belang, het navolgende verklaard:

“(…)

Wat is uw rol bij de totstandkoming van schaderapportages?

- Ik ben taxateur op de afdeling [afdeling] . Ik doe dus exact hetzelfde werk als de heer [persoon H] . Ik stel eindrapporten op, ik maak schadecalculaties en ik maak afspraken met aangevers voor de toonplicht. Wij krijgen dossiers aangeleverd van de Belastingdienst met de aangiftes en vervolgens maken wij afspraken voor fysieke opname op een locatie.

(…)

Wie stelt motorschade vast?

- In principe is dat al vastgesteld. Ik ga zelf niet op locatie om dat nog te controleren en in de motor kunnen wij niet kijken. Als we het niet kunnen controleren, dan kennen we die schade toe. Ik controleer alleen of inderdaad sprake is van een afwijking omdat daarvan een foto is gemaakt. Als er geen afwijking is vastgesteld dan is de aangegeven schade kennelijk juist en dan wordt die schade gewoon in de calculatie betrokken. Als wordt geconstateerd dat de motor niet kapot is, dan wordt de aangegeven schade niet gecalculeerd.

Hoe wordt dan vastgesteld dat er geen motorschade is?

- Misschien start de auto gewoon of is er mee gereden.

Gebeurt het weleens dat aangegeven schade niet wordt toegekend?

- Ja, dat gebeurt regelmatig. Ophanging kun je wel fysiek controleren. Voor de elektronica kun je kijken naar brandende lampjes op het dashboard.

Zijn er nog andere middelen?

- Nee, de auto wordt puur op zicht gecontroleerd.

(…)”

9. [persoon F] , teamleider [bedrijf 1] in [plaatsnaam 2] , heeft als getuige, voor zover van belang, het navolgende verklaard:

“(…)

Wat is uw rol bij de totstandkoming van schaderapportages? Maakt u zelf schaderapportages?

- Ik maak zelf geen rapportages, maar ik stuur de medewerkers aan die de schaderapportages maken.

(…)

Geeft u ook opdrachten om onderzoek te doen, denk aan uurtarieven?

- Ja, die stuur ik aan en ik geef opdracht om onderzoeken te doen bijvoorbeeld naar uurtarieven.

Kent u die tarieven?

- Ja, volgens mij zijn die zo uit mijn hoofd € 75, € 85 en € 110 exclusief btw. Voor een Volkswagen Polo geldt bijvoorbeeld een ander uurtarief dan voor een Rolls Royce. We proberen daar zo eerlijk mogelijk mee om te gaan.

(…)

U zegt dat er wel ophaalbruggen op locatie aanwezig zijn, maar dat die niet worden gebruikt. Waarom worden die bruggen niet gebruikt?

- Die bruggen zijn niet goedgekeurd. Ze worden in het geheel niet door DRZ gebruikt.

Als we de aangegeven schade aan de onderkant daardoor niet kunnen zien, dan is het voordeel aan de aangever en wordt de schade toegekend.

Wat is de reden dat schadecalculatie door een ander geschiedt dan degene die de voertuig heeft opgenomen?

- Dat heeft te maken met het vierogenprincipe om de integriteit te waarborgen. Er werden wel eens aanbiedingen gedaan, daarom is het van belang dat een taxateur op locatie de auto fysiek opneemt en er nog een controle plaatsvindt in [plaatsnaam 2] .

U heeft inzicht in de opname op locatie en de verwerking in rapportages. Hoeveel tijd is daarmee gemoeid?

- Gemiddeld twee uur op locatie voor het opnemen van de auto, het maken van foto’s, het invullen van de bevindingenformulier en het opsturen daarvan naar [plaatsnaam 2] . Het gaat om een gemiddelde van twee uur. De benodigde tijd is afhankelijk van de hoeveelheid schade. Twee uur is niet altijd nodig. Sowieso is een half uur nodig voor de controle en het nemen van foto’s. Voor de verwerking in [bedrijf 1] staat ook twee uur, dus in totaal vier uur.

Hoe wordt schade aan de motor, elektronica en versnellingsbak vastgesteld?

- Wij kunnen dat niet zien. Wij kunnen niet in de motor kijken. We kennen dan gewoon de aangegeven schade toe. Bij twijfel is het voordeel aan de aangever. Wat wij niet kunnen controleren, wordt toegekend. Wij kijken wel bijvoorbeeld of er een storingslampje brandt of we adviseren de Belastingdienst een uitdraai aan te vragen voor wat betreft de elektronica, dus er vindt wel controle plaats.

(…)”.

10. [persoon I] , teamleider productie op locatie [plaatsnaam 3] , heeft als getuige, voor zover van belang, het navolgende verklaard:

“(…)

Bent u ermee bekend dat hier aan de orde is de totstandkoming van schaderapportages?

- Ja.

Op welke wijze bent u daarbij betrokken?

- Ik ben daar niet bij betrokken.

Uw dienst is toch wel verantwoordelijk voor de totstandkoming van schaderapportages?

- Ja, het proces is gesplitst in twee locaties, namelijk [bedrijf 1] en de

productielocaties waar de schouw plaatsvindt. Ik stuur het proces aan op de

productielocaties. Ik stuur de medewerkers aan waarvan een aantal taxateurs zijn,

maar ik ben inhoudelijk niet betrokken, alleen facilitair. Ik verricht zelf geen schouw.

(…)”

11. Lang, uitvoerend schouwer productie op locatie [plaatsnaam 3] , heeft als getuige, voor zover van belang, het navolgende verklaard:

“(…)

Wat is uw rol precies?

- Ik ben uitvoerend schouwer. Dat houdt in dat ik de voertuigen fysiek schouw aan de

hand van het schaderapport bij de aangifte BPM. Ik controleer op afwijkingen.

Hoe doet u dat precies?

- De auto wordt door de aangever op de schouwplaats geplaatst en daar wordt

begonnen met het controleren van de identiteit van de auto, het rondom fotograferen

van de auto en het vastleggen van de kilometerstand.

U doet dat aan hand van het taxatierapport of schaderapport bij de aangifte?

- Wij hebben van tevoren de aangifte BPM ontvangen, inclusief het schaderapport van

taxateur de van de aangever. Het taxatierapport zit daarbij, maar daar doen we niets

mee. Wij controleren alleen op schade. De waardebepaling gebeurt bij [bedrijf 1] .

Wij stellen dus eerst de identiteit vast en vervolgens controleren wij de schade op

volgorde van het ontvangen schaderapport. Afwijkingen worden vastgelegd met

foto’s.

Maakt u ook foto’s als er geen afwijkingen zijn?

- Als er geen afwijkingen zijn, dus als de door de aangever aangegeven schade

inderdaad aanwezig is, dan leggen we dat niet vast.

Hoe ziet het met overige opgevoerde schade aan de elektronica of motor? U heeft zelf

gezegd dat u niet met de auto mag rijden.

- Die schade kunnen we alleen visueel beoordelen. Voor elektronische schade kunnen

we alleen naar diagnoselampjes en meldingen op het display kijken en voor

motorschade kijken we naar het vloeistofniveau.

En andere zaken die u niet kan controleren?

- Dan kunnen we geen afwijking vaststellen.

(…)

Stel dat u geen lampjes ziet branden terwijl die schade wel wordt aangegeven? Wat is dan de

conclusie?

- - De conclusie is dan dat er geen lampje brandt. Wij verbinden er dan verder geen

conclusies aan. Wij maken dan ook een foto van het display.

(…)”

Geschil

12. Tussen partijen is in geschil de hoogte van de verschuldigde bpm. In het bijzonder is in geschil:

  1. de waarde die aan het rapport van DRZ moet worden toegekend;

  2. de hoogte van de schade en de daaruit voortvloeiende waardevermindering;

  3. of interne compensatie kan worden toegepast;

  4. of een rentevergoeding over de bpm moet worden toegekend;

  5. of tot de juiste hoogte griffierecht is geheven.

Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade omdat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden en om wettelijke rente over het geheven griffierecht.

Beoordeling van het geschil

13. Met betrekking tot gebruikte personenauto's, wordt de verschuldigde bpm berekend met inachtneming van een vermindering2. Bij een personenauto met meer dan normale gebruiksschade wordt de afschrijving op een bij aangifte gedaan verzoek vastgesteld op de som van de catalogusprijs en de historische bpm, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden3. Het ligt op de weg van eiseres om feiten te stellen en bij betwisting deze aannemelijk te maken dat en in hoeverre meer dan normale gebruiksschade een waardedaling ten opzichte van de handelsinkoopwaarde tot gevolg heeft.4

Waarderapport van DRZ

14. Eiseres stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat, mede gelet op de getuigenverklaringen, voorbij moet worden gegaan aan de schaderapportages van verweerder. Uit de getuigenverklaringen en de inhoud van het DRZ-rapport volgt dat de door verweerder berekende vermindering op grond van artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) niet plaatsvindt met inachtneming van de voorwaarden die worden gesteld in artikel 8, vierde lid, sub b, juncto bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (UR BPM).

15. De rechtbank stelt voorop dat artikel 8, vierde lid, sub b, van de UR BPM juncto bijlage 1 van de UR BPM betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. Het staat de inspecteur vrij om een deskundige van zijn keuze als partijdeskundige in te schakelen om de door eiseres aangegeven vermindering van bpm, meer in het bijzonder de door eiseres opgegeven schade, te controleren. Als verweerder vervolgens aanleiding ziet de schade op een lager bedrag te calculeren, staat het hem vrij het DRZ-rapport te gebruiken ter ondersteuning van zijn standpunt om de aangegeven waardedaling als gevolg van de schade gemotiveerd te betwisten. Het DRZ-rapport is in zoverre een advies in de zin van artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarvoor geldt dat de inspecteur zich ervan moet vergewissen dat het zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk concludent is. Voor zover er in de tijdspanne die is gelegen tussen de taxatie van eiseres en de controle door DRZ reeds schades zijn hersteld, staat het eiseres vrij om hiervan melding te doen bij de fysieke schouw van DRZ en daarvan zo nodig bewijsmateriaal te overleggen.

16. De verschillende getuigen hebben uitgebreide verklaringen afgelegd over de wijze waarop de fysieke schouw van een schadevoertuig plaatsvindt, hoe de bevindingen worden gerapporteerd aan [bedrijf 1] (afdeling binnen DRZ), de schadecalculatie wordt opmaakt en de rapportage vervolgens aan verweerder wordt gestuurd. De rechtbank heeft in deze verklaringen geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de deskundigheid van DRZ in het algemeen of de bevraagde DRZ-medewerkers in het bijzonder en evenmin aan de betrouwbaarheid van de controle en de zorgvuldigheid van de werkwijze. Voor zover eiseres heeft betoogd dat DRZ niet onafhankelijk is ten opzichte van de inspecteur, is de rechtbank van oordeel dat dat – anders dan voor een rapport van een beëdigd taxateur – in dit geval geen vereiste is voor de bruikbaarheid van het DRZ-rapport. DRZ is immers geen adviseur in de zin van artikel 3:5 van de Awb. Dat DRZ bij de fysieke schouw beperkt gebruik maakt van (technische) hulpmiddelen leidt evenmin tot een ander oordeel. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de schouw dient ter controle van de aangegeven schade. Uit de verschillende getuigenverklaringen volgt bovendien dat aangegeven schade die door DRZ niet controleerbaar is, bijvoorbeeld omdat de schouw plaatsvindt met beperkte hulpmiddelen, gevolgd wordt. De stelling van eiseres dat [persoon G] hierover anders zou verklaren, kan de rechtbank niet volgen. [persoon G] , die werkzaam is bij [bedrijf 1] en schadecalculaties opmaakt, verklaart immers dat in het geval niet gecontroleerd kan worden, de schade wordt toegekend (zie hiervoor onder 6).

17. Aan hetgeen eiseres nog naar voren heeft gebracht over strijd met punt 3.2 van bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling Wet BPM 1992 gaat de rechtbank voorbij, omdat de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald aan de hand van de koerslijst Eurotaxglass’s en niet op basis de waarde van 3 tot 5 referentievoertuigen.

De hoogte van de schade en de daaruit voortvloeiende waardevermindering

18. Tussen partijen is niet in geschil dat de handelsinkoopwaarde volgens de Eurotaxglass’s koerslijst moet worden bijgesteld met 15% wegens markt- en dealersituatie, hetgeen resulteert in een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 34.499.

19. Eiseres stelt dat deze waarde moet worden verminderd met een bedrag van € 32.347, zijnde 100% van de reparatiekosten van de schade van € 32.347. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bedraagt volgens eiseres dan € 2.498 en de verschuldigde bpm € 573 (2.498/111.356 (consumentenprijs conform DRZ) * € 25.545), terwijl op aangifte een bedrag van € 5.410 is voldaan.

20. De rechtbank begrijpt verweerders standpunt zo dat de hiervoor genoemde waarde van € 34.499 moet worden verminderd met een bedrag van € 21.847, zijnde 81% van de reparatiekosten van de schade van € 26.984, zodat de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat volgens verweerder € 12.652 bedraagt. De verschuldigde bpm is dan te berekenen op € 2.901.

21. Onder verwijzing naar het taxatierapport stelt eiseres zich op het standpunt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade tot een bedrag van € 32.347. Verweerder heeft onder verwijzing naar het DRZ-rapport gemotiveerd betwist dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade tot een bedrag van € 32.347, de schade bedraagt volgens verweerder € 26.984.

22. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij haar taxatierapport een calculatie van de reparatiekosten gevoegd. Deze bestaat uit 5 pagina’s en is uitgebreid gespecificeerd. Voor het arbeidsloon is een tarief van € 150 per uur gehanteerd. Verweerder heeft bij het DRZ-rapport een bijlage met een calculatie gevoegd.

23. Het verschil tussen de beide calculaties is terug te brengen tot het verschil in het gehanteerde uurtarief, namelijk € 150 waar eiseres vanuit gaat ten opzichte van € 92,50 zoals in de calculatie van DRZ staat vermeld. De rechtbank merkt voor wat betreft het door DRZ gehanteerde uurtarief op dat uit de calculatie niet blijkt of is uitgegaan van een uurtarief dat is afgestemd op het type auto, zoals door getuigen [persoon H] en [persoon F] is verklaard, terwijl het de rechtbank, gelet op de door deze getuigen genoemde bedragen, niet onaannemelijk voorkomt dat een uurtarief van € 92,50 voor een Maserati aan de lage kant is.

24. Verweerder heeft geen nadere toelichting gegeven op de schadecalculatie van DRZ en de wijze waarop de arbeidseenheden en het uurtarief zijn berekend, terwijl dat wel voor de hand had gelegen gelet op hetgeen getuigen [persoon H] en [persoon F] hebben verklaard. De rechtbank is van oordeel dat deze onduidelijkheid in de calculatie van DRZ voor risico van verweerder moet komen. Dit betekent dat met het DRZ-rapport het taxatierapport van eiseres op dit punt onvoldoende is betwist door verweerder en eiseres dus aannemelijk heeft gemaakt dat de handelsinkoopwaarde moet worden berekend met inachtneming van de door eiseres berekende schade van € 32.348.

25. Eiseres betoogt verder dat verweerder ten onrechte slechts 81% van de geraamde reparatiekosten in mindering op de waarde van de auto in onbeschadigde staat heeft toegestaan. Als uitgangspunt geldt dat de waardevermindering als gevolg van schade wordt vastgesteld op 72% van het schadebedrag.5 Op eiseres rust de bewijslast aannemelijk te maken dat de waardevermindering als gevolg van schade aan de auto meer bedraagt dan 72% van het schadebedrag.6 Zij heeft hiervoor niets aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om van een hoger percentage uit te gaan dan de 81% die verweerder heeft gehanteerd. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van een waardevermindering van 81% van € 32.348, dat is € 26.202. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bedraagt dan € 8.297 (€ 34.499 -/- € 26.202) en de verschuldigde bpm bedraagt € 1.903 (8.297/111.356 (consumentenprijs conform DRZ) * € 25.545). Bij uitspraak op bezwaar is uitgegaan van een verschuldigde bpm van € 4.598, zodat een teruggaaf bpm moet worden verleend van € 2.695 (€ 4.598 -/- € 1.903). Het beroep is dus gegrond.

Interne compensatie

26. Verweerder heeft op de eerste zitting een beroep gedaan op interne compensatie, maar daarop geen toelichting of onderbouwing gegeven. De rechtbank heeft bij brief van 3 december 2021 partijen verzocht om in te gaan op de berekening van de verschuldigde bpm. Eiseres heeft hierop gereageerd per e-mail van 7 december 2021 en daarbij betwist dat in deze zaak interne compensatie kan worden toegepast. Verweerder heeft niet op het verzoek van de rechtbank gereageerd. De rechtbank zal dan ook voorbij gaan aan het beroep op interne compensatie, omdat verweerder deze stelling niet heeft onderbouwd.

Rentevergoeding

27. Eiseres maakt aanspraak op een passende rentevergoeding over de op grond van het Unierecht onverschuldigd betaalde bpm. Volgens eiseres vloeit het recht op vergoeding van rente – over de gehele termijn waarover zij niet over de onverschuldigd betaalde belasting heeft kunnen beschikken – rechtstreeks uit het Unierecht voort, zonder dat daaraan een verzoek ten grondslag behoeft te worden gelegd. Dit betoog slaagt niet op de gronden als vermeld in het arrest Sole-Mizo.7 Het vereiste dat eiseres voor de vergoeding van ‘Irimie-rente’ op grond van artikel 28c van de Invorderingswet 1990 een afzonderlijk verzoek moet indienen bij de Ontvanger levert derhalve geen strijd op met de Unierechtelijke vereisten van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid. 8

Griffierecht

28. Eiseres stelt zich op het standpunt dat teveel griffierecht is geheven. Zij wijst erop dat op grond van het Unierecht bij de bepaling van de hoogte van het griffierecht rekening moet worden gehouden met de hoogte van de onderliggende vordering.

29. De rechtbank is, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2019, van oordeel dat de klacht over de hoogte van het griffierecht geen doel treft.9 Verder acht de rechtbank het van eiseres geheven bedrag van € 345 in het onderhavige geval geen onoverkomelijk obstakel voor de toegang tot de rechter. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat eiseres, gegeven haar financiële situatie of gelet op het bepaalde in artikel 8:41, derde lid, van de Awb, in aanmerking komt voor vrijstelling of vermindering van de geheven griffierechten.

30. Eiseres heeft aangevoerd dat recht bestaat op een vergoeding van rente over het griffierecht dat door haar is betaald. De rechtbank zal aan verweerder opdragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf vier weken na de uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.

Vergoeding immateriële schade

31. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.10

32. Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid11 is het niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek om schadevergoeding.

33. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres ontvangen op 10 maart 2017. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) 38 maanden langer dan twee jaar. Partijen zijn het eens – en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel – dat de termijn verlengd kan worden met de periode waarin de gemachtigde en verweerder hebben getracht tot een minnelijke regeling te komen onder leiding van deze rechtbank. De rechtbank bepaalt die periode op (afgerond) drie maanden. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn nog verder te verlengen. De redelijke termijn is dus met (afgerond) 35 maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat 6 keer een half jaar. Dit betekent een schadevergoeding van € 3.000 (6 keer een half jaar ad € 500). De uitspraak op bezwaar van verweerder dateert van 5 februari 2019. Dit is 16 maanden langer dan zes maanden. Verweerder moet daarom van de totale schadevergoeding een bedrag betalen van 16 maanden gedeeld door 35 maanden keer € 3.000 is (afgerond) € 1.371. De Staat moet de rest betalen, dus € 1.629. De rechtbank zal verweerder en de Staat veroordelen om deze bedragen aan eiseres te betalen.

Proceskosten

34. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.893,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor een nadere zitting, 0,5 punt voor het bijwonen van een getuigenverhoor en 0,5 punt voor nadere inlichtingen, met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

35. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

36. Op verzoek van eiseres zal de wettelijke rente over het griffierecht worden toegewezen. De uiterste datum waarop het griffierecht door verweerder aan eiseres moet worden vergoed, is gelegen vier weken na de datum waarop de uitspraak waarin de veroordeling tot vergoeding van dit bedrag is opgenomen, is gedaan. Pas als de vergoeding op die uiterste datum niet is betaald, raakt de schuldenaar in verzuim en gaat de wettelijke rente lopen vanaf de dag na die uiterste datum.12

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens de proceskostenvergoeding;

- verleent een verdere teruggaaf van € 2.695;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar voor zover die is vernietigd;

- veroordeelt de verweerder tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding tot een bedrag van € 1.371;

- veroordeelt de Staat (het Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding tot een bedrag van € 1.629;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.893,50;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 345 vergoedt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, tot aan de dag van algehele voldoening.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en

mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Jackson, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

de griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Proces-verbaal

RECHTBANK GELDERLAND

Proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 15 november 2021

[eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres

Verhoor getuige [persoon H]

Verhoor getuige [persoon F]

Verhoor getuige [persoon G]

RECHTBANK GELDERLAND

Proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 10 december 2021

[eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres

Verhoor getuige [persoon I]

Verhoor getuige [persoon J]