Home

Rechtbank Gelderland, 21-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2892, AWB - 18 _ 1803

Rechtbank Gelderland, 21-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2892, AWB - 18 _ 1803

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
21 februari 2022
Datum publicatie
19 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:2892
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1803

Inhoudsindicatie

Naheffing Motorrijtuigenbelasting en boete. Bij een controle is geconstateerd dat eiser in een bestelauto met Pools kenteken reed. Eiser is Pools en in het BRP ingeschreven vanaf 2012. De naheffingsaanslag is daarom berekend vanaf 2012 tot en met het moment van constateren. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser is geslaagd in zijn tegenbewijs van de naheffingsperiode, omdat eiser met objectieve gegevens heeft onderbouwd dat de Poolse bestelauto vlak daarvóór is opgehaald bij een garage waar de bestelauto een dag eerder was heengesleept en dat de bestelauto van zijn schoonzus is die hem aan een kennis heeft uitgeleend. Weliswaar vertonen de verklaringen van eiser tegenstrijdigheden en lacunes, maar die kunnen niet geheel voor zijn risico komen. Alles afwegende, waaronder ook de grote financiële belangen van eiser, gaat het voordeel van de twijfel naar eiser. Naheffingsaanslag en boete worden vernietigd.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/1803

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Bij uitspraak op bezwaar van 2 maart 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (aanslagnummer: [aanslagnummer] ) voor het tijdvak [datum] tot en met 8 mei 2017 van € 9.536 en de gelijktijdig opgelegde boetebeschikking van € 5.278 ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2018. Eiser is verschenen. Namens verweerder is verschenen [persoon A] . Ook was ter zitting aanwezig [persoon B] , als tolk in de Poolse taal.

Het onderzoek ter zitting is geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen een verklaring van zijn schoonzus en broer te overleggen en om de beantwoording van de prejudiciële vragen die door rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn voorgelegd aan de Hoge Raad af te wachten, alsmede in afwachting van de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tegen de uitspraak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBGEL:2018:570).

Eiser heeft bij brief van 17 september 2018 een verklaring van zijn broer overgelegd. Daarop heeft verweerder gereageerd bij brief van 22 oktober 2018.

De Hoge Raad heeft de prejudiciële vragen op 5 april 2019 beantwoord (ECLI:NL:HR:2019:483). Verweerder heeft zijn zienswijze daaromtrent bij brief van 30 april 2019 aan de rechtbank toegezonden. Het Gerechtshof heeft op 17 september 2019 uitspraak gedaan (ECLI:NL:GHARL:2019:7495), met inachtneming van de antwoorden op de prejudiciële vragen.

Eiser heeft bij brief van 19 november 2019 een nader stuk ingediend, daarop heeft verweerder op 28 april 2020 gereageerd.

Naar aanleiding van bovengenoemd procedureverloop heeft de rechtbank bij brief van 27 mei 2021 om nadere informatie verzocht aan beide partijen. Verweerder heeft deze informatie op 16 juni 2021 verstrekt. Eiser heeft geen informatie overgelegd, ondanks dat de rechtbank het verzoek bij brief van 28 juni 2021 heeft herhaald. Vervolgens heeft de rechtbank met toestemming van partijen bepaald dat het tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en staat sinds [datum] ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op een adres in [plaatsnaam] . Eiser is in Nederland werkzaam als ondernemer en heeft een klussenbedrijf. In dat kader bezit hij een bestelauto, een Opel Vivaro.

2. Op 9 mei 2017, omstreeks 13:47 uur, is door een politieagent geconstateerd dat eiser met een bestelauto, een Iveco Daily, voorzien van het Poolse kenteken [kentekennummer] (de bestelauto) gebruik maakte van de weg op de A28 bij Rogat. Dit is vastgelegd in een formulier "Melding Controle Autoheffingen".

3. Verweerder heeft naar aanleiding van die constatering met dagtekening 20 november 2017 een vooraankondiging van een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) van € 9.536 met boete van € 5.278 (de vooraankondiging) aan eiser verzonden. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.

4. Eiser heeft niet gereageerd op de vooraankondiging.

5. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 4 januari 2018 een naheffingsaanslag MRB en een boete, overeenkomstig de vooraankondiging, opgelegd aan eiser.

6. Eiser heeft tijdig bezwaar gemaakt.

7. Bij uitspraak op bezwaar van 2 maart 2018 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

8. Tot de stukken van het geding behoren een factuur van [B.V.] van 9 mei 2017, waaruit volgt dat de bestelauto is gerepareerd. De factuur is gericht aan [naam] , een onderneming in Polen. Ook behoort een verklaring van 10 augustus 2018 van de broer van eiser tot de stukken. De verklaring is vertaald door een beëdigd vertaler naar het Nederlands en daarin staat – kort weergegeven – dat de bestelauto van zijn echtgenote is die een schoonmaakbedrijf heeft in Polen en daar de bestelauto voor gebruikt en niet door hem in Nederland is gebruikt.

Geschil

9. In geschil is allereerst of verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en of verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Daarnaast is in geschil of verweerder de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en tot de juiste hoogte heeft opgelegd.

10. Niet in geschil is dat eiser de bestuurder van de bestelauto was op het moment van de constatering op de weg.

Beoordeling

Op de zaak betrekking hebbende stukken

11. Eiser stelt dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in te brengen, aangezien het proces-verbaal van de staandehouding ontbreekt. Verweerder heeft erop gewezen dat er geen proces-verbaal van staandehouding is, alleen de "Melding Controle Autoheffingen" (Meldingsformulier). De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen, zodat in zoverre aannemelijk is dat verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.

Schending hoorplicht

12. Volgens eiser is hij ten onrechte niet voor een hoorgesprek uitgenodigd, zodat de hoorplicht is geschonden.

13. Verweerder heeft verklaard dat hij eiser een ontvangstbevestiging van het bezwaar heeft gezonden en dat eiser in die brief is gewezen op de mogelijkheid om een hoorgesprek aan te vragen binnen 14 dagen na de dagtekening van de brief.

14. Vaststaat dat in bezwaar geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft geen afschrift van de mededeling overgelegd en eiser heeft de ontvangst daarvan betwist. Daarmee heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de hoorplicht is geschonden. Omdat in beroep eiser zijn bezwaren uiteen heeft kunnen zetten en in de gelegenheid is gesteld zijn argumenten nader van bewijs te voorzien en hij van die gelegenheid daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat over de van belang zijnde feiten tussen verweerder en eiser geen verschil van mening meer bestaat, alleen nog over de vraag hoe die feiten moeten worden gekwalificeerd. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en zelf in de zaak voorzien.

Naheffingsaanslag

15. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) wordt ter zake van het houden van een personenauto motorrijtuigenbelasting geheven.

16. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet MRB wordt een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig gehouden door degene die het motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft.

17. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de belasting worden nageheven. Voor de toepassing van dit lid wordt een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven.

18. Verweerder heeft de naheffingsaanslag op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB opgelegd.

19. Voor de beoordeling van de naheffingsaanslag moeten diverse stappen worden doorlopen, zoals beschreven in het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019.1 In dit geval is geconstateerd dat eiser, als ingezetene van Nederland, gebruik van de weg in Nederland heeft gemaakt met een auto met een buitenlands kenteken zonder dat daarvoor Nederlandse motorrijtuigenbelasting is betaald. Verweerder was dan ook bevoegd om de naheffingsaanslag op te leggen.

20. Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder een juiste berekeningsperiode als uitgangspunt heeft genomen. Verweerder heeft de naheffingsaanslag berekend over de periode [datum] tot en met 8 mei 2017. Deze periode is als uitgangspunt niet te lang. De naheffingsaanslag mag namelijk in beginsel worden berekend over de periode die (op zijn vroegst) aanvangt op de dag waarop eiser is ingeschreven als ingezetene in de BRP en die eindigt de dag voorafgaand aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd (artikel 34, tweede lid in samenhang met de artikelen 7, derde lid, en 13, tweede lid, van de Wet MRB).

21. De berekeningsperiode is in de kern een bewijsvermoeden om tegemoet te komen aan de bewijsproblematiek van verweerder. Eiser heeft de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren met betrekking tot de vraag met ingang van welke dag het in het buitenland geregistreerde motorrijtuig hem feitelijk in Nederland ter beschikking heeft gestaan en/of dat het motorrijtuig in tussenliggende tijdvakken hem niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan.2 De rechtbank dient te beoordelen of eiser is geslaagd in het leveren van tegenbewijs, dat wil zeggen of hij aannemelijk heeft gemaakt dat de auto hem niet ter beschikking heeft gestaan.

22. Eiser stelt dat hij niet de eigenaar is van de bestelauto, maar dat deze van zijn schoonzus is. Zij gebruikt de bestelauto als bedrijfsauto in Polen en had deze uitgeleend aan een kennis, [naam persoon C] ( [persoon C] ) om goederen in Nederland in te gaan kopen. In Nederland heeft [persoon C] op 6 mei 2017 autopech gekregen, waarna de bestelauto op 8 mei 2017 naar een garage is versleept en is gerepareerd. Eisers heeft de bestelauto op 9 mei 2017 samen met [persoon C] opgehaald bij de garage en aangezien [persoon C] het niet vertrouwde, is eiser daarmee gaan rijden. Eiser heeft dus maar éénmaal in het motorrijtuig gereden. Eiser heeft verder verklaard dat hij geen ander voertuig nodig heeft dan de Opel Vivaro die hij in bezit heeft voor zijn klussenbedrijf. Dat voertuig is voorzien van een Nederlands kenteken, waarvoor eiser de MRB betaalt. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser jaarstukken van zijn onderneming overgelegd, screenshots voor de ingeschakelde pechhulp voor het motorrijtuig en de factuur van 9 mei 2017 van de autogarage voor het motorrijtuig. Ook heeft eiser de verklaring van zijn broer overgelegd, waarin zijn broer stelt dat het motorrijtuig van zijn vrouw is.

23. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat de verklaring van eisers broer niet zelfstandig kan dienen als tegenbewijs, omdat het de verklaring van een familielid is. Volgens verweerder heeft eiser naast die verklaring onvoldoende objectieve bewijsmiddelen overgelegd.

24. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser op 9 mei 2017 feitelijk gebruik maakte van de bestelauto. Waar het om gaat, is of eiser met het door hem geleverde tegenbewijs aannemelijk heeft gemaakt dat de Poolse bestelauto hem gedurende de periode van naheffing niet feitelijk ter beschikking heeft gestaan. De rechtbank wijst erop dat dit feitelijk ter beschikking staan zodanig moet zijn dat het niet van geheel voorbijgaande aard is.3

25. De rechtbank acht de verklaring van eiser – dat de bestelauto door zijn schoonzus is uitgeleend aan [persoon C] , een kennis, en dat die kennis de hulp heeft ingeroepen van de (schoon)familie van de eigenaar van de bestelauto toen zij pech kreeg – een plausibele mogelijkheid. Dat wil zeggen dat het in werkelijkheid zo kan zijn gegaan. In ieder geval staat wel vast op basis van de screenshots over de berging van de bestelauto en het vervoer naar die garage, de factuur van de IVECO-garage en de kilometerstand die op het Meldingsformulier staat, dat eiser inderdaad op 22 kilometer van de garage in Hoogeveen is gecontroleerd. Verder volgt uit het Meldingsformulier dat het kenteken van de Poolse bestelauto op naam staat van de schoonzus van eiser. De rechtbank ziet – anders kennelijk dan verweerder – ook geen aanleiding om op dit punt te twijfelen aan de verklaring van de broer van eiser, dat de bestelauto eigendom is van eisers schoonzus.

26. De rechtbank ziet weliswaar dat de verklaringen in het dossier van eiser over de reden van zijn gebruik van de bestelauto wisselend zijn, maar heeft ook ter zitting kunnen vaststellen dat eiser het Nederlands niet goed machtig is. Daarom hecht de rechtbank ook weinig waarde aan de vermelding van eisers verklaring op het Meldingsformulier. Uit dat formulier blijkt namelijk niet welke vragen precies aan eiser zijn gesteld, of hij die vragen begreep en of hij het belang van zijn antwoorden begreep voor een mogelijke naheffingsaanslag en boete. Vanwege de taalproblemen is de kans reëel dat eiser daarmee ook de eventuele kans is ontnomen om op dat moment [persoon C] , die naar zeggen van eiser achter hem aan reed, een verklaring te laten afleggen.

27. In deze zaak had voor de hand gelegen dat [persoon C] later alsnog een verklaring had afgelegd, maar daarover heeft eiser ter zitting geloofwaardig verklaard dat zij inmiddels is overleden. Eiser heeft wel aangeboden haar weduwnaar als getuige te laten horen. De rechtbank acht dit echter niet nodig, omdat eisers verklaring van zijn feitelijk gebruik van de Poolse bestelauto wordt ondersteund door objectieve gegevens. Dat impliceert tevens dat het dus een plausibele mogelijkheid is dat het feitelijk gebruik louter incidenteel was en dus van geheel voorbijgaande aard. De andere mogelijkheid, dat eiser ook vóór de reparatie in de garage in Hoogeveen de Poolse bestelauto in Nederland gebruikte op meer dan voorbijgaande wijze, strookt niet met het feit dat eiser steeds zelf een op Nederlands kenteken gestelde bestelauto tot zijn beschikking heeft gehad voor de uitoefening van zijn onderneming. Die onderneming, zo volgt uit de overgelegde jaarstukken, is van bescheiden omvang, zodat aannemelijk is dat eiser als enige in die onderneming werkte, waardoor de noodzaak van een tweede bestelauto nog minder voor de hand ligt. Dit maakt die mogelijkheid naar het oordeel van de rechtbank minder plausibel dan de mogelijkheid die volgt uit eisers verklaring. Dit tegen elkaar afwegende en in aanmerking nemend het grote financiële belang dat hiermee is gemoeid, is de rechtbank van oordeel dat eiser in zijn tegenbewijs is geslaagd, althans dat hij het vermoeden heeft ontzenuwd dat zijn gebruik van de Poolse bestelauto van meer dan geheel voorbijgaande aard was. Dit betekent dat er geen grond is voor het opleggen van een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en dus evenmin van een boete.

28. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en zal de rechtbank de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de boete vernietigen.

29. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 374 (0,5 punt voor het indienen van schriftelijke zienswijzen met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

30. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de naheffingsaanslag en boetebeschikking;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 374;

-

gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.M. Coolen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.