Home

Rechtbank Gelderland, 14-06-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2953, AWB - 20 _ 5579

Rechtbank Gelderland, 14-06-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2953, AWB - 20 _ 5579

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
14 juni 2022
Datum publicatie
8 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:2953
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5579

Inhoudsindicatie

Navorderingaanslag vanwege inkomsten uit drugslaboratorium door erflater. Omkeerregel niet van toepassing tegenover erfgenaam. De omkeerregel is namelijk een processuele sanctie die zich niet leent voor toepassing tegenover personen die geen verwijt te maken valt. Dat erflater de vereiste aangifte niet heeft gedaan, kan niet aan eiseres worden verweten, omdat zij geen weet had van drugsgerelateerde inkomsten van erflater. Er is in deze beroepsprocedure dan ook geen grond voor toepassing van de processuele sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat erflater inkomsten uit het drugslaboratorium heeft ontvangen. Beroep gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 20/5579 en AWB 20/5580

in de zaken tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Zaaknummer AWB 20/5579

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 1] ) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 933.769 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.121. Tevens is bij beschikking € 48.123 aan belastingrente in rekening gebracht.

Zaaknummer AWB 20/5580

Voor hetzelfde jaar heeft verweerder aan eiseres een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 2] ) inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd ten bedrage van € 2.437, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 52.763. Tevens is bij beschikking € 203 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 15 september 2020 de aanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigde en [persoon A] . Namens verweerder zijn verschenen [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] .

Overwegingen

Feiten

1. De heer [erflater] (erflater) is geboren op [geboortedatum] . Hij stond sinds 15 september 1995 ingeschreven op het adres [adresgegevens] . Hij woonde hier tot zijn overlijden op [datum] . In de periode van 1 januari 1998 tot en met 14 november 2016 stond de ex-partner van erflater, eiseres, tevens ingeschreven op dit adres.

2. Erflater en eiseres waren ieder voor de helft eigenaar van de woning en de achterliggende loods op genoemd adres.

3. Erflater ontving in 2016 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van bruto € 8.450.

4. Erflater dreef onder de naam “ [eenmanszaak] ” een eenmanszaak. De activiteiten bestonden uit de aankoop van paardentrailers, het opknappen en het vervolgens doorverkopen daarvan. In 2016 bedroeg de belastbare winst van de eenmanszaak € 7.719.

5. Op 10 november 2016 werd in [plaatsnaam] door de politie een bestelbus aangehouden waarin door twee personen chemicaliën werden vervoerd. Nader onderzoek wees uit dat de chemicaliën afgeleverd moesten worden op het adres [adresgegevens] . De Nationale Politie Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de mogelijke aanwezigheid van een productieplaats van synthetische drugs ( [naam] ). Op het adres [adresgegevens] werden diverse drugsgerelateerde goederen aangetroffen.

6. Tijdens één van de verhoren heeft erflater op de vraag hoeveel inkomsten hij heeft gekregen het volgende verklaard:

“(…) Ik schat dat ik vier keer € 500 heb gebeurd. Daarnaast voor de proeven € 2.000 per keer. Ik schat dus € 12.000. Daarnaast hebben ze het zand en de tegels betaald en het geld voor de stroom (…)”.

7. Erflater is op 28 februari 2017 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2016.

8. Verweerder is op 4 maart 2017 een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en ZVW over het jaar 2016 gestart.

9. Op 14 maart 2017 heeft verweerder aan de officier van justitie verzocht alle gegevens en inlichtingen te verstrekken uit het strafrechtelijk onderzoek [naam] , met het oog op de beoordeling van de belastingaangiften van erflater.

10. Erflater is op [datum] overleden.

11. Op 10 april 2017 heeft eiseres de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard. Zij is de enige erfgename van erflater.

12. Eiseres heeft op 19 juli 2017 namens erflater de aangifte IB/PVV 2016 ingediend naar een verzamelinkomen van € 17.290.

13. De politie, afdeling LFO, heeft per e-mail aan verweerder bericht dat de opbrengst van het drugslab als volgt is te bepalen:

“(…) Bij zes keer proeven zou je uit kunnen gaan van 10 bollen van 50 liter per proef ofwel 10 x 12,5 liter BMK = 125 liter wat omgezet kan worden in circa 125 liter amfetamineolie.Uitgaande van een prijs van circa € 500 per liter gedestilleerde amfetamineolie gaat het over in totaal 6 x 125 = 750 liter amfetamineolie (handelswaarde circa 750 x € 500 = € 375.000). Deze hoeveelheid kan (uitgaande van een prijs van circa € 600 per kilo amfetaminepasta) omgezet worden in minimaal circa 750 x 1,4 = 1050 en mogelijk 750 x 2 = 1500 kilo amfetaminepasta met een handelswaarde van minimaal circa 1050 x € 600 = € 630.000 en mogelijk circa 1500 x 600 = € 900.000.(…)”

14. Op basis van deze berekening heeft verweerder geconcludeerd dat erflater in 2016 inkomsten heeft genoten die niet zijn aangegeven, welke inkomsten verweerder heeft gekwalificeerd als “resultaat uit overige werkzaamheden”. Voor de berekening van de opbrengst is verweerder uitgegaan van een opbrengst van € 900.000, vermeerderd met een vergoeding voor de huur van de loods en een vergoeding voor de proeven.

15. Verweerder heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning daarom als volgt gecorrigeerd:

Aangegeven inkomen uit werk en woning

€ 16.169

(Belastbare winst € 7.719 en arbeidsongeschiktheids-

uitkering € 8.450)

Correctie inkomen laboratorium “ [naam] ”

€ 900.000

Correctie huur (april t/m oktober 2016) 7 x € 800

€ 5.600

Correctie ‘proeven’ 6 x € 2.000

€ 12.000

Nieuw vastgesteld inkomen uit werk en woning

€ 933.769

16. Als gevolg van het feit dat erflater is overleden, is aan hem geen boete opgelegd en is hij niet strafrechtelijk vervolgd.

Geschil

17. In geschil is of verweerder de aanslagen IB/PVV en ZVW terecht en naar de juiste bedragen heeft opgelegd. Meer specifiek is in geschil of verweerder alle op de zaken betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en of verweerder de bewijslast terecht heeft omgekeerd en verzwaard. Voorts is in geschil of de tenaamstelling van de aanslagen juist is. Verder heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten.

18. Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de aanslagen dienen te worden vernietigd. Subsidiair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het belastbaar inkomen uit werk en woning dient te worden vastgesteld op € 26.729, zijnde het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.169, vermeerderd met huurinkomsten ten bedrage van € 12.000 en verminderd met de terbeschikkingstellingsvrijstelling van € 1.440 (12% van € 12.000).

19. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd, de tenaamstelling juist is, dat het zorgvuldigheidsbeginsel en het verdedigingsbeginsel niet zijn geschonden en dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten.

Op de zaak betrekking hebbende stukken

20. Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient verweerder in beginsel alle stukken te overleggen die hem ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de bestaande geschilpunten.

21. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Volgens eiseres ontbreken het “Zaaksdossier 1: aantreffen grondstoffen ten behoeve van vervaardiging synthetische drugs te [plaatsnaam] ”, de aanslagen IB/PVV van de medeverdachten van erflater en het strafvonnis van [persoon E] .

22. De rechtbank is van oordeel dat het zaaksdossier 1 – al dan niet met een beroep op geheimhouding – aan eiseres had moeten worden overgelegd. Het zaaksdossier 1 bevat informatie over de aangehouden bestelbus, de daarin aangetroffen chemicaliën en de personen die het vervoer verzorgden. Die informatie is mogelijk relevant voor de berekening van de mogelijke opbrengsten. Dit dossier vormt daarom naar het oordeel van de rechtbank een op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De aanslagen IB/PVV van de medeverdachten zijn geen op de zaak betrekking hebbende stukken, omdat die geen rol hebben gespeeld bij de aanslagen noch relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de geschilpunten. Het niet overleggen van het strafvonnis in de zaak van medeverdachte [persoon E] vormt naar het oordeel van de rechtbank geen op de zaak betrekking hebbend stuk, omdat verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij dat vonnis niet heeft.

23. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, door het niet in beide zaken overleggen van het “Zaaksdossier 1, Grondstoffen in bestelbus”, artikel 8:42 van de Awb heeft geschonden. De beroepen zijn dus gegrond.

24. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke gevolgen dit voor de behandeling van de onderhavige zaken moet hebben. De rechtbank overweegt dat, omdat zij over voldoende gegevens beschikt om het geschil te kunnen beslechten, met toepassing van artikel 8:31 van de Awb aan het door verweerder gepleegde verzuim voor de behandeling van de zaken geen gevolgen dienen te worden verbonden.

Tenaamstelling aanslagen

25. De onderhavige aanslagen zijn gericht aan “De erven van [erflater] ”. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenaamstelling van de aanslagen onjuist is en dat deze gericht hadden moeten worden aan “ [erflater] ”. De aanslagen zijn volgens eiseres daarom nietig.

26. Op grond van het bepaalde in artikel 44, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kunnen stukken betreffende belastingaangelegenheden van een overledene door verweerder worden gericht aan “een der in het eerste lid genoemde personen”.

27. In het eerste lid van artikel 44 van de AWR is het volgende bepaald:

“Na iemands overlijden kunnen zijn rechtverkrijgenden onder algemene titel in het uitoefenen van de bevoegdheden en in het nakomen van de verplichtingen, welke de overledene zou hebben gehad, ware hij in leven gebleven, worden vertegenwoordigd door een hunner, de executeur, de door de rechter benoemde vereffenaar van de nalatenschap of de bewindvoerder over de nalatenschap. Desgevorderd is ieder der in dit lid genoemde personen tot nakoming van die verplichtingen gehouden.”

28. Een onjuiste tenaamstelling van een aanslagbiljet kan in het algemeen niet leiden tot een belastingverplichting, maar deze regel lijdt uitzondering indien de tenaamstelling een zodanig geringe onvolkomenheid bevat, dat redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan voor wie het door verweerder toegezonden biljet is bestemd.1

29. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een onjuiste tenaamstelling van de aanslagen. Eiseres is rechtverkrijgende onder algemene titel, zodat stukken betreffende belastingzaken van de erflater aan haar kunnen worden gericht. Dat de aanslagen gericht zijn aan de erven, is geen reden voor vernietiging van de aanslag aangezien geen misverstand kan bestaan dat de aanslagen gericht zijn aan eiseres, als enige erfgenaam.

Schending zorgvuldigheidsbeginsel

30. Eiseres heeft aangevoerd dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden bij het opleggen van de aanslagen. Volgens haar heeft verweerder ten onrechte de aanslagen opgelegd voordat het rapport van het boekenonderzoek aan haar is bekendgemaakt. Verder heeft verweerder volgens eiseres haar ten onrechte niet de gelegenheid gegeven om te reageren op de voorgenomen aanslagen.

31. De rechtbank verwerpt deze beroepsgronden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder voordat de belastingaanslagen zijn opgelegd heeft aangekondigd op welke gronden de belastingaanslagen zouden worden opgelegd. De stukken zijn in de bezwaarfase ter inzage gelegd. Gelet op deze gang van zaken is in dit geval geen sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.

Inkomsten uit een drugslaboratorium

32. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres de vereiste aangifte niet heeft gedaan en dat dit reden is voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Eiseres dient volgens verweerder dus aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar onjuist is als het gaat om de geschatte inkomsten die erflater heeft ontvangen uit het drugslaboratorium.

33. De rechtbank stelt vast dat eiseres de aangifte IB/PVV 2016 heeft ingediend, nadat erflater daartoe was uitgenodigd. Erflater was op het moment van de aangifte niet meer in leven. Eiseres heeft tijdens de zitting verklaard dat de relatie tussen haar en erflater in 2011 is verbroken en dat zij in 2015 elders is gaan wonen en dit wordt bevestigd door de verklaringen van erflater tijdens de politieverhoren. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat eiseres niet wist dat haar ex-partner in 2016 drugsgerelateerde activiteiten had verricht, laat staan welke opbrengsten hij daaruit had ontvangen.

34. De rechtbank overweegt dat de omkering en verzwaring van de bewijslast een zware processuele sanctie is voor degene die heeft verzuimd de in de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR bedoelde medewerking te verlenen. Die sanctie leent zich naar haar strekking in beginsel niet voor toepassing jegens personen die ter zake van dit verzuim geen verwijt kan worden gemaakt.2 Dat erflater de vereiste aangifte niet heeft gedaan, kan niet aan eiseres worden verweten, omdat zij geen weet had van drugsgerelateerde inkomsten van erflater. Er is in deze beroepsprocedure dan ook geen grond voor toepassing van de processuele sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast.

35. Gelet op het voorgaande zijn de normale regels van stelplicht en bewijslast van toepassing. Verweerder dient aldus aannemelijk te maken dat eiseres de inkomsten uit het drugslab heeft genoten.

36. Verweerder heeft de correctie van € 900.000 in het verweerschrift slechts onderbouwd met een citaat uit een ongedateerd e-mailbericht van het LFO, waarin een globale en algemene berekening is gegeven hoeveel opbrengsten kunnen worden gegenereerd met de productie van amfetamine uitgaande van zes laboratoriumproeven met 10 bollen met een inhoud van 50 liter. Een rapportage met een berekening en onderbouwing van het vermeende wederrechtelijk verkregen voordeel ontbreekt. Het citaat uit het e-mailbericht van het LFO roept vragen op. Desgevraagd heeft verweerder tijdens de zitting verklaard dat het e-mailbericht niet meer beschikbaar is, zodat niet duidelijk is wie dit met welk doel heeft opgesteld en welke uitgangspunten daarbij zijn gehanteerd. Elke onderbouwing van de gehanteerde bedragen ontbreekt. Verweerder heeft verklaard dat hij is uitgegaan van zes laboratoriumproeven omdat erflater dat heeft verklaard, maar verweerder heeft niet vastgesteld wat de rol is geweest van erflater. Het is nodig om dat te weten omdat bij het drugslab immers veel meer personen waren betrokken, ongeveer 13 of 14 personen. Eiseres heeft gesteld dat erflater slechts huurinkomsten heeft ontvangen, hetgeen ook consequent door erflater bij de politieverhoren is verklaard. Er zijn door de erfgename geen geldbedragen in de nalatenschap van erflater aangetroffen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat erflater € 900.000 aan drugsgerelateerde inkomsten heeft genoten.

37. Erflater heeft bij de politieverhoren verklaard dat hij omstreeks € 12.000 heeft ontvangen vanwege zijn betrokkenheid bij de drugsproductie. De rechtbank acht deze verklaring en de verklaring van erflater dat zijn inkomsten beperkt zijn gebleven tot deze opbrengst aannemelijk. Het belastbaar inkomen uit werk en woning van erflater dient te worden verminderd tot € 28.169 (€ 16.169 vermeerderd met € 12.000). De rechtbank merkt nog op dat de terbeschikkingstellingsvrijstelling van artikel 3.99b van de Wet IB, niet van toepassing is, omdat geen sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van artikel 3.91 of 3.92 van de Wet IB.

38. Eiseres heeft geen specifieke gronden gericht tegen de aanslag ZVW 2016. Gelet op het voorgaande dient ook het bijdrage-inkomen te worden verminderd naar een bedrag van € 28.169.

39. Nu eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen belastingrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte belastingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslagen.

40. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

41. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten. Eiseres heeft – kort weergegeven – gesteld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, onder verwijzing naar de gronden van het beroep en tegen beter weten in de uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd.

42. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen gestelde procedure geen stand zal zouden.3 Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit.4

43. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van de werkelijke proceskosten, omdat geen sprake is van tegen beter weten in of zeer onzorgvuldig handelen door verweerder. Dit behoeft geen nadere motivering.5

44. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag IB/PVV tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.169 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.121;

- vermindert de aanslag ZVW tot een bedrag dat is berekend naar een bijdrage-inkomen van € 28.169;

- vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.056;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 48 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzitter, mr. I. Linssen en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).

Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.

Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).