Home

Rechtbank Gelderland, 20-06-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3084, AWB - 20 _ 5441

Rechtbank Gelderland, 20-06-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3084, AWB - 20 _ 5441

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
20 juni 2022
Datum publicatie
11 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:3084
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5441

Inhoudsindicatie

Eiseres is een stichting waarin een leefgemeenschap is ondergebracht. Eiseres verhuurt woningen en ontvangt PGB’s. In 2016 doet zij een betaling van € 220.000 aan haar inspirator/stichter, die zij ten laste van haar winst brengt. De rechtbank oordeelt dat eiseres belastingplichtig is voor de Vpb, dat de betaling als schenking kwalificeert en niet als natuurlijke verbintenis, en dat de schenking ook geen zakelijk karakter heeft. Verweerder heeft de aftrek terecht gecorrigeerd. Vanwege de kwalificatie als schenking dient de navorderingsaanslag IB/PVV 2016, die verweerder ter behoud van rechten heeft opgelegd aan de inspirator/stichter, te vervallen. De (andere) navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 tot en met 2017 die betrekking hebben op niet aangegeven vaste kostenvergoedingen blijven wel in stand. Er is sprake van een nieuw feit en de kosten zijn niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd. Ook een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 20/5441

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 113.557. Tevens is bij beschikking € 5.299 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2020 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

Eiseres heeft tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft op 18 februari 2021 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij ten aanzien van bijlage 8 een beroep gedaan op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht.

Eiseres heeft bij brief van 24 april 2021 gereageerd op het verzoek van verweerder en daarbij de rechtbank geen toestemming verleend om kennis te nemen van het ongeschoonde stuk.

Bij beslissing van 30 december 2021 heeft de geheimhoudingskamer overwogen dat het verzoek om beperkte kennisneming dient te worden toegewezen.

Eiseres heeft met dagtekeningen 4 mei 2021 en 9 augustus 2021 nadere stukken ingediend, welke stukken in afschrift zijn verstrekt aan verweerder.

Verweerder heeft met dagtekening 27 mei 2021 nadere stukken ingediend, welke stukken in afschrift zijn verstrekt aan eiseres.

Voorafgaand aan de zitting heeft eiseres een pleitnota naar de rechtbank gestuurd, welk stuk naar verweerder is gemaild.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2022. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken van [gemachtigde] met de nummers 20/4462, 20/4463, 20/4464 en 20/6549.

Namens eiseres is verschenen de gemachtigde, met als toehoorders [persoon A] en [persoon B] . Namens verweerder zijn [persoon C] , [persoon D] en [persoon E] verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is opgericht op [datum] . In [jaartal] is met de feitelijke activiteiten gestart. In de statuten van eiseres (laatstelijk gewijzigd op [datum] ) is onder meer bepaald dat zij een leefgemeenschap is, dat [gemachtigde] ( [gemachtigde] ) haar stichter en inspirator is en dat er drie soorten bewoners onderdeel uitmaken van de leefgemeenschap. Dit zijn de dragende leden die eiseres actief en zonder voorbehoud ondersteunen (vaste bewoners), de bewoners voor wie eiseres een gewenste omgeving biedt om hun eigen leven op de rails te krijgen (tijdelijke bewoners) en de inwonende gezinsleden.

2. Eiseres is gevestigd in een wooncomplex in een wijk in [plaatsnaam] . Het wooncomplex bestaat uit veertien appartementen, acht gezinswoningen, een gemeenschappelijk huis ( [naam huis] ) en een gemeenschappelijke tuin (het wooncomplex).

3. Eiseres heeft met ingang van [datum] de ANBI-status (algemeen nut beogende instelling). Met ingang van het jaar 2010 is eiseres actief als zorginstelling en als zodanig geregistreerd bij het Centrum voor Indicatie en Zorg (CIZ). Diverse vrijwilligers - veelal woonachtig op het terrein van eiseres - verlenen zorg aan diverse (mede)bewoners en ex-bewoners.

4. De appartementen worden op basis van tijdelijke huurovereenkomsten bewoond door de tijdelijke bewoners die uitgenodigd worden om aan de leefgemeenschap deel te nemen. De huurovereenkomsten worden jaarlijks verlengd. De huurinkomsten worden door eiseres ontvangen. Daarnaast betalen de tijdelijke bewoners vaste bedragen voor gas, water, licht, voeding en gebruik van de wasmachine/droger. De gezinswoningen worden bewoond door de vaste bewoners.

5. De juridische eigendom van het wooncomplex is in het bezit van de [naam coöperatieve woonvereniging] ( [coöperatieve woonvereniging] ). [coöperatieve woonvereniging] is sterk verweven met eiseres. De economische eigendom van de appartementen en [naam huis] behoort toe aan eiseres. De dragende leden hebben de economische eigendom van de gezinswoningen. Eiseres en de economische eigenaren van de gezinswoningen zijn lid van [coöperatieve woonvereniging] .

6. Voor een aantal van de door eiseres opgevangen personen ontvangt eiseres sinds 2012 persoonsgebonden budgetten (PGB’s). Voor de verleende zorg zijn door of namens eiseres zorgovereenkomsten met de opdrachtgever (budgethouder) opgemaakt en de door de budgethouders ontvangen PGB’s worden - al dan niet rechtstreeks door het CIZ - naar eiseres overgemaakt.

7. In mei 2017 is door verweerder een boekenonderzoek gestart bij eiseres naar onder meer de aangiften Vpb voor de jaren 2012 tot en met 2015. Omdat de jaarstukken voor het jaar 2016 nog niet gereed waren, is dat jaar niet in het boekenonderzoek betrokken.

8. Met dagtekeningen 12 april 2018 en 13 april 2018 heeft eiseres twee brieven naar het ANBI-team van de Belastingdienst gestuurd waarin melding wordt gemaakt van een schenking dan wel een schenking die berust op het nakomen van een natuurlijke verbintenis aan [gemachtigde] . In de derde brief zonder dagtekening aan het ANBI-team schrijft eiseres:1

“(…) Schenking

Het besluit van de schenking heeft plaatsgevonden in een speciale vergadering (zonder [gemachtigde] ) op 6 oktober 2016. Het onderliggende stuk is hierbij gevoegd.

Het bedrag van 220.000 is in de balans van 2016 opgenomen als een verplichting (na aftrek van een lening van de St aan [gemachtigde] van € 48.000); waardoor een gereserveerd bedrag resteert van € 171.750 per 31 dec. 2016.”

9. Het onderliggende stuk bij de derde brief betreft het verslag van de vergadering en het bestuursbesluit van 6 oktober 2016.2 Dit bestuursbesluit luidt:

[eiseres]

Het bestuur van [eiseres] heeft besloten aan dhr. [gemachtigde] een schenking te doen op grond van de volgende overwegingen: " [gemachtigde] is stichter en inspirator van [naam] . Hij is grondlegger van de relationele levensbeschouwing en relationele theologie. Hij heeft dat in vele geschriften en publicaties uitgewerkt" (Statuten 2015, art 2).

De Stichting is dankbaar voor de voorbeeldfunctie die [gemachtigde] belangeloos heeft vervuld. Daardoor heeft hij vele mensen binnen en buiten de Leefgemeenschap een nieuw levensperspectief gegeven. Als een stimulering om in de jaren die vóór hem liggen zijn gedachtegoed te blijven verspreiden, voelt de Stichting zich moreel verplicht [gemachtigde] een schenking te doen van tweehonderd twintig duizend euro (€ 220.000). Aan deze schenking wordt geen enkele voorwaarde verbonden en is door hem te besteden op de manier zoals het hem goed lijkt.

Het bestuur, [plaatsnaam] , 6 oktober 2016

10. In het concept controlerapport van 11 december 20183, dat definitief is gemaakt op 8 maart 2019, heeft verweerder op pagina 9 het volgende vermeld:

“(…)De behaalde winsten worden niet aangewend ten behoeve van een ander vrijgesteld

lichaam of maatschappelijk belang, maar zijn gedurende de jaren 2010 tot en met

2015 toegevoegd aan het eigen vermogen van de stichting. Een deel van de in de

jaren 2010 tot en met 2015 gerealiseerde winst is vervolgens in het jaar 2016 als

een schenking ad. € 220.000 uitgekeerd aan [gemachtigde] . Ten onrechte

was van deze schenking geen aangifte gedaan. Naar aanleiding van dit onderzoek is

er een verzoek tot inkeer gedaan en is er alsnog aangifte gedaan.

(…)”

11. Op 20 maart 2019 is door het ANBI-team van de Belastingdienst een aangifte schenkbelasting 2016 van eiseres en [gemachtigde] ontvangen.4

12. Eiseres heeft in haar aangifte het bedrag van € 220.000 als kosten ten laste van haar winst gebracht. Bij het vaststellen van de aanslag Vpb 2016 heeft verweerder dit bedrag gecorrigeerd.

13. Bij uitspraken van 10 februari 2021 over de ANBI-status van eiseres5 en de navorderingsaanslagen Vpb 2012 tot en met 20156, heeft deze rechtbank onder andere geoordeeld dat eiseres een onderneming drijft, dat de zorgvrijstelling als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) niet van toepassing is en dat verweerder de ANBI-status in mei 2017 met terugwerkende kracht naar 1 januari 2012 terecht heeft ingetrokken. Eiseres heeft tegen beide uitspraken hoger beroep ingesteld. Ten aanzien van het jaar 2016 heeft de rechtbank in onderdeel 19 van de tweede uitspraak het volgende overwogen:

“(…)Het jaar 2016 kent inderdaad een verlies, maar dit verlies wordt veroorzaakt doordat eiseres aan haar oprichter de heer [gemachtigde] in dat jaar een vergoeding, dan wel schenking heeft gegeven van € 220.000 voor zijn werkzaamheden vanaf de oprichting. Deze verstrekking ziet dus op vele jaren en kan om die reden voor de Vpb niet alleen aan het jaar 2016 worden toegerekend. (…)”

Geschil

14. In geschil is of:- eiseres een onderneming drijft in de zin van artikel 2, eerste lid, letter e, van deWet Vpb en, zo ja, of eiseres subjectief is vrijgesteld in de zin van artikel 5, letter c, van de Wet Vpb (de zorgvrijstelling);

- of eiseres in 2016 een bedrag van € 220.000 ten laste van de belastbare winst kan brengen.

15. Eiseres voert primair aan dat zij [gemachtigde] € 220.000 heeft betaald ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis. Subsidiair stelt eiseres dat de betaling van € 220.000 een zakelijk belang dient.

16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres in 2016 een niet-aftrekbare schenking van € 220.000 aan [gemachtigde] heeft gedaan. Gelet daarop is er geen sprake van een natuurlijke verbintenis en wordt niet meer toegekomen aan de vraag of schenking een zakelijk belang dient, aldus verweerder.

Beoordeling van het geschil

17. Bij uitspraak van 10 februari 20217 heeft deze rechtbank geoordeeld dat eiseres vanaf 2012 een onderneming drijft in de zin van artikel 2, eerste lid, onder e, van de Wet Vpb en om die reden belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting en dat de zorgvrijstelling toepassing mist. De rechtbank kan zich vinden in dit oordeel en de gronden daarvoor en maakt die tot de hare.

18. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8 van de Wet Vpb juncto artikel 3.25 van de Wet IB 2001 de belastingplichtige op basis van goedkoopmansgebruik een bedrijfslast ten laste van haar winst kan brengen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de bewijslast dat eiseres in 2016 recht heeft op een aftrekpost bij eiseres ligt.

19. De rechtbank zal eerst een oordeel geven over de rechtsverhouding die ten grondslag ligt aan de betaling van € 220.000 door eiseres aan [gemachtigde] in 2016, en meer in het bijzonder of die voortspruit uit een natuurlijke verbintenis of uit een schenking. Voor de beoordeling hiervan is niet van belang dat de Successiewet 1956 het schenkingsbegrip heeft uitgebreid met een natuurlijke verbintenis. Dit heeft te maken met de bewijslast die de wetgever bij de begiftigde wilde leggen.8

20. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, bestaat een natuurlijke verbintenis wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft (onder meer) in zijn arrest van 26 juni 19919 geoordeeld dat de vraag of sprake is van een dergelijke verbintenis, moet worden beoordeeld naar maatschappelijke opvattingen waarin besloten ligt dat bij het beantwoorden van deze vraag een objectieve maatstaf moet worden aangelegd die uitsluit dat het subjectieve inzicht van degene die zich gehouden acht, beslissend is.

21. Eiseres stelt dat zij [gemachtigde] een vergoeding van € 220.000 heeft betaald ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis van 27 jaar. Zij wijst erop dat [gemachtigde] in de jaren 1987 tot en met november 2014 gedurende 24 uur per dag en zeven dagen in de week werkzaamheden voor haar heeft verricht zonder dat daar, anders dan op declaratiebasis, een vergoeding tegenover stond. [gemachtigde] teerde als gevolg daarvan decennialang in op zijn eigen financiën. In november 2014 is het besluit genomen door de overige bestuurders van eiseres om per 2015 over te gaan op een (enigszins) normaal honorarium van € 18.000 bruto per jaar plus € 500 vergoeding van onkosten per maand. Het verleden was daarmee echter nog niet afgewikkeld, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de betaling van € 220.000. [gemachtigde] heeft tijdens zitting namens eiseres verklaard dat het besluit van eiseres om hem € 220.000 te betalen pas in 2016 is genomen en dat eiseres vóór die tijd, afgezien van het bedrag van € 18.000 per jaar en € 500 per maand aan kostenvergoeding per 2015, niet verplicht was om hem ook maar enige vergoeding te betalen. Desgevraagd heeft [gemachtigde] verder verklaard dat pas nadat de PGB’s werden ontvangen, er binnen het bestuur een discussie is gevoerd over de vraag hoe (een deel van) het vermogen van de rijke stichting aan hem kon toekomen, als vergoeding voor in het verleden verrichte werkzaamheden.

22. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, naar objectieve maatstaf beoordeeld, niet kan worden geoordeeld dat eiseres jegens [gemachtigde] een dringende morele verplichting had van een zodanige aard dat naleving daarvan naar maatschappelijke opvattingen als voldoening aan een aan [gemachtigde] toekomende prestatie moet worden aangemerkt. Noch uit de (jaar)stukken, noch uit bovengenoemde verklaringen ter zitting maakt de rechtbank op dat er in de voorliggende jaren voor eiseres een (dringende morele) verplichting bestond om aan [gemachtigde] een vergoeding voor in het verleden verrichte werkzaamheden te betalen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat niet aannemelijk is dat een ANBI10 zich naar maatschappelijke opvattingen gedrongen kan voelen een uitkering te doen aan haar oprichter. Het doel van een ANBI is juist om haar vermogen aan te wenden in de sfeer van het algemeen nut. Het primaire standpunt van eiseres slaagt derhalve niet.

23. Op basis van de tekst van het bestuursbesluit van 6 oktober 2016 en de brieven aan het ANBI-team uit 2018 is de rechtbank van oordeel dat deze betaling dient te worden aangemerkt als een schenking. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het gegeven dat eiseres aangifte heeft gedaan van een schenking van € 220.000.

24. Vervolgens is de vraag of deze schenking in 2016 aftrekbaar is voor de vennootschapsbelasting.

25. Dit is niet het geval. Er is geen sprake van een aftrekbare gift aan een ANBI (artikel 16 van de Wet Vpb) en, omdat de uitgave de persoonlijke behoefte van [gemachtigde] bevredigt en geen zakelijk karakter heeft11, kan de schenking evenmin als bedrijfslast in aftrek worden gebracht op de belastbare winst van eiseres. Deze beroepsgrond slaagt dus ook niet.

26. Voor wat betreft de overige beroepsgronden van eiseres, inhoudende dat verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft toegezegd dat de tweede navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016 die verweerder aan [gemachtigde] heeft opgelegd ter behoud van rechten zal komen te vervallen, indien op basis van de vandaag behandelde procedures (onherroepelijk) vaststaat dat de betaling als schenking moet worden aangemerkt. Verder heeft verweerder verklaard dat bij de afdoening van het aangehouden bezwaar tegen de aanslag schenkbelasting met de uitkomst van onderhavige procedure rekening zal worden gehouden. Van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is dan ook geen sprake.

27. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

28. Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking belastingrente ongegrond te worden verklaard.

29. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en mr. L.L van Benthem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel