Home

Rechtbank Gelderland, 08-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:663, AWB - 20 _ 6061

Rechtbank Gelderland, 08-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:663, AWB - 20 _ 6061

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
8 februari 2022
Datum publicatie
1 april 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:663
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6061

Inhoudsindicatie

Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Eiseres was tot en met 31 december 2019 eigenrisicodrager voor de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). Per 1 januari 2020 is eiseres van verzekeraar gewisseld, maar de nieuwe verzekeraar heeft vóór 1 januari 2020 geen garantie verstrekt aan de Belastingdienst. De rechtbank beslist dat dan uit de Wfsv volgt dat het eigenrisicodragerschap van eiseres van rechtswege is beëindigd per 1 januari 2020. In dit geval kan naar het oordeel van de rechtbank geen uitzondering worden gemaakt op deze beëindiging van het eigenrisicodragerschap van rechtswege. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 20/6061

in de zaak tussen

te [vestigingsplaats] , eiseres

(advocaat/gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, afdeling Grote ondernemingen, te Almelo, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij brief van 7 oktober 2020 het bezwaar van eiseres tegen de beschikking gedifferentieerd premiepercentage werkhervattingskas (Whk) ongegrond verklaard (kenmerk: [kenmerk] ).

Eiseres heeft bij fax, bij de rechtbank binnengekomen op 16 november 2020, beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2021.

Namens eiseres zijn verschenen [naam 1] , haar advocaat, bijgestaan door [naam 2] . Namens verweerder zijn verschenen [naam 3] en [naam 4] .

Dit beroep is vanwege de inhoudelijke samenhang samen behandeld met de beroepen in de zaken met zaaknummers AWB 20/6062, AWB 20/6063, AWB 20/6064, AWB 20/6066, AWB 20/6067, AWB 20/6068 en AWB 20/6070.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres was tot en met 31 december 2019 eigenrisicodrager voor de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) en hiervoor verzekerd bij [verzekeraar 1] (oude verzekeraar). Per 1 januari 2020 is eiseres hiervoor verzekerd bij [verzekeraar 2] (nieuwe verzekeraar).

2. De oude verzekeraar had in het kader van het eigenrisicodragerschap WGA van eiseres een garantieverklaring afgegeven aan verweerder. Op 10 december 2019 heeft de oude verzekeraar een brief naar verweerder gestuurd, waarin staat dat de garantieverklaring per 1 januari 2020 wordt ingetrokken, omdat de verzekering bij die verzekeraar per die datum wordt beëindigd.

3. De nieuwe verzekeraar heeft vóór 1 januari 2020 geen garantieverklaring voor het eigenrisicodragerschap WGA van eiseres afgegeven aan verweerder. Bij e-mail van 10 en 16 januari 2020 van de (toenmalige) tussenpersoon van eiseres, [tussenpersoon] , is contact gezocht met verweerder en is aangegeven dat “door omstandigheden bij de adviseur” van eiseres, [naam adviseur] , niet tijdig een garantieverklaring was afgegeven aan verweerder, terwijl dat wel de bedoeling was. Daarom heeft eiseres verweerder verzocht coulance te betrachten en alsnog een garantieverklaring te accepteren en eiseres te beschouwen als eigenrisicodrager voor de WGA. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen.

4. Conform verweerders standpunt in de mailwisseling van 10 en 16 januari 2020 heeft verweerder op 25 januari 2020 een mededeling ‘einde eigenrisicodrager WGA’ verzonden aan eiseres en op 4 februari 2020 op grond van artikel 38, zesde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) een beschikking gedifferentieerd premiepercentage Whk 2020 afgegeven aan eiseres. In die beschikking is verweerder ervan uitgegaan dat eiseres per 1 januari 2020 publiek verzekerd is voor de WGA.

5. Op 11 maart 2020 heeft eiseres tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Nadien heeft eiseres alsnog een garantieverklaring van de nieuwe verzekeraar overgelegd, die is gedagtekend op 7 mei 2020, en die als ingangsdatum 1 januari 2020 vermeldt.

6. In de bezwaarfase heeft op 8 september 2020 een hoorzitting plaatsgevonden. Namens eiseres waren de heer [naam 3] , adviseur bij [naam adviseur] , en de (toenmalig) gemachtigde van eiseres aanwezig. In het verslag van de hoorzitting staat het volgende:

“De heer [naam 3] geeft aan dat het einde van het jaar een drukke periode was en veel zaken via de mail werden geaccordeerd. De heer [naam 3] heeft eind december 2019 met [tussenpersoon] gebeld dat belastingplichtigen akkoord waren met de offerte en aangegeven de getekende stukken van belastingplichtigen later per e-mail toe te zenden aan [tussenpersoon] . De heer [naam 3] was op dat moment in het buitenland en hij is vergeten de stukken aan [tussenpersoon] te sturen. [tussenpersoon] heeft telefonisch wel toegezegd dat het geregeld was, maar heeft ook vergeten de stukken na te vragen bij de heer [naam 3] met als gevolg dat zij deze niet tijdig kon indienen bij de Belastingdienst. Toen de heer [naam 3] bij [tussenpersoon] navraag deed om een kopie van de garantieverklaring ter complementering van zijn dossier en dat niet voorhanden bleek te zijn bij [tussenpersoon] en belastingplichtigen een beschikking gedifferentieerde premie Whk ontvingen, was duidelijk dat het misliep. Hiervoor is contact gezocht met de heer [naam 5] van de Belastingdienst. De heer [naam 5] heeft aangegeven niets te kunnen doen en belastingplichtigen meegegeven dat de weg van bezwaar openstond. Op 11 maart 2020 is daarop het onderhavige bezwaar ingediend.”

Geschil

7. In geschil is of het eigenrisicodragerschap WGA van eiseres is beëindigd per 1 januari 2020 en daarmee of de beschikking gedifferentieerd premiepercentage Whk terecht is opgelegd.

Beoordeling van het geschil

8. Indien een werkgever eigenrisicodrager voor de WGA wil worden, dan moet die werkgever daartoe een aanvraag indienen bij de inspecteur, die daarop beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking. Bij die aanvraag moet een garantieverklaring van een bank of verzekeraar zijn gevoegd, waarin staat dat de bank of verzekeraar zich jegens het UWV garant stelt voor het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit het eigenrisicodragerschap van de werkgever.1Het door de werkgever dragen van het eigen risico eindigt met ingang van de dag waarop de garantie eindigt.2 Als de garantie eindigt, dan stelt de inspecteur met ingang van die datum een beschikking gedifferentieerde premie Whk vast.3

9. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres eigenrisicodrager voor de WGA was en (1) dat op 1 januari 2020 de garantie door de oude verzekeraar is beëindigd en (2) dat vóór die datum geen nieuwe garantie door de nieuwe verzekeraar is verstrekt aan verweerder. Uit artikel 40, tiende lid, aanhef en onder a, van de Wfsv volgt dat het eigenrisicodragerschap van eiseres van rechtswege is beëindigd per 1 januari 2020. Dit betekent dat verweerder terecht een beschikking gedifferentieerde premie Whk heeft gegeven. De rechtbank wijst er bovendien op dat eiseres niet heeft verzocht om de mededeling einde eigenrisicodrager (onder 4) om te zetten in een voor bezwaar vatbare beschikking. De rechtbank zal dan ook beoordelen of in dit specifieke geval een uitzondering moet worden gemaakt op deze beëindiging van het eigenrisicodragerschap van rechtswege.

10. Eiseres stelt daartoe dat het uitdrukkelijk niet haar bedoeling was om per 1 januari 2020 geen eigenrisicodrager meer te zijn. Eiseres wilde alleen van verzekeraar wisselen. Het enkele feit dat bij die wisseling van verzekeraars een miscommunicatie is ontstaan tussen de adviseur en de nieuwe verzekeraar van eiseres mag niet aan eiseres worden tegengeworpen. Er is sprake van een verzuim, als bedoeld in de uitspraken van de Hoge Raad van 27 maart 2020.4 Verweerder had bovendien bij eiseres moeten nagaan of daadwerkelijk geen nieuwe garantieverklaring zou worden ingediend. Tevens had verweerder de gelegenheid moeten bieden aan eiseres om achteraf alsnog een garantieverklaring in te dienen. Als de wet in dit geval strikt wordt toegepast, dan kan eiseres gedurende drie jaren geen eigenrisicodrager zijn en is deels sprake van dubbele verzekering, omdat eiseres in dat geval én bij de nieuwe verzekeraar én via de beschikking Whk een premie verschuldigd zal zijn.

11. Verweerder stelt dat hij terecht ervan is uitgegaan dat het eigenrisicodragerschap van eiseres per 1 januari 2020 is beëindigd, vanwege het ontbreken van een garantieverklaring. Die conclusie volgt rechtstreeks uit artikel 40, tiende lid, letter a, van de Wfsv. De wet biedt niet de mogelijkheid om achteraf alsnog een garantieverklaring over te leggen en dat past ook niet in doel en strekking van de wet.

12. De rechtbank stelt voorop dat de arresten van de Hoge Raad waarnaar eiseres verwijst, betrekking hebben op artikel 122e van de Wfsv. Met ingang van 1 januari 2017 is het eerste lid van artikel 40 van de Wfsv gewijzigd, waardoor onder het eigenrisicodragerschap voor de WGA niet alleen het risico met betrekking tot vaste werknemers valt (WGA vast), maar ook het risico met betrekking tot flexwerknemers (WGA flex). In verband hiermee is met ingang van 1 juli 2016 de overgangsregeling eigenrisicodragen opgenomen in artikel 122e van de Wfsv. Deze overgangsregeling voorziet erin dat een eigenrisicodrager voor WGA vast met ingang van 1 januari 2017 wordt geacht het risico te dragen voor zowel WGA vast als WGA flex.

13. De overgangsregeling in artikel 122e van de Wfsv heeft dus betrekking op een specifieke situatie in het overgangsjaar 2016/2017. De overgangsregeling heeft dus geen betrekking op de situatie die hier aan de orde is, namelijk de wisseling van de ene verzekeraar naar de andere verzekeraar per jaareinde 2019/2020. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor overeenkomstige toepassing van de hiervoor onder 10 genoemde arresten van de Hoge Raad.

14. De rechtbank wijst er verder op dat de Hoge Raad in de hiervoor bedoelde arresten overweegt “dat de omissie van de garantsteller van belanghebbende zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moest kunnen worden hersteld ter afwending van de verstrekkende gevolgen daarvan voor belanghebbende.” In deze zaak is echter geen sprake van een zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk herstel. Eiseres heeft immers al op 10 januari 2020 voor de eerste keer contact gezocht met verweerder over het niet tijdig overleggen van een garantieverklaring, waaruit volgt dat eiseres toen al van die omissie op de hoogte was. Vervolgens heeft eiseres pas bij de motivering van het bezwaar op 7 mei 2020 een garantieverklaring van de nieuwe verzekeraar aan verweerder verstrekt.

15. Uit het vorenstaande volgt dat geen uitzondering kan worden gemaakt voor het niet-tijdig indienen van een garantieverklaring, zodat dit leidt tot een beëindiging van rechtswege van het eigenrisicodragerschap van eiseres met ingang van de datum waarop de eerdere garantieverklaring eindigde, in dit geval 1 januari 2020.

16. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar standpunt dat op verweerder een verplichting rustte om actief onderzoek te doen naar de reden waarom de garantieverklaring van de oude verzekeraar werd ingetrokken. Een dergelijke onderzoeksplicht vloeit niet voort uit de wet of jurisprudentie. Eiseres heeft ook overigens geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen die zich vóór 1 januari 2020 hebben voorgedaan, waaruit verweerder had moeten afleiden dat eiseres haar eigenrisicodragerschap wilde voortzetten per 1 januari 2020. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat werkgevers vaak bewust ervoor kiezen hun eigenrisicodragerschap van rechtswege te laten beëindigen en zonder dat aan verweerder te laten weten. Bovendien werd eiseres bijgestaan door een professionele adviseur. De miscommunicatie aan het einde van het jaar 2019 tussen de adviseur en verzekeraar moet aan eiseres worden toegerekend. De gevolgen daarvan zijn voor rekening en risico van eiseres.

17. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de beschikking gedifferentieerde premie Whk aan eiseres heeft afgegeven. Het beroep is daarom ongegrond.

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en mr. L.L van Benthem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

Voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.