Home

Rechtbank Gelderland, 21-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:896, AWB - 21 _ 4141

Rechtbank Gelderland, 21-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:896, AWB - 21 _ 4141

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
21 februari 2022
Datum publicatie
9 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:896
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4141

Inhoudsindicatie

Aanslag erfbelasting. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag erfbelasting terecht en naar een juist bedrag aan eiser is opgelegd. De belastbare verkrijging van eiser is overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de Successiewet 1956 vastgesteld. Het beroep is toch gegrond, omdat sprake is van een individuele en buitensporige last in de zin van art. 1 EP EVRM. Eisers specifieke omstandigheden laten de last namelijk sterker voelen dan in het algemeen.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 21/4141

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Bij uitspraak van 30 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de opgelegde aanslag erfbelasting (de aanslag) van € 6.203 gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een bedrag van € 4.569. Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [persoon A] .

Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (al dan niet door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota's met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Overwegingen

Feiten

1. Op [datum] is [erflaatster] (erflaatster) overleden. Erflaatster heeft haar drie kinderen (waaronder eiser) benoemd tot erfgenaam, ieder voor 1/3e gedeelte van haar nalatenschap. De nalatenschap is door eiser beneficiair aanvaard.

2. Tot de nalatenschap van erflaatster behoorde een woning, gelegen aan de [adresgegevens] (de woning). De WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2018 bedroeg € 374.000 en € 325.000 voor het belastingjaar 2019.

3. De woning werd in 2020 verkocht voor een koopsom van € 395.000, echter twee dagen voor de juridische levering, op 15 april 2020 is de woning afgebrand. De brand bleek te zijn gesticht door de broer van eiser. De schade die de brand heeft veroorzaakt werd niet gedekt door de verzekeringsmaatschappij. De woning is uiteindelijk aan een derde verkocht voor een bedrag van € 80.500.

4. Op 31 juli 2020 is de aangifte erfbelasting, met bijbehorende toelichting van 30 juli 2020, ingediend. In de toelichting is verweerder door eiser verzocht om geen aanslag erfbelasting aan hem op te leggen, omdat sprake zou zijn van een negatieve nalatenschap.

5. Verweerder heeft op 22 december 2020 een aanslag erfbelasting aan eiser opgelegd. Hierin is de belastbare verkrijging van eiser vastgesteld op € 62.032, resulterende in een aanslag van € 6.203. Bij de berekening van de belastbare verkrijging heeft verweerder aansluiting gezocht bij de WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2018.

6. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Eiser is van mening dat de opgelegde aanslag erfbelasting op nihil moet worden gesteld, omdat de waarde van de woning drastisch is verminderd door de brandstichting en daardoor sprake is van een negatieve nalatenschap.

7. Eiser heeft een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule ingediend bij de Staatssecretaris van Financiën, welk verzoek op 17 februari 2021 is afgewezen.

8. Bij brief van 3 juni 2021 heeft verweerder aan eiser zijn voornemen kenbaar gemaakt om het bezwaar (gedeeltelijk) af te wijzen. Verweerder heeft in deze brief wel zijn voornemen kenbaar gemaakt om de aanslag ambtshalve te verminderen met een bedrag van € 1.634. Hierin is de belastbare verkrijging van eiser vastgesteld op € 45.699, resulterende in een aanslag van € 4.569. Voor de vaststelling van de belaste verkrijging van eiser, heeft verweerder nu aansluiting gezocht bij de lagere WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2019. De belastbare verkrijging is als volgt berekend:

Eigen woning

€ 325.000

Garagebox

€ 30.000

Roerende zaken

€ 1.150

Banktegoeden

€ 662

Vorderingen

€ 5.403

Totaal bezittingen

€ 362.215

Hypotheekschuld

-€ 49.491

Overbedelingsschuld

-€ 113.085

Overige schulden

-€ 1.429

Saldo nalatenschap

€ 198.210

Verkrijging eiser 1/3e deel

€ 66.070

Vrijstelling

-€ 20.371

Belastbare verkrijging

€ 45.699

Erfbelasting 10%

€ 4.569

Geschil

9. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht en naar een juist bedrag de aanslag erfbelasting aan eiser heeft opgelegd. Ook is in geschil of er sprake is van een individuele en buitensporige last in de zin van artikel 1 EP EVRM1.

Beoordeling van het geschil

De aanslag erfbelasting

10. Volgens artikel 1, eerste lid en onderdeel 1, van de Successiewet 1956 (SW), wordt erfbelasting geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van dat overlijden in Nederland woonde.

11. Artikel 21, eerste lid, van de SW bepaalt dat - voor de bepaling van het belastbare bedrag - het verkregene in aanmerking wordt genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend.

12. In artikel 21, vijfde lid, van de SW is vermeld dat onroerende zaken die in gebruik zijn als woning, in aanmerking worden genomen naar de vastgestelde WOZ-waarde voor die onroerende zaken voor het kalenderjaar waarin de verkrijging plaatsvindt dan wel, ingeval de verkrijger daarvoor kiest, voor het op dat kalenderjaar volgende kalenderjaar.

13. Eiser heeft aangevoerd dat de aanslag erfbelasting dient te worden vernietigd, omdat sprake is van een negatieve nalatenschap. Het opleggen van een aanslag onder deze omstandigheden is buitenproportioneel en onredelijk. De aanslag is bovendien in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, doel en strekking van belastingheffing en maakt inbreuk op het eigendomsrecht. Er is sprake van een individuele en buitensporige last in de zin van artikel 1 EP EVRM, omdat eiser voor het betalen van de aanslag op zijn vermogen moet interen. Eiser verkrijgt namelijk niets uit de nalatenschap, maar moet wel belasting betalen.

14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag erfbelasting terecht is opgelegd. Van een individuele en buitensporige last is geen sprake omdat de nalatenschap van erflaatster ruim positief is.

15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belastbare verkrijging van eiser overeenkomstig de voornoemde wettelijke regels heeft vastgesteld. Bij de waardering van de onroerende zaak, die deel uitmaakt van de nalatenschap, heeft verweerder aansluiting gezocht bij de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2019, het jaar dat volgt op het jaar van de verkrijging. De erfbelasting is, zoals reeds blijkt uit dat wat in de onderdelen 10 en 11 is opgenomen, een zogenoemde tijdstipbelasting. Dit betekent dat het moment van overlijden bepalend is voor het bepalen van de waarde van het verkregene. Dit brengt met zich dat eventuele waardedalingen of -stijgingen na het moment van overlijden niet van belang zijn voor de bepaling van de omvang van de nalatenschap.

Artikel 1 EP EVRM

16. De rechtbank kan een bepaling van de SW toetsen aan artikel 1 EP EVRM. Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens vormt belastingheffing een aantasting van het eigendomsrecht in de zin van artikel 1 EP EVRM. Elke inbreuk door de Staat op het ongestoorde genot van eigendom van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon moet in overeenstemming met het nationale recht zijn ('lawfulness') en een legitiem doel van algemeen belang ('legitimate aim') dienen. Bij de keuze van de middelen om het algemeen belang te dienen, komt aan de wetgever een ruime beoordelingsmarge toe. Indien het daarbij niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd, tenzij de keuze van de wetgever evident van redelijke grond ontbloot is. Verder vereist het bepaalde in artikel 1 EP EVRM dat het toepasselijke nationale recht voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar is in de uitoefening en aldus een waarborg biedt tegen willekeur ('arbitrariness'). De vereisten van precisie en voorzienbaarheid brengen mee dat een wet zodanig duidelijk is dat de burger redelijkerwijs in staat is om de daaruit voortvloeiende gevolgen van zijn handelen te voorzien zodat hij zijn gedrag op de wet kan afstemmen. Ten slotte brengt de door artikel 1 EP EVRM beoogde bescherming mee dat een redelijke mate van evenredigheid moet bestaan tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Dit vereist dat een redelijke en proportionele verhouding ('fair balance') bestaat tussen het - legitieme - doel in het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten, en dat betrokkenen als gevolg daarvan niet worden getroffen met een individuele en buitensporige last.2

17. Voor de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last is beslissend de mate waarin belanghebbende in de gegeven omstandigheden wordt getroffen door de erfbelasting.3 Daarbij moet worden beoordeeld of die last zich in het geval van belanghebbende beduidend sterker laat voelen dan in het algemeen. De hoogte van de belastingdruk, die in dit geval 6,9 procent van de verkrijging bedraagt (verschuldigde erfbelasting van € 4.569 gedeeld door de verkrijging van € 66.070 x 100 procent), geeft geen directe aanleiding om een individuele en buitensporige last aan te nemen.

18. De rechtbank ziet in eisers specifieke omstandigheden toch aanleiding om anders te oordelen, omdat de last in eisers geval sterker laat voelen dan in het algemeen.4 Voor dit oordeel is van belang dat het onderhavige geval, waarbij de waarde van een vermogensbestanddeel van de nalatenschap voor een groot deel teniet is gegaan door brandstichting, uitzonderlijk is. Daarnaast heeft eiser ter zitting geloofwaardig verklaard dat hij geen civielrechtelijke vordering op de brandstichter te gelde kan of heeft kunnen maken, dat de verzekeringsmaatschappij de door de brand veroorzaakte schade niet zal vergoeden en dat de woning uiteindelijk voor € 80.500 aan een derde is verkocht. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat eiser uiteindelijk geen middelen uit de nalatenschap zal verkrijgen waarmee de aanslag erfbelasting kan worden voldaan en dat de uiteindelijke verkrijging van eiser, uitgaande van een verkoopprijs van de woning van € 80.500, nihil zal zijn. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de belastbare verkrijging van eiser voor de erfbelasting vaststellen op nihil. Omdat het beroep gegrond is, hoeven de overige gronden niet meer besproken te worden.

Slotoverwegingen

19. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

20. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.787 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

stelt de belastbare verkrijging van eiser voor de erfbelasting vast op € 0 en vermindert de belastingaanslag dienovereenkomstig tot € 0;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.787;

-

gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.R. Zonneveld, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.