Home

Rechtbank Gelderland, 14-02-2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:703, AWB - 21 _ 650

Rechtbank Gelderland, 14-02-2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:703, AWB - 21 _ 650

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
14 februari 2023
Datum publicatie
21 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2023:703
Zaaknummer
AWB - 21 _ 650
Relevante informatie
Art. 2.1 Wet IB 2001, Art. 16 Verdrag Nederland – Verenigde Staten

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Eiser heeft in 2018 deels in Nederland en deels in de Verenigde Staten gewoond en gewerkt. Eiser is binnenlands belastingplichtig voor de periode dat hij in Nederland inkomsten uit een dienstbetrekking genoot. Eiser kan geen beroep doen op het Belastingverdrag met de Verenigde Staten, omdat hij niet aan alle voorwaarden voldoet die in artikel 16 van dit verdrag zijn opgenomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Verenigde Staten over het gehele wereldinkomen belasting heeft geheven.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 21/650

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.118.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 december 2020 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 27 januari 2021, ontvangen door de rechtbank Zeeland-West Brabant op 27 januari 2021, beroep ingesteld. De rechtbank Zeeland-West Brabant heeft zich onbevoegd geacht en het beroep doorgezonden naar de rechtbank Gelderland.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn partner, [naam]. Namens verweerder zijn verschenen [naam 2] en [naam 3].

Overwegingen

Feiten

  1. Eiser is van 1 januari 2018 tot en met 17 juni 2018 woonachtig in Nederland. Per 17 juni 2018 is eiser geëmigreerd naar de Verenigde Staten.

  2. Eiser is van 1 januari 2018 tot en met 17 juni 2018 woonachtig en werkzaam in Nederland. Hij genoot in deze periode onder andere loon van [bv] ter hoogte van € 26.118.

3. Eiser is na 17 juni 2018 woonachtig en werkzaam geweest in de Verenigde Staten van Amerika. Hij genoot in die periode loon ter hoogte van € 67.436 van een Amerikaanse onderneming.

4. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2018 overeenkomstig de aangifte vastgesteld.

Geschil

5. In geschil is de vraag of de aanslag IB/PVV 2018 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil de vraag of Nederland heffingsrecht heeft over het door eiser in Nederland verkregen belastbare loon in 2018. Welke vraag door eiser ontkennend en door verweerder bevestigend wordt beantwoord. Indien Nederland heffingsrecht heeft dan is eiser van mening dat sprake is van dubbele belastingheffing. Los daarvan is eiser van mening dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met diverse aftrekposten.

Beoordeling

Heffingsrecht

6. Eiser is primair van mening dat Nederland geen heffingsrecht heeft over onder meer de inkomsten die hij van [bv] heeft genoten, omdat hij langer dan 182 dagen in de Verenigde Staten heeft gewerkt en gewoond en hij over het gehele wereldinkomen in de Verenigde Staten aangifte heeft gedaan.

7. De rechtbank stelt voorop dat eiser van 1 januari 2018 tot en met 17 juni 2018 inwoner is geweest van Nederland en dat hij daarom op basis van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 (in beginsel) in Nederland belastingplichtig is voor de in die periode in Nederland genoten inkomsten uit de dienstbetrekking met [bv] Het gaat namelijk om Nederlands inkomen genoten door een inwoner van Nederland in verband met in Nederland verrichte werkzaamheden.

8. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser aldus dat hij een beroep doet op artikel 16, tweede lid, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (het Verdrag).

9. Artikel 16, eerste lid, van het Verdrag bepaalt dat:

(…) lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking [zijn - rechtbank] slechts in die staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.

10. Beloningen die uit een dienstbetrekking zijn verkregen door een inwoner van één van de staten zijn daarom in beginsel slechts in die staat belastbaar waar de beloning is genoten. Het gaat daarbij om de woonstaat op het moment van genieten en dus niet, zoals eiser wellicht heeft willen betogen, om de woonstaat op het moment van het doen van aangifte en/of de woonstaat aan het einde van het kalenderjaar. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het genieten van de Nederlandse inkomsten inwoner van Nederland was. Het heffingsrecht over deze inkomsten is dus ook volgens het Verdrag aan Nederland toegewezen.

11. Daarnaast volgt uit dit artikel dat de andere staat (werkstaat) belasting mag heffen over inkomen uit een dienstbetrekking voor zover die dienstbetrekking in die andere staat (werkstaat) is uitgeoefend. Deze bepaling ziet op de situatie dat een belanghebbende woonachtig is in de ene staat en gelijktijdig werkzaam is in de andere staat. Eiser heeft in de periode dat hij woonachtig was in Nederland enkel inkomsten genoten uit een Nederlandse dienstbetrekking en in de periode dat hij woonachtig was in de Verenigde Staten enkel Amerikaans inkomsten genoten. De tenzij-bepaling is daarmee niet op eiser van toepassing.

12. Eiser doelt met zijn betoog op het tweede lid van artikel 16 van het Verdrag. Op grond van het tweede lid van deze regeling blijft, in afwijking van de hoofdregel van het eerste lid, uitsluitend de woonstaat heffingsbevoegd met betrekking tot de inkomsten uit grensoverschrijdende werkzaamheden die in privaatrechtelijke dienstbetrekking worden verricht, als voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden, waaronder de zogenoemde 183-dagenregeling, waar eiser op doelt. Nog los van de vraag of eiser aan alle (cumulatieve) voorwaarden voldoet, geldt dat als het Verdrag al moet worden toegepast, dit er alleen toe kan leiden dat Nederland als woonstaat het heffingsrecht heeft.

Dubbele belastingheffing?

13. Uit de door eiser overgelegde stukken is niet aannemelijk geworden dat de Verenigde Staten ook over het in Nederland genoten inkomen belasting heeft geheven. Uit het document "Mississippi Non-Resident/ Part-year Resident Individual Income Tax Return" blijkt immers dat aangevinkt is dat eiser daar vanaf 18 juni 2018 als inwoner wordt

aangemerkt. Ook de e-mailcorrespondentie tussen eiser en Ernst & Young, kan eiser niet baten. Uit de bij deze e-mails gevoegde Tax Return Delivery Notification 2018 volgt namelijk dat over de Nederlandse inkomsten geen belasting is berekend. Dat eiser, zoals hij verder nog stelt, in 2021 de TAXEIP2 (als tegemoetkoming voor Amerikanen voor de gevolgen van Corona) van de Internal Revenue Service heeft ontvangen, omdat hij voldeed aan de voorwaarden en hij in 2018 belastingplichtig was in Amerika, laat onverlet dat hij voor de periode tot en met 17 juni 2018 belastingplichtig was in Nederland.

14. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2018 terecht opgelegd.

15. Eiser heeft tot slot gesteld dat de aanslag te hoog is vastgesteld omdat hij recht heeft op aftrek vanwege gemaakte ziektekosten in 2018.

16. De rechtbank stelt voorop dat op eiser de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op de door hem gevraagde aftrek van specifieke zorgkosten.

17. De rechtbank overweegt vervolgens dat de overgelegde ziektekostennota’s dateren van december 2018. Gesteld noch gebleken is dat eiser in december 2018 in Nederland als binnen- of buitenlands belastingplichtige kon worden aangemerkt. In het geval hij wel binnen- of buitenlands belastingplichtig zou zijn, zouden de in de Verenigde Staten gemaakte ziektekosten ook niet voor aftrek in aanmerking komen, omdat de Verenigde Staten buiten het bereik vallen van artikel 7.8 van de Wet IB 20011. Dat, zoals eiser stelt, hij de opgegeven ziektekosten verder niet heeft kunnen onderbouwen, omdat hij wegens corona niet in de gelegenheid is geweest de gevraagde informatie op te halen uit een opslag in [plaats], kan hem niet baten. Zoals hiervoor is overwogen, rust op eiser de bewijslast de kosten aannemelijk te maken. De genoemde omstandigheid maakt dit niet anders. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht geen aftrek van ziektekosten in aanmerking heeft genomen.

18. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

19. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Y. Gramsbergen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P. Speksnijder, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).

Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.

Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).