Home

Rechtbank Gelderland, 08-05-2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:3521, AWB 23/4065

Rechtbank Gelderland, 08-05-2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:3521, AWB 23/4065

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
8 mei 2025
Datum publicatie
14 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2025:3521
Zaaknummer
AWB 23/4065
Relevante informatie
Art. 1 EP EVRM, Art. 14 EVRM

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in vaststellingsovereenkomst over de hoogte van het box 3 vermogen afgezien van recht op bezwaar en beroep. Partijen verschillen van mening of zich dit ook uitstrekt tot de hoogte van de belastingheffing over het box 3 vermogen. De rechtbank oordeelt dat de hoogte van de belastingheffing niet in de VSO is geregeld, zodat belanghebbende niet heeft afgezien van recht op bezwaar en beroep. Beroep gegrond, terugwijzing naar inspecteur voor inhoudelijke beoordeling bezwaar

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 23/4065


uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen


[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Heerlen/Centrale Administratie, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 mei 2023.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.697 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 313.641. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 12.844 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.

De rechtbank heeft beroep op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende en namens de inspecteur [persoon A] en [persoon B] .

Feiten

1. Belanghebbende is in 2015 begonnen met beleggen in bitcoins.

2. Op 28 februari 2019 heeft de inspecteur belanghebbende uitgenodigd tot het doen van de aangifte IB/PVV 2018 (de aangifte). Belanghebbende heeft voor de gestelde termijn geen aangifte gedaan. Vervolgens heeft de inspecteur belanghebbende herinnerd en aangemaand. In de aanmaning is belanghebbende verzocht uiterlijk 8 januari 2020 de aangifte in te dienen.

3. Belanghebbende heeft ook deze termijn laten verlopen zonder aangifte te doen. Daarom heeft de inspecteur op 24 april 2020 ambtshalve de aanslag IB/PVV 2018 (de aanslag) vastgesteld, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.697. Daarbij is ook een verzuimboete vastgesteld.

4. Op 4 december 2020 heeft de toenmalig gemachtigde van belanghebbende, [persoon C] , als advocaat-belastingkundige werkzaam bij [naam advocatenkantoor] te [plaats 2] ( [persoon C] ), een brief gestuurd aan de inspecteur. In deze brief is aangegeven dat in de aanslag het box 3 vermogen van belanghebbende niet is betrokken. In de brief geeft de toenmalig gemachtigde aan graag zo spoedig mogelijk een afspraak te willen maken over de verder benodigde gegevens, een berekening van de te betalen belasting en verdere afwikkeling. Naar aanleiding van deze brief heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld naar het box 3 vermogen van belanghebbende.

5. In navolging van het ingestelde onderzoek heeft belanghebbende in november 2022 met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten. De VSO is op 23 november 2022 door belanghebbende ondertekend. In de VSO staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“Vaststellingsovereenkomst

1 Partijen

De heer [belanghebbende] BSN: [BSN-nummer] wonende [locatie] , [postcode] [plaats 1] ,

hierna te noemen: partij A

en

de Belastingdienst hierbij namens de inspecteur vertegenwoordigd door (…), hierna te noemen: partij B

verklaren een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Bij deze vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.

2 Omschrijving van het geschil/de onzekerheid

3 Overleg en correspondentie

4 Feiten en omstandigheden

5 Gevolgen

7 Geldigheidsduur van de overeenkomst

8 Afstand van rechtsmiddelen

9 Afwezigheid wilsgebreken/onrechtmatigheden en afzien van Schadeclaims