Home

Rechtbank Gelderland, 26-08-2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:7273, AWB - 23 _ 5752

Rechtbank Gelderland, 26-08-2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:7273, AWB - 23 _ 5752

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
26 augustus 2025
Datum publicatie
19 september 2025
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2025:7273
Zaaknummer
AWB - 23 _ 5752
Relevante informatie
Art. 3.81 Wet IB 2001, Art. 3.84 Wet IB 2001, Art. 10 Wet LB, Art. 10a Wet LB, Art. 13a Wet LB, Art. 31a lid 2 onderdeel e Wet LB

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in 2016 en 2017 respectievelijk € 151.920 en € 1.868.988 ontvangen. In geschil is of deze betalingen moeten worden aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Belanghebbende stelt dat aan hem in 2002 en 2010 aandelen zijn toegekend. Er is daarom sprake van een recht op levering van aandelen, subsidiair optierechten. De toekenning daarvan hangt samen met zijn dienstbetrekking in het Verenigd Koninkrijk. De afwikkeling daarvan levert dus geen heffingsmoment op voor de inkomstenbelasting in 2016 of 2017 in Nederland. De beroepsgrond faalt, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij rechten op levering van aandelen dan wel optierechten heeft verkregen en dat het heffingsmoment daarom in het verleden ligt. Hierbij acht de rechtbank relevant dat de gemaakte afspraken onduidelijk zijn en dat hierover veel discussie is geweest tussen belanghebbende en zijn werkgever. Daarnaast zou het ook gaan op een recht op aandelen (de zogeheten B shares) die niet hebben bestaan. Tevens is terecht geen rekening gehouden met enige aftrek op grond van de 30%-regeling voor extraterritoriale kosten. Gesteld noch gebleken is dat de werkgever van belanghebbende op de betalingen in 2016 en 2017 heeft aangewezen als een gerichte vrijstelling als bedoeld in voornoemd artikel en ook niet als zodanig (op individueel administratief niveau) heeft verwerkt in haar loonadministratie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummers: ARN 23/5752 en 23/5754

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), te Den Haag, de Staat.

Inleiding

Feiten

Beoordeling door de rechtbank

Conclusie en gevolgen

Beslissing

Informatie over hoger beroep