Home

Rechtbank Groningen, 06-02-2006, AY6375, AWB 05/1045

Rechtbank Groningen, 06-02-2006, AY6375, AWB 05/1045

Gegevens

Instantie
Rechtbank Groningen
Datum uitspraak
6 februari 2006
Datum publicatie
16 augustus 2006
ECLI
ECLI:NL:RBGRO:2006:AY6375
Zaaknummer
AWB 05/1045

Inhoudsindicatie

Eiser, eigenaar van een recreatiewoning, is aangeslagen voor forensenbelasting. Beroep op gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar permanente bewoners recreatiewoningen, slaagt niet.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN

Sector bestuursrecht, enkelvoudige

belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/1045 FB HOB

Uitspraakdatum: 6 februari 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser],

wonende

te [woonplaats], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente De Marne,

verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag opgelegd in de forensenbelasting.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2006 te Groningen. Eiser is daar verschenen. Verweerder is - hoewel behoorlijk opgeroepen - zonder kennisgeving niet ter zitting verschenen.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. De feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

Eiser heeft sedert 1981 een gemeubileerde recreatie[adres]res] te [plaats], Op grond daarvan is aan hem de onderhavige aanslag in de forensenbelasting ten bedrage van € 350,-- opgelegd. .

3. Het geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de forensenbelasting terecht aan eiser heeft opgelegd. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend omdat hij van mening is dat sprake is van rechtsongelijkheid. De bewoners die zich aan de regels van het bestemmingsplan hebben gehouden moeten forensenbelasting betalen terwijl de bewoners die zich nimmer aan het bestemmingsplan hebben gehouden zijn beloond. Zij zijn immers nadat de gemeente een en ander heeft gedoogd nu gelegaliseerd (uitsterfconstructie) en zijn niet gehouden om forensenbelasting te betalen. Eiser is dan ook van mening dat aan hem - tot het moment dat de laatste permanente bewoner is vertrokken - geen forensenbelasting mag worden opgelegd. Voorts is hij van mening dat de door hem betaalde forensenbelasting met terugwerkende kracht tot 2000 aan hem dient te worden geretourneerd.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

4. Beoordeling van het geschil

Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven zoals hiervoor is omschreven. Daarbij zijn geen nadere voorwaarden gesteld anders dan in dat artikel omschreven. De onderhavige aanslag is gebaseerd op een uit de Gemeentewet voortvloeiende verordening.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, 'Verordening forensenbelasting 2005' van de gemeente

De Marne (hierna: de verordening) wordt onder de naam forensenbelasting een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Ingevolge het tweede lid wordt naar de omstandigheden beoordeeld of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft.

De rechtbank stelt voorop dat de heffing van forensenbelasting berust op de gedachte dat personen zoals belanghebbende die niet in de gemeente woonachtig zijn in de volle betekenis van dat begrip, wel profiteren van de gemeentelijke voorzieningen die de gemeente op haar kosten mede ten behoeve van deze niet-inwoners tot stand brengt of in stand houdt, terwijl de gemeente ten aanzien van deze niet-inwoners de vergoeding per inwoner uit het Gemeentefonds moet ontberen.

Eiser, die een natuurlijk persoon is, bestrijdt niet dat hij in het belastingjaar 2005, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, voor meer dan 90 dagen een gemeubileerde woning in [adres] voor zich of zijn gezin beschikbaar houdt. Evenmin bestrijdt eiser dat hij niet staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (gba). De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanslag terecht en conform de verordening aan eiser is opgelegd.

Voor zover eiser zich heeft beroepen op het gelijkheidsbeginsel merkt de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 10 februari 2000 (Belastingblad 2000, pagina 742) op dat geen sprake is van strijdigheid met dit beginsel omdat er geen sprake is van gelijke gevallen. Eiser woont niet permanent in de woning en is ook niet ingeschreven in de gba terwijl de bewoners waarop hij doelt wel permanent in de woning wonen en ingeschreven staan in de gba.

Ook is gelet op de feitelijke situatie geen sprake van discriminatie. Het door de gemeente gevoerde beleid met betrekking tot het gedogen van permanente bewoning van een aantal recreatiewoningen vindt niet zijn grondslag in een oogmerk van begunstiging. Voor het overige kan de enkelvoudige belastingkamer niet treden in de vraag of de permanente bewoning door die personen rechtmatig is (zie ook gerechtshof Arnhem, 27 april 2000, Belastingblad 2000, 1128). Deze vraag dient samen met het verzoek om compensatie eventueel in een andere procedure te worden beantwoord.

Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij als toerist en niet als forens op het park [adres] verblijft. De rechtbank merkt dienaangaande op dat eisers uitleg van het begrip forens in deze, hoewel naar algemeen taalgebruik begrijpelijk, wettelijk gezien niet de juiste is.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is.

5. Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.P. den Hollander. De beslissing is op

6 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier.

Afschrift aangetekend

verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA

Leeuwarden; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.

AWB 05/1045 FB HOB blad 2

uitspraak